Page 457 of 554

20. Breng de auto tot stilstand op een
veilige plaats met een stevige, vlakke
ondergrond en sluit de reparatieset
weer aan.
Verwijder het dopje van de slang
voordat u de slang weer aansluit.
21. Schakel de compressor in, wacht een
paar seconden en schakel deze dan
weer uit. Controleer de
bandenspanning.
1Als de bandenspanning lager is
dan 130 kPa (1,3 kg/cm2of bar,
19 psi): De band kan niet worden
gerepareerd. Neem contact op met
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
2Als de bandenspanning 130 kPa
(1,3 kg/cm2of bar, 19 psi) of hoger is,
maar lager dan de voorgeschreven
spanning: Ga naar stap
.
3Als de bandenspanning juist is
(→blz. 476): Ga verder met stap
.
22. Zet de compressor aan om de band op
de voorgeschreven spanning te
brengen. Rijd ongeveer 5 km en ga
dan verder met stap
.
23. Plaats het ontluchtingsdopje op het
uiteinde van de slang.
Als het ontluchtingsdopje niet wordt
geplaatst, ontsnapt er mogelijk
bandenreparatievloeistof en kan de
auto vuil worden.24. Berg de fles, terwijl deze aan de
compressor is bevestigd, op in de
bagageruimte.
25. Voorkom plotseling remmen,
plotseling accelereren en scherpe
bochten. Rijd voorzichtig met een
snelheid van maximaal 80 km/h naar
de dichtstbijzijnde erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige die zich binnen
een afstand van 100 km bevindt voor
het repareren of vervangen van de
band.
Neem voor de reparatie van een band
of afvoer van de bandenreparatieset
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
Laat wanneer u de band laat
repareren of vervangen, de erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige weten dat er
bandenreparatievloeistof is
ingespoten.
Als de band te hard wordt opgepompt
1. Neem de slang los van het ventiel.
2. Plaats het dopje op het uiteinde van
de slang en duw het uitstekende
gedeelte van het dopje in het ventiel
van de band om wat lucht te laten
ontsnappen.
8.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
455
8
Bij problemen
Page 458 of 554

3. Neem de slang los van het ventiel,
verwijder het dopje van de slang en
sluit dan de slang weer aan.
4. Zet de compressor aan, wacht enkele
seconden en zet de compressor weer
uit. Controleer of de
bandenspanningsmeter de
voorgeschreven spanning aangeeft.
(→Blz. 476)
Zet de compressor weer aan als de
spanning onder de voorgeschreven
waarde ligt en vul de band tot de juiste
spanning is bereikt.
Het ventiel van een gerepareerde band
Nadat de band met de
bandenreparatieset is gerepareerd, moet
het ventiel bij een definitieve reparatie
worden vervangen.
Nadat een band is gerepareerd met de
bandenreparatieset (auto's met ban-
denspanningswaarschuwingssysteem)
• Vervang de bandenspanningssensor
en -zender.
• Zelfs als de bandenspanning op het
voorgeschreven niveau ligt, gaat
mogelijk het waarschuwingslampje
lage bandenspanning
branden/knipperen.
Aanwijzing voor het controleren van
de bandenreparatieset
Controleer regelmatig de uiterste
houdbaarheidsdatum van de
bandenreparatievloeistof.
De uiterste houdbaarheidsdatum staat
vermeld op de fles. Gebruik de
bandenreparatievloeistof niet wanneerde uiterste houdbaarheidsdatum is
verstreken. Anders worden reparaties
met de bandenreparatieset mogelijk niet
goed uitgevoerd.
Bandenreparatieset
• De bandenreparatieset is bedoeld om
de autoband met lucht te vullen.
•
De bandenreparatievloeistof is beperkt
houdbaar. De uiterste houdbaarheid-
sdatum staat vermeld op de fles. De
bandenreparatievloeistof dient voor de
uiterste houdbaarheidsdatum te word-
en vervangen. Neem voor vervanging
contact op met een erkende Toyota-
dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
•De vloeistof in de bandenreparatieset
kan slechts eenmalig worden gebruikt
om een enkele band tijdelijk te repa-
reren. Als de bandenreparatievloeistof
in de fles en andere delen van de set zijn
gebruikt en moeten worden vervangen,
neem dan contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
• De compressor kan meerdere keren
worden gebruikt.
• De bandenreparatievloeistof kan
worden gebruikt bij een buiten-
temperatuur van -40°C tot 60°C.
• De bandenreparatieset is exclusief
bestemd voor de originele banden die
op uw auto zijn gemonteerd. Gebruik
de set niet voor banden met een
afwijkende maat of voor andere
doeleinden.
• Als de bandenreparatievloeistof op
uw kleren komt, kan deze vlekken
veroorzaken.
• Eventueel gemorste
bandenreparatievloeistof moet direct
van het wiel of de carrosserie worden
verwijderd. Veeg het oppervlak
onmiddellijk af met een vochtige
doek.
8.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
456
Page 459 of 554

• Tijdens de werking van de
reparatieset wordt veel lawaai
geproduceerd. Dit is normaal en duidt
niet op een storing.
•
Niet gebruiken om de bandenspanning
te controleren of op de voorgeschreven
waarde te brengen.
WAARSCHUWING!
Rijd niet door als de auto een lekke
band heeft
Rijd niet door met een lekke band. Zelfs
als er over een korte afstand met een
lekke band wordt doorgereden, kunnen
band en velg zodanig beschadigd worden
dat reparatie niet meer mogelijk is.
Door het rijden met een lekke band kan
er op de wang rondom een groef
ontstaan. In zo'n geval kan de band bij
het gebruik van een reparatieset
exploderen.
Wees voorzichtig tijdens het rijden
• Berg de reparatieset op in de
bagageruimte. Anders kunt u in geval
van een ongeval of plotseling
remmen letsel oplopen.
• De reparatieset is speciaal
ontworpen voor uw auto. Gebruik de
reparatieset niet voor andere
voertuigen, omdat dit kan leiden tot
een ongeval met dodelijk of ernstig
letsel tot gevolg.
• Gebruik de set niet voor banden met
een afwijkende maat of voor andere
doeleinden. Als de banden niet
volledig zijn gerepareerd, kan dit
leiden tot een ongeval met dodelijk
of ernstig letsel tot gevolg.
Voorzorgsmaatregelen bij het
gebruik van de
bandenreparatievloeistof
•
Het inslikken van
bandenreparatievloeistof is schadelijk
voor uw gezondheid. Drink zo veel
mogelijk water en raadpleeg direct een
huisarts wanneer u
bandenreparatievloeistof hebt
ingeslikt.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Spoel direct met water wanneer
bandenreparatievloeistof in uw ogen
of op uw huid is terechtgekomen.
Raadpleeg een huisarts als u zich niet
lekker blijft voelen.
WAARSCHUWING!
Bij het repareren van een lekke band
• Parkeer de auto op een veilige plaats
en een vlakke ondergrond.
• Raak de wielen of het gedeelte rond
de remmen direct nadat met de auto
is gereden niet aan. Nadat met de
auto is gereden, zijn de wielen en het
gedeelte rond de remmen mogelijk
zeer heet. Wanneer u deze delen met
uw handen, voeten of andere
lichaamsdelen aanraakt, kan dit
leiden tot brandwonden.
• Sluit de slang stevig aan op het
ventiel terwijl het wiel aan de auto
bevestigd is. Als de slang niet goed
op het ventiel is aangesloten, kan er
lekkage van lucht optreden waarbij
bandenreparatievloeistof naar
buiten spuit.
• Als de slang tijdens het vullen
loskomt van het ventiel, is het
mogelijk dat de slang abrupte
bewegingen maakt vanwege de
luchtdruk.
• Nadat de band gevuld is, kunnen er
spetters bandenreparatievloeistof
naar buiten komen als de slang wordt
losgemaakt of wanneer u lucht uit de
band laat ontsnappen.
• Volg voor het repareren van de band
de volgende procedure. Als u de
procedures niet volgt, kan de
bandenreparatievloeistof naar
buiten spuiten.
8.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
457
8
Bij problemen
Page 460 of 554

WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Bewaar afstand tot de band wanneer
deze gerepareerd wordt, omdat de
band kan klappen. Zet de schakelaar
van de compressor direct uit als u
ziet dat de band scheurtjes vertoont
of vervormt.
• De reparatieset kan oververhit raken
als deze langere tijd achter elkaar
wordt gebruikt. Gebruik de
reparatieset niet langer dan
40 minuten achter elkaar.
• Delen van de reparatieset worden
tijdens het gebruik heet. Behandel de
reparatieset voor en na gebruik
voorzichtig. Raak het metalen deel
rond de verbinding tussen de fles en
de compressor niet aan. Dit is
namelijk zeer heet.
• Plak de waarschuwingssticker voor
de rijsnelheid alleen op de
aangegeven plaats. Als de sticker
wordt aangebracht op een plaats
waar zich een airbag bevindt, zoals
op het stuurwielkussen, werkt de
airbag mogelijk niet goed meer.
WAARSCHUWING!
Rijden om de
bandenreparatievloeistof gelijkmatig
te verdelen
Neem om de kans op ongevallen te
beperken de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Als u dat
niet doet, kunt u de macht over het
stuur verliezen, wat kan leiden tot een
ongeval met dodelijk of ernstig letsel
tot gevolg.
• Rijd langzaam en voorzichtig. Wees
extra voorzichtig bij het maken van
bochten.
• Breng de auto tot stilstand wanneer
de auto niet rechtuit wil rijden of als
u voelt dat er aan het stuurwiel wordt
getrokken en controleer het
volgende.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
– Toestand van de band. De band kan
van de velg zijn afgelopen.
– Bandenspanning. Als de
bandenspanning 130 kPa
(1,3 kg/cm
2of bar, 19 psi) of lager is,
is de band mogelijk ernstig
beschadigd.
OPMERKING
Een noodreparatie uitvoeren
•Een band mag alleen met de
bandenreparatieset worden
gerepareerd indien de beschadiging is
veroorzaakt door perforatie van het
loopvlak door een scherp voorwerp,
zoals een spijker of een schroef.
Verwijder de spijker of de schroef niet
uit de band. Door het verwijderen van
de spijker of de schroef kan het gat
groter worden waardoor de band niet
meer tijdelijk gerepareerd kan worden.
• De reparatieset is niet
waterbestendig. Zorg dat de
bandenreparatieset niet in aanraking
komt met water, bijvoorbeeld bij
gebruik tijdens regen.
• Zet de bandenreparatieset niet op een
stoffige ondergrond, zoals in het zand
of in de berm. Als de reparatieset stof
e.d. opzuigt, kunnen er storingen
optreden.
• Zorg ervoor dat de fles met
bandenreparatievloeistof zich in
verticale positie bevindt. De
reparatieset werkt niet goed als hij
gekanteld is.
Voorzorgsmaatregelen voor de
bandenreparatieset
• De reparatieset heeft als voeding
12V-gelijkstroom nodig. Sluit de
reparatieset niet aan op andere
voedingsbronnen.
• Als er brandstofdruppels op de
reparatieset terechtkomen, kan de set
beschadigd raken. Zorg dat de set niet
met brandstof in aanraking kan
komen.
8.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
458
Page 461 of 554

OPMERKING(Vervolg)
• Berg de reparatieset op, zodat de set
beschermd is tegen vuil en vocht.
• Berg de reparatieset op in de
bagageruimte, buiten bereik van
kinderen.
•
Demonteer de reparatieset niet en
breng geen wijzigingen aan. Stel
onderdelen als de bandenspanning-
smeter niet bloot aan schokken.
Hierdoor kunnen storingen optreden.
OPMERKING
Voorkomen van schade aan de
bandenspanningssensoren en
-zenders
Als een band is gerepareerd met
bandenreparatievloeistof, werken de
bandenspanningssensor en -zender
mogelijk niet goed. Neem wanneer
bandenreparatievloeistof is gebruikt zo
snel mogelijk contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige. Vervang na het
gebruik van bandenreparatievloeistof de
bandenspanningssensor en -zender
wanneer de band wordt gerepareerd of
vervangen. (→
Blz. 400)
8.2.6 Als het hybridesysteem
niet kan worden gestart
Het niet starten van het
hybridesysteem kan verschillende
oorzaken hebben. Raadpleeg het
volgende overzicht en onderneem de
bijpassende acties:
Het hybridesysteem kan niet worden
gestart, ook al is de startprocedure
correct uitgevoerd. (→Blz. 220)
Een van de onderstaande punten kan het
probleem veroorzaken:
• De laadkabel is mogelijk aangesloten
op de auto. (→Blz. 103)• De elektronische sleutel werkt
mogelijk niet goed.
*(→Blz. 460)
• Er is mogelijk onvoldoende brandstof
aanwezig in de tank. Vul de
brandstoftank. (→Blz. 66)
• Er is mogelijk een storing aanwezig in
de startblokkering.
*(→Blz. 50)
• Er is mogelijk een storing aanwezig in
de schakelregeling.
*(→Blz. 222,
blz. 448)
• Het hybridesysteem van de motor is
mogelijk defect als gevolg van een
elektrische storing, zoals een ontladen
batterij van de elektronische sleutel of
een defecte zekering. Er bestaat
echter, afhankelijk van het soort
storing, een noodmaatregel om het
hybridesysteem te starten.
(→Blz. 460)
• De kans bestaat dat de temperatuur
van het batterijpakket (tractiebatterij)
zeer laag is (lager dan ongeveer
-30°C). (→Blz. 67, blz. 222)
*: Het is wellicht niet mogelijk om de
selectiehendel in een andere stand dan
P te zetten.
De interieurverlichting en de
koplampen gaan zwakker branden of de
claxon maakt geen of weinig geluid.
Een van de onderstaande punten kan het
probleem veroorzaken:
• De 12V-accu is mogelijk te ver
ontladen. (→Blz. 462)
• De accuklemmen zitten mogelijk los of
zijn gecorrodeerd. (→Blz. 395)
De interieurverlichting en de
koplampen gaan niet branden of de
claxon maakt geen geluid.
Een van de onderstaande punten kan het
probleem veroorzaken:
• De 12V-accu is mogelijk te ver
ontladen. (→Blz. 462)
• Een of beide klemmen van de
12V-accu kunnen loszitten.
(→Blz. 395)
8.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
459
8
Bij problemen
Page 462 of 554

Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige als het probleem niet
verholpen kan worden of als de
reparatieprocedure niet bekend is.
Noodstartfunctie
Wanneer het hybridesysteem niet start
maar de startknop normaal werkt, kan het
systeem aan de hand van de volgende
stappen voorlopig worden gestart.
Gebruik deze startprocedure alleen in
noodgevallen.
1. Activeer de parkeerrem.
2. Zet het contact in stand ACC.
3. Houd de startknop gedurende
15 seconden ingedrukt terwijl het
rempedaal stevig wordt ingetrapt.
Ook als het hybridesysteem met behulp
van deze stappen kan worden gestart,
kan er een storing in het systeem
aanwezig zijn. Laat de auto nakijken door
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
8.2.7 Als de elektronische sleutel
niet goed werkt
Als de communicatie tussen de elektroni-
sche sleutel en de auto is verbroken
(→
blz. 196) of de elektronische sleutel
niet kan worden gebruikt omdat de
batterij leeg is, werken het Smart
entry-systeem met startknop en de
afstandsbediening niet. In dergelijke
gevallen kunnen de portieren en de
achterklep worden geopend of kan het
hybridesysteem worden gestart
volgens onderstaande procedure.
Vergrendelen en ontgrendelen van de
portieren
Gebruik de mechanische sleutel
(→blz. 184) om de volgende handelingen
uit te voeren:
1Vergrendelen van alle portieren
2Sluiten van de ruiten (draaien en
vasthouden)*
3Ontgrendelen van alle portieren
4Openen van de ruiten (draaien en
vasthouden)*
*: Deze instelling moet aan de
persoonlijke voorkeur worden aangepast
door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige. (→Blz. 478)
Starten van het hybridesysteem
1. Trap het rempedaal in.
2. Houd de zijde van de elektronische
sleutel met het Toyota-logo tegen de
startknop.
Wanneer de elektronische sleutel
wordt gedetecteerd, klinkt er een
zoemer en wordt het contact AAN
gezet.
Wanneer het Smart entry-systeem
met startknop is uitgeschakeld via de
persoonlijke voorkeursinstellingen,
wordt het contact in stand ACC gezet.
8.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
460
Page 463 of 554

3. Trap het rempedaal stevig in en
controleer ofop het
multi-informatiedisplay wordt
weergegeven.
4. Druk op de startknop.
Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige als het
hybridesysteem nog steeds niet kan
worden bediend.
Vergrendelen en ontgrendelen van de
klep van de laadaansluiting
Vergrendelen van de klep van de
laadaansluiting
1. Sluit de klep van de laadaansluiting.
(→Blz. 74)
2. Vergrendel de portieren met de
mechanische sleutel. (→Blz. 460)
De klep van de laadaansluiting kan
worden vergrendeld als de
desbetreffende stappen in
omgekeerde volgorde worden
uitgevoerd.
Ontgrendelen van de klep van de
laadaansluiting
1. Ontgrendel de portieren met de
mechanische sleutel. (→Blz. 460)
2. Open de klep van de laadaansluiting.
(→Blz. 74)
Ontgrendelen van de laadstekker
1. Ontgrendel de portieren met de
mechanische sleutel. (→Blz. 460)2. Druk op de vergrendeltoets van de
laadstekker. (→Blz. 107)
De laadstekker wordt ontgrendeld.
Uitschakelen van het hybridesysteem
Activeer de parkeerrem, zet de
selectiehendel in stand P en druk op de
startknop zoals u normaal doet bij het
uitschakelen van het hybridesysteem.
Vervangen van de sleutelbatterij
Omdat deze procedure een
noodmaatregel is, wordt geadviseerd de
batterij van de elektronische sleutel zo
snel mogelijk te laten vervangen als deze
ontladen is. (→Blz. 418)
Alarm (indien aanwezig)
Het alarmsysteem wordt niet
ingeschakeld als de mechanische sleutel
wordt gebruikt om de portieren te
vergrendelen. Het alarm kan worden
geactiveerd als een portier met de
mechanische sleutel wordt ontgrendeld
terwijl het alarmsysteem is ingeschakeld.
(→Blz. 51)
Wijzigen van de standen van het
contact
Laat het rempedaal los en druk tijdens
stap
3hierboven op de startknop. Het
hybridesysteem wordt niet ingeschakeld
en de stand verandert iedere keer dat de
knop wordt ingedrukt. (→Blz. 221)
Als de elektronische sleutel niet goed
werkt
• Controleer of het Smart
entry-systeem met startknop niet is
uitgeschakeld via de persoonlijke
voorkeursinstellingen. Is de functie
uitgeschakeld, schakel hem dan in.
(Systemen met mogelijkheden voor
persoonlijke voorkeursinstellingen:
→blz. 478)
• Controleer of de
energiebespaarmodus is
ingeschakeld. Is de functie
ingeschakeld, schakel hem dan uit.
(→Blz. 195)
IO82PH053
8.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
461
8
Bij problemen
Page 464 of 554

WAARSCHUWING!
Bij het gebruik van de mechanische
sleutel en het bedienen van de
elektrisch bedienbare ruiten
Bedien de elektrisch bedienbare ruit
nadat u hebt gecontroleerd of er geen
risico is dat een passagier met een
lichaamsdeel bekneld raakt tussen de
ruit. Laat tevens de mechanische
sleutel niet bedienen door kinderen.
Het kan gebeuren dat een lichaamsdeel
van een kind of een andere passagier
klem komt te zitten door het bedienen
van de elektrisch bedienbare ruit.
8.2.8 Als de 12V-accu is ontladen
Als de 12V-accu van de auto ontladen is,
kan het hybridesysteem met behulp van
de onderstaande procedures worden
gestart. U kunt contact ook opnemen
met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
Als u de beschikking hebt over een set
startkabels en een tweede voertuig met
een 12V-accu, kunt u uw auto starten met
behulp van de onderstaande
hulpstartprocedure.
1. Auto's met een alarm (→blz. 51):
Controleer of u de elektronische
sleutel bij u hebt.
Als u de startkabels aansluit, kan het
alarm afgaan of kunnen de portieren
worden vergrendeld, afhankelijk van
de situatie. (→Blz. 52)2. Open de motorkap. (→Blz. 389)
3. Verwijder de motorafdekplaat.
Trek beide uiteinden van de
motorafdekplaat omhoog.
4. Sluit de startkabels als volgt aan:
8.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
462