Page 257 of 554

– Als er zich metalen objecten
(putdeksel, staalplaat, enz.),
opstaande randen of uitstekende
delen voor uw auto bevinden
–
Wanneer onder een object (verkeers-
bord, billboard, enz.) door wordt
gereden
– Bij het naderen van een slagboom
van een elektronische tolpoort,
slagboom bij een parkeerterrein of
andere afscheiding die open en
dicht gaat
– Wassen in een autowasstraat
– Bij het rijden door of onder objecten
die in contact kunnen komen met
uw auto, zoals hoog gras,
boomtakken of een spandoek
– Bij het rijden door stoom of rook
– Wanneer dicht bij een object wordt
gereden dat radiogolven
weerkaatst, zoals een grote
vrachtwagen of een vangrail
– Als wordt gereden in de buurt van
een televisiezendmast, radiozender,
elektriciteitscentrale of andere
locatie waar sterke radiogolven of
elektromagnetische velden
aanwezig zijnSituaties waarin het systeem mogelijk
niet goed werkt
• In sommige situaties, zoals
onderstaande, wordt een object
mogelijk niet gesignaleerd door de
radarsensor en de camera voor,
waardoor het systeem niet goed
werkt:
– Wanneer een signaleerbaar object
uw auto nadert
– Wanneer uw auto of een
signaleerbaar object een
schommelende beweging maakt
– Als een signaleerbaar object een
abrupte beweging maakt (zoals een
uitwijkmanoeuvre, plotseling
versnellen of afremmen)
– Wanneer uw auto een signaleerbaar
object snel nadert
– Wanneer een signaleerbaar object
zich niet direct voor uw auto bevindt
– Wanneer een signaleerbaar object
zich vlak bij bijvoorbeeld een muur,
hek, vangrail, putdeksel, voertuig of
stalen rijplaat bevindt
– Wanneer een signaleerbaar object
zich onder een constructie bevindt
– Wanneer een signaleerbaar object
gedeeltelijk verborgen is achter een
object zoals een groot stuk bagage,
een paraplu of een vangrail
– Wanneer zich meerdere
signaleerbare objecten dicht bij
elkaar bevinden
– Als de zon of ander licht
rechtstreeks op een signaleerbaar
object schijnt
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
255
5
Rijden
Page 258 of 554

– Wanneer een signaleerbaar object
wit is en er extreem licht uitziet
– Wanneer een signaleerbaar object
bijna dezelfde kleur heeft of even
licht is als zijn omgeving
– Wanneer een signaleerbaar object
uw auto afsnijdt of plotseling
opduikt voor uw auto
– Als de voorzijde van uw auto wordt
geraakt door water, sneeuw, stof,
enz.
– Wanneer een zeer fel licht,
bijvoorbeeld de zon of de
koplampen van tegemoetkomend
verkeer, rechtstreeks in de camera
voor schijnt
– Bij het naderen van de zijkant of
voorkant van een voorligger
– Als de voorligger een motorfiets is
– Als de voorligger smal is, zoals een
scootmobiel
– Als een voorligger een smalle
achterzijde heeft, zoals een
onbeladen vrachtwagen
– Als een voorligger een lage
achterzijde heeft, zoals een
oprijwagen
– Als een voorligger een extreem
grote bodemvrijheid heeft– Als een voorligger een lading
vervoert die uitsteekt voorbij de
achterbumper
– Als een voorligger een
onregelmatige vorm heeft, zoals
een tractor of een zijspan
– Als de voorligger een kinderfiets,
een fiets met bepakking, een fiets
met iemand achterop of een fiets
met een bijzondere vorm (fiets met
een kinderzitje, tandem, enz.) is
– Als een voetganger of de rijhoogte
van een fietser korter is dan
ongeveer 1 m of langer is dan
ongeveer 2 m
– Als een voetganger of fietser breed
vallende kleding (regenjas, lange
rok, enz.) draagt, waardoor zijn of
haar silhouet onduidelijk wordt
– Als een voetganger vooroverbuigt
of gehurkt zit of een fietser
vooroverbuigt
– Als een voetganger of fietser zich
snel voortbeweegt
– Als een voetganger een
wandelwagentje, rolstoel, fiets of
ander voertuig voortduwt
– Bij het rijden onder barre
weersomstandigheden,
bijvoorbeeld bij zware regenval,
mist, sneeuw of een zandstorm
– Bij het rijden door stoom of rook
– Als er weinig omgevingslicht is,
zoals tijdens de schemering, of 's
nachts of in een tunnel, waardoor
een signaleerbaar object bijna
dezelfde kleur lijkt te hebben als zijn
omgeving
– Wanneer er wordt gereden op een
plek waar de helderheid van het
omgevingslicht plotseling
verandert, zoals bij het in- of
uitrijden van een tunnel
– Nadat het hybridesysteem is gestart
en de auto een poosje heeft
stilgestaan
– Bij het afslaan naar links/rechts en
gedurende een paar seconden na
het afslaan naar links/rechts
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
256
Page 259 of 554

– Bij het rijden in een bocht en een
paar seconden na het rijden in een
bocht
– Als uw auto in een slip raakt
– Wanneer de voorzijde van de auto is
verhoogd of verlaagd
– Als de wielen niet goed zijn
uitgelijnd
– Als een ruitenwisserblad de camera
voor blokkeert
– Er wordt met extreem hoge
snelheden gereden
– Als op een helling wordt gereden
– Wanneer de radarsensor of de
camera voor niet goed is uitgelijnd
• In sommige situaties, zoals de
onderstaande, kan wellicht
onvoldoende remkracht worden
gerealiseerd, waardoor het systeem
mogelijk niet goed werkt:
– Als de remfuncties niet optimaal
kunnen functioneren, bijvoorbeeld
doordat onderdelen van het
remsysteem extreem koud of warm,
of nat zijn
– Als de auto niet goed wordt
onderhouden (extreem versleten
remdelen of banden, onjuiste
bandenspanning, enz.)
– Als er met de auto gereden wordt op
grind of een andere gladde
ondergrond
Als de VSC is uitgeschakeld
• Als de VSC wordt uitgeschakeld
(→blz. 346), worden ook de Pre-Crash
Brake Assist-functie en de Pre-Crash
Brake-functie uitgeschakeld.• Het waarschuwingslampje PCS gaat
branden en “VSC Turned Off
Pre-Collision Brake System
Unavailable” (VSC uitgeschakeld,
Pre-Crash Brake-systeem niet
beschikbaar) wordt weergegeven op
het multi-informatiedisplay.
5.5.3 LTA (Lane Tracing Assist)
Overzicht van functies
Als wordt gereden op een weg met
duidelijke witte (gele)
rijstrookmarkeringen, waarschuwt het
LTA-systeem de bestuurder wanneer de
auto de huidige rijstrook of koers dreigt
te verlaten
*. Het systeem kan ook het
stuurwiel enigszins bedienen om te
helpen voorkomen dat de rijstrook of
koers wordt verlaten
*. Wanneer de
Dynamic Radar Cruise Control met
volledig snelheidsbereik is ingeschakeld,
bedient dit systeem het stuurwiel ook om
de auto goed op de rijstrook te houden.
Het LTA-systeem herkent witte (gele)
rijstrookmarkeringen of de rijbaan
*met
behulp van de camera voor. Het
detecteert ook voorliggers met behulp
van de camera voor en de radar.
*: De grens tussen asfalt en de kant van
de weg, zoals gras, grond of een
stoeprand
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
257
5
Rijden
Page 260 of 554

WAARSCHUWING!
Voordat u het LTA-systeem gebruikt
• Vertrouw niet uitsluitend op het
LTA-systeem. Het LTA-systeem is
geen systeem dat de auto
automatisch bestuurt of de
hoeveelheid aandacht die moet
worden besteed aan het gebied vóór
de auto beperkt. De bestuurder dient
altijd volledige verantwoordelijkheid
te nemen voor een veilig rijgedrag
door de omgeving steeds goed in de
gaten te houden en het stuurwiel te
bedienen om de rijrichting van de
auto te corrigeren. De bestuurder
moet ook zorgen voor voldoende
pauzes als hij moe is, bijvoorbeeld als
hij langere tijd heeft gereden.
• Als u niet op de juiste manier rijdt en
niet goed oplet, kan dat leiden tot
een ongeval met dodelijk of ernstig
letsel tot gevolg.
• Als u het LTA-systeem niet gebruikt,
zet het systeem dan uit met de toets
LT A .
Situaties die niet geschikt zijn voor
gebruik van het LTA-systeem
Gebruik in de volgende gevallen de
toets LTA om het systeem uit te
schakelen. Als u dat niet doet, kan dat
leiden tot een ongeval met dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg.
• Er wordt gereden op een wegdek dat
glad is door regenachtig weer,
sneeuwval, vorst, enz.
• Er wordt gereden op een met sneeuw
bedekte weg.
• Witte (gele) lijnen zijn moeilijk te zien
door regen, sneeuw, mist, stof, enz.
• Er wordt gereden in een tijdelijke
rijstrook of een smalle rijstrook door
wegwerkzaamheden.
• Er wordt gereden in een gebied met
wegwerkzaamheden.
• Er is/zijn een reservewiel,
sneeuwkettingen, enz. gemonteerd.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Als de banden erg versleten zijn of als
de bandenspanning te laag is.
• Tijdens het slepen in een noodgeval.
Voorkomen van storingen in het
LTA-systeem en onbedoeld
uitgevoerde handelingen
• Breng geen wijzigingen aan de
koplampen aan en plak geen stickers
op het lampglas.
• Breng geen wijzigingen aan de
wielophanging, enz. aan Neem
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige indien de
wielophanging enz. moet worden
vervangen.
• Monteer of plaats geen voorwerpen
op de motorkap of de grille. Monteer
ook geen accessoires aan de
voorzijde van de auto (bullbars, enz.).
• Als uw voorruit gerepareerd moet
worden, neem dan contact op met
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
WAARSCHUWING!
Omstandigheden waaronder de
functies mogelijk niet goed werken
In de volgende situaties werken de
functies mogelijk niet goed, waardoor
de auto zijn rijstrook zou kunnen
verlaten. Houd om veilig te rijden de
omgeving steeds goed in de gaten,
bedien het stuurwiel om de rijrichting
van de auto te corrigeren en vertrouw
niet uitsluitend op de werking van het
systeem.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
258
Page 261 of 554

WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Wanneer het display voor rijden met
de volgregeling wordt weergegeven
en de voorligger van rijstrook wisselt.
(Uw auto volgt mogelijk de
voorligger en wisselt ook van
rijstrook.)
• Wanneer het display voor rijden met
de volgregeling wordt weergegeven
en de voorligger slingert. (Mogelijk
gaat uw auto dienovereenkomstig
ook slingeren en verlaat mogelijk de
rijstrook.)
• Wanneer het display voor rijden met
de volgregeling wordt weergegeven
en de voorligger zijn rijstrook
verlaat. (Uw auto volgt mogelijk de
voorligger en verlaat mogelijk de
rijstrook.)
• Wanneer het display voor rijden met
de volgregeling wordt weergegeven
en de voorligger zeer dicht op de
rijstrookmarkering links/rechts rijdt.
(Uw auto volgt mogelijk de
voorligger en verlaat mogelijk de
rijstrook.)
• Er wordt gereden in een scherpe
bocht.
• Er bevinden zich naast de weg
objecten die onterecht kunnen
worden aangezien voor witte (gele)
lijnen (vangrails, reflecterende
palen, enz.).
WAARSCHUWING!(Vervolg)
WAARSCHUWING!
• Er wordt met de auto gereden op een
plaats waar de weg zich splitst,
wegen samenkomen, enz.
• Vanwege wegwerkzaamheden
bevinden zich
asfaltreparatiemarkeringen, witte
(gele) lijnen enz. op de weg.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
259
5
Rijden
Page 262 of 554

WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Er zijn schaduwen op de weg die
parallel lopen aan de witte (gele)
lijnen of deze bedekken.
• Er wordt met de auto gereden in een
gebied zonder witte (gele) lijnen,
zoals voor een tolboom of
kaartautomaat of op een kruising.
• De witte (gele) lijnen zijn
onderbroken of er zijn verhoogde
rijstrookmarkeringen of stenen
aanwezig.
• De witte (gele) lijnen zijn niet of
moeilijk te zien door zand, enz.
• Er wordt met de auto gereden op een
wegdek dat nat is door regen,
plassen, enz.
• De verkeerslijnen zijn geel (waardoor
ze mogelijk moeilijker te herkennen
zijn dan witte lijnen).
• De witte (gele) lijnen lopen over een
stoeprand, enz.
• Er wordt met de auto gereden op een
helder oppervlak, zoals beton.
• Als de rand van de weg niet duidelijk
of niet recht is.
• Er wordt met de auto gereden op een
oppervlak dat helder is als gevolg
van gereflecteerd licht, enz.
WAARSCHUWING!
• Er wordt met de auto gereden in een
gebied waar de helderheid
plotseling verandert, zoals bij in- en
uitgangen van tunnels.
• Licht van de koplampen van een
tegenligger, de zon, enz. dringt de
camera binnen.
• Er wordt gereden op een helling.
• Er wordt gereden op een weg die
naar links of rechts helt of op een
bochtige weg.
• Er wordt gereden op een onverharde
of ongelijkmatige weg.
• De rijstrook is zeer smal of breed.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• De auto helt sterk over door het
vervoeren van zware bagage of door
een onjuiste bandenspanning.
• De afstand tot de voorligger is
extreem kort.
• De auto beweegt vaak op en neer ten
gevolge van de wegomstandigheden
tijdens het rijden (slechte wegen of
naden in het wegdek).
• Wanneer u met uitgeschakelde
koplampen in een tunnel of in het
donker rijdt of wanneer een koplamp
gedimd wordt doordat het lampglas
vuil of niet goed uitgelijnd is.
• De auto heeft last van zijwind.
• De auto krijgt een windstoot door
een passerend voertuig op een
naastgelegen rijstrook.
• De auto is net van rijstrook gewisseld
of een kruising overgestoken.
• Er worden banden gebruikt met
verschillende structuren of profielen
of van verschillende fabrikanten of
merken.
• Als er een andere maat banden dan
voorgeschreven is gemonteerd
• Er zijn winterbanden, enz.
gemonteerd.
• Er wordt gereden met extreem hoge
snelheden
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
260
Page 263 of 554

Functies die zijn opgenomen in het
LTA-systeem
Werking Lane Departure Alert
Wanneer het systeem vaststelt dat de
auto de rijstrook of de rijbaan
*dreigt te
verlaten, wordt er een waarschuwing
weergegeven op het multi-
informatiedisplay en klinkt er een
waarschuwingszoemer om de bestuurder
te waarschuwen.
Wanneer de waarschuwingszoemer
klinkt, controleer dan het gebied rondom
uw auto en stuur de auto voorzichtig
terug naar het midden van de rijstrook.
*: De grens tussen asfalt en de kant van
de weg, zoals gras, grond of een
stoeprandStuurassistentiefunctie
Wanneer het systeem vaststelt dat de
auto de rijstrook of de rijbaan
*dreigt te
verlaten, helpt het systeem voor zover
nodig om de auto in de rijstrook te
houden door kortstondig het stuurwiel
licht te bedienen.
Als het systeem signaleert dat het
stuurwiel een bepaalde periode niet
bediend is of dat het stuurwiel niet stevig
wordt vastgehouden, wordt een
waarschuwing weergegeven op het
multi-informatiedisplay en wordt de
functie tijdelijk uitgeschakeld.
*: De grens tussen asfalt en de kant van
de weg, zoals gras, grond of een
stoeprand
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
261
5
Rijden
Page 264 of 554

Waarschuwingsfunctie slingeren auto
Wanneer de auto in een rijstrook slingert,
klinkt er een zoemer en wordt er een
melding weergegeven op het
multi-informatiedisplay om de
bestuurder te waarschuwen.
Lane Centering-functieDeze functie is gekoppeld aan het
Dynamic Radar Cruise Control-systeem
met volledig snelheidsbereik en levert de
benodigde assistentie door het stuurwiel
te bedienen om de auto op zijn huidige
rijstrook te houden.
Als het Dynamic Radar Cruise
Control-systeem met volledig
snelheidsbereik niet werkt, werkt de Lane
Centering-functie niet.
In gevallen waarin de witte (gele)
rijstrookmarkeringen niet (goed)
zichtbaar zijn, bijvoorbeeld wanneer u in
een file staat, treedt deze functie in
werking om te helpen een voorligger te
volgen door de positie van die voorligger
in de gaten te houden.
Als het systeem signaleert dat het
stuurwiel een bepaalde periode niet
bediend is of dat het stuurwiel niet stevig
wordt vastgehouden, wordt een
waarschuwing weergegeven op het
multi-informatiedisplay en wordt de
functie tijdelijk uitgeschakeld.
Inschakelen van het LTA-systeem
Druk op de toets LTA om het LTA-systeem
in te schakelen.
Het controlelampje LTA gaat branden en
er wordt een melding weergegeven op
het multi-informatiedisplay.
Druk nogmaals op de toets LTA om het
LTA-systeem uit te schakelen.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
262