Page 137 of 554

Als het contact UIT wordt gezet (auto's
met inbraaksensor)
Het selectiescherm voor het
in-/uitschakelen van de inbraaksensor
wordt weergegeven op het
multi-informatiedisplay. (→Blz. 52)Als het hybridesysteem wordt
uitgeschakeld
• Als het hybridesysteem wordt
uitgeschakeld, wordt het scherm
“Ending” (beëindigen) weergegeven
op het multi-informatiedisplay
(gedurende ongeveer 30 seconden
*1).
Als het scherm “Ending” (beëindigen)
wordt weergegeven, kan de volgende
informatie worden weergegeven door
op
,,ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel te drukken.
1Weergave score voor elk Eco
Score-item (→blz. 158, blz. 167)
2Eco Score en advies
3Verstreken tijd sinds starten
hybridesysteem
4Afgelegde afstand sinds starten
hybridesysteem
5Gemiddeld brandstofverbruik sinds
starten hybridesysteem
6Informatie over het volgende
laadschema*2
7Aan-/uitzetten van “Charge Now” (nu
laden)
Iedere keer dat er opwordt
gedrukt, wijzigt de instelling.
*1:Het scherm wordt uitgeschakeld
zodra de portieren worden vergrendeld.
*2: Dit kan worden weergegeven
wanneer de laadschema's zijn
opgeslagen. (→Blz. 111)
3.1 Instrumentenpaneel
135
3
Instrumentenpaneel
Page 138 of 554

• Er kan een controlescherm voor de
“Traction Battery Cooler” (koeling
tractiebatterij) worden weergegeven
als het hybridesysteem uitgeschakeld
wordt. (indien aanwezig) (→Blz. 96)
Klok afstellen
U kunt de tijd instellen via het scherm
(→blz. 165) van het
multi-informatiedisplay.
Instellen van de tijd
1. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel op het stuurwiel
en selecteer
.
2. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel en selecteer
.
3. Druk op
om de cursor weer te
geven.
4. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel om de
cursorpositie te wijzigen en druk
vervolgens op
ofom de
instelling te wijzigen.
Als de 12-uursweergave wordt
geselecteerd, wordt “12H”
weergegeven en als de 24-
uursweergave wordt geselecteerd,
wordt “24H” weergegeven.
Bij het instellen van de minuten
begint de werking automatisch vanaf
00 seconden.Druk nadat de instellingen zijn
aangepast op
om terug te keren
naar het vorige scherm.
Resetten van de weergave van de
minuten
1. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel op het stuurwiel
en selecteer
.
2. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel en selecteer
.
3. Druk op
.
De weergave van de minuten
verandert in “00”.
*
*
: bijv. 1:00 tot 1:29→1:00
1:30 tot 1:59→2:00
Tellers en display worden verlicht als
Het contact staat AAN.
3.1 Instrumentenpaneel
136
Page 139 of 554

Instellen van de helderheid van het instrumentenpaneel (→blz. 133)
• De te selecteren helderheid van het instrumentenpaneel hangt af van het al dan niet
branden van de achterlichten en de helderheid van het omgevingslicht, zoals
aangegeven in onderstaande tabel.
Achterlichten uitgeschakeld Achterlichten ingeschakeld
Op een heldere plaats
2 niveaus
*2 niveaus*
Op een donkere plaats 22 niveaus
*: 22 helderheidsniveaus worden weergegeven op het instelscherm. De helderheid is
echter het sterkst als een ander niveau dan het 1e (het donkerste) wordt geselecteerd. Als
een ander niveau dan het 1e of het 22e wordt geselecteerd wanneer de achterlichten
worden ingeschakeld op een donkere plaats, wordt de helderheidsinstelling van het
instrumentenpaneel het geselecteerde niveau.
• Als de achterlichten worden ingeschakeld in een donkere omgeving, wordt de
verlichting van het instrumentenpaneel gedimd. Als de helderheid van het
instrumentenpaneel echter wordt ingesteld op minimaal of maximaal (1e of 22e
helderheidsniveau van het instrumentenpaneel), wordt de verlichting van het
instrumentenpaneel zelfs als de achterlichten branden niet gedimd.
Bij het losnemen en aansluiten van de
accukabels
De instellingen van de klok worden
gereset.
Kalenderinstelling
Als kalenderinformatie wordt gewist door
het vervangen van de 12V-accu, het
ontladen van de accu, enz. wanneer het
contact na onderhoud AAN wordt gezet,
wordt het controlescherm voor de
kalenderinstelling automatisch
weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
• Als er geen informatie met betrekking
tot de datum is ingesteld, kan het
overzicht van het elektriciteits- en
brandstofverbruik niet juist worden
opgeslagen. Ook werkt delaadschemafunctie niet goed. Zorg er,
als het controlescherm voor de
kalenderinstellingen wordt
weergegeven, voor dat de
kalenderinstelling wordt voltooid.
(→Blz. 169)
• Zolang de kalenderinstelling niet is
voltooid, wordt het controlescherm
voor de kalenderinstellingen telkens
als het contact AAN wordt gezet,
weergegeven.
• Nadat de kalenderinformatie is
ingesteld, kan deze worden gewijzigd
in de “Meter Customize”-instellingen
(persoonlijke voorkeursinstellingen
instrumentenpaneel). (→Blz. 171)
LCD-scherm
Op het scherm kunnen kleine vlekjes of
lichte puntjes verschijnen. Dit
verschijnsel is kenmerkend voor
LCD-schermen en u kunt het scherm
zonder problemen blijven gebruiken.
3.1 Instrumentenpaneel
137
3
Instrumentenpaneel
Page 140 of 554

Pop-up display (pop-updisplay)
Bij sommige functies, zoals de
rijmodusselectieschakelaar of de
airconditioning, is de weergave van
pop-updisplays op het multi-
informatiedisplay gekoppeld aan de
bediening. Als de pop-updisplays van
deze functies niet gewenst zijn, kunnen
ze worden uitgeschakeld in de “Meter
Customize”-instellingen (persoonlijke
voorkeursinstellingen
instrumentenpaneel). (→Blz. 171)
WAARSCHUWING!
Voorkomen van ongevallen
Plaats niets vóór en bevestig geen
stickers op het instrumentenpaneel.
Hierdoor kan het zicht worden
belemmerd of iets in het display
reflecteren, waardoor een ongeval zou
kunnen ontstaan.
Waarschuwingen voor het gebruik
tijdens het rijden
Probeer uit veiligheidsoverwegingen
tijdens het rijden de bedieningstoets
van het instrumentenpaneel zo min
mogelijk te bedienen en blijf tijdens het
rijden niet continu naar het
multi-informatiedisplay kijken. Breng
de auto tot stilstand en bedien de
bedieningstoets van het
instrumentenpaneel. Als u dat niet
doet, kunt u een stuurfout maken,
waardoor een ongeval kan ontstaan.
OPMERKING
Informatiedisplay bij lage
temperaturen
Laat het interieur van de auto op
temperatuur komen alvorens het
informatiedisplay te gebruiken. Bij
extreem lage temperaturen kan het
informatiedisplay trager reageren en
worden wijzigingen mogelijk met enige
vertraging weergegeven.
3.1 Instrumentenpaneel
138
Page 141 of 554
3.1.2 Waarschuwingslampjes en controlelampjes
De waarschuwingslampjes en controlelampjes informeren de bestuurder over de
status van de diverse systemen in de auto. Om de functie van alle lampjes uit te
leggen, zijn in de volgende afbeelding alle controle- en waarschuwingslampjes
brandend afgebeeld.
Waarschuwingslampjes
Waarschuwingslampjes informeren de bestuurder over storingen in de systemen van de
auto.
Waarschuwingslampjes Bladzijde
*1Waarschuwingslampje remsysteem (rood)Blz. 436
*1Waarschuwingslampje remsysteem (geel)Blz. 436
*1LaadstroomcontrolelampjeBlz. 436
*1Waarschuwingslampje lage oliedrukBlz. 436
3.1 Instrumentenpaneel
139
3
Instrumentenpaneel
Page 142 of 554
Waarschuwingslampjes Bladzijde
*1MotorcontrolelampjeBlz. 436
*1Waarschuwingslampje SRSBlz. 437
*1Waarschuwingslampje ABSBlz. 437
*1Waarschuwingslampje elektrische stuurbekrachti-
ging (rood/geel)Blz. 437
*1, 2Waarschuwingslampje PCSBlz. 437
Controlelampje LTA (oranje)Blz. 437
*1Controlelampje Traction ControlBlz. 437
*1Waarschuwingslampje hoge koelvloeistoftempera-
tuurBlz. 438
*1, 3Controlelampje PKSB OFF (indien aanwezig)Blz. 438
Waarschuwingslampje open portier/achterklepBlz. 438
Waarschuwingslampje laag brandstofniveauBlz. 438
Controlelampje bestuurders- en voorpassagiersgor-
delBlz. 438
3.1 Instrumentenpaneel
140
Page 143 of 554

Waarschuwingslampjes Bladzijde
Controlelampje achterpassagiersgordelBlz. 438
*1Centraal waarschuwingslampjeBlz. 439
*1Waarschuwingslampje lage bandenspanningBlz. 439
*1: Deze lampjes gaan branden als het contact AAN wordt gezet om aan te geven dat er
een systeemcontrole wordt uitgevoerd. Ze gaan uit nadat het hybridesysteem is
ingeschakeld of na enkele seconden. Er kan een storing in een systeem aanwezig zijn als
een lampje niet gaat branden of uitgaat. Laat de auto nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
*2: Het lampje knippert of brandt om een storing aan te geven.
*3: Het lampje knippert om een storing aan te geven.
Controlelampjes
De controlelampjes informeren de bestuurder over de bedrijfsstatus van de verschillende
systemen van de auto.
Controlelampjes Bladzijde
Controlelampje richtingaanwijzersBlz. 228
Controlelampje achterlichtBlz. 229
Waarschuwingslampje parkeerremBlz. 229
Controlelampje grootlichtBlz. 230
Controlelampje mistlampen voorBlz. 235
Controlelampje mistachterlichtBlz. 235
3.1 Instrumentenpaneel
141
3
Instrumentenpaneel
Page 144 of 554
Controlelampjes Bladzijde
Controlelampje antidiefstalsysteemBlz. 50,
blz. 51
Controlelampje READYBlz. 220
SchakelstandindicatorenBlz. 224
*1, 2Controlelampje Traction ControlBlz. 345
*1, 3Controlelampje VSC OFFBlz. 346
Controlelampje cruise controlBlz. 277
Controlelampje Dynamic Radar Cruise ControlBlz. 271
Controlelampje cruise control SETBlz. 271
*1, 3Waarschuwingslampje PCSBlz. 252
*4Controlelampje LTABlz. 263
Controlelampje stuurregelingBlz. 263
Controlelampje Adaptive High Beam-systeemBlz. 232
Controlelampje BSM (indien aanwezig)Blz. 285
3.1 Instrumentenpaneel
142