Page 73 of 554

geleidelijk opkomen zodat de auto
zachtjes vooruitrijdt en vermijd
overmatig gebruik van het gaspedaal.
Dit helpt het elektriciteits- en
benzineverbruik te beperken.
Rijden op de snelweg
• Rijd met een constante snelheid.
Neem als u ergens moet stoppen de
tijd voor het loslaten van het
gaspedaal en trap rustig het
rempedaal in. Er kan meer elektrische
energie worden geregenereerd tijdens
het decelereren.
• Het elektriciteitsverbruik neemt
aanzienlijk toe als er in de EV-modus
met hoge snelheid wordt gereden. Als
na het verlaten van de snelweg de
afstand tot het volgende externe
laadpunt groot is, wordt aanbevolen
om op de snelweg in de HV-modus te
rijden en pas bij het verlaten van de
snelweg naar de EV-modus over te
schakelen.
Airconditioning
• Zet de aircoschakelaar (
) uit
wanneer u de airco niet nodig hebt.
Dit helpt het elektriciteits- en
benzineverbruik te beperken.
In de zomer: Gebruik bij hoge
temperaturen de recirculatiemodus. Dit
beperkt de belasting van de
airconditioning en vermindert ook het
elektriciteits- en brandstofverbruik.
In de winter: Voorkom overmatig en
onnodig gebruik van de verwarming. Het
gebruik van de stoelverwarmingen is
effectief. (→Blz. 361)
• Als de op afstand bedienbare
airconditioning (→blz. 359) wordt
gebruikt terwijl de laadkabel is
aangesloten op de auto, wordt het
elektriciteitsverbruik direct na het
wegrijden verminderd doordat de
airconditioning vooral werkt op de
elektriciteit van de externe
voedingsbron.• Als bij het instellen van het
laadschema de modus instellen
starttijd wordt geselecteerd en de
optie “Climate Prep”
(aircovoorbereiding) op “On” (aan)
wordt ingesteld, kan het
elektriciteitsverbruik direct na het
wegrijden worden gereduceerd
doordat de airconditioning reeds in
werking is getreden tijdens het laden.
(indien aanwezig) (→Blz. 111)
Controle van bandenspanning
Controleer de bandenspanning
regelmatig. Als de bandenspanning niet
in orde is, leidt dat tot een kleinere
actieradius voor elektrisch rijden en een
hoger brandstofverbruik in de
HV-modus. Winterbanden kunnen veel
wrijving veroorzaken en kunnen, als ze
worden gebruikt op droge wegen, dus
ook een hoger elektriciteits- en
brandstofverbruik veroorzaken.
Bagage
Zware bagage leidt tot een hoger
brandstofverbruik. Neem geen onnodige
bagage mee. Ook een groot imperiaal
leidt tot een hoger brandstofverbruik.
Opwarmen voor het rijden
Opwarmen van de motor is niet nodig,
omdat de benzinemotor automatisch
start en weer wordt uitgeschakeld.
Tijdens het opwarmen van de motor
Het vermogen van het hybridesysteem
wordt mogelijk beperkt.
2.1 Plug-in hybridesysteem
71
2
Plug-in hybridesysteem
Page 74 of 554

2.1.4 Actieradius elektrisch
rijden
De actieradius voor elektrisch rijden die
onder andere wordt weergegeven op
het multi-informatiedisplay toont de
referentieafstand waarover elektrisch
(uitsluitend aangedreven door de
elektromotor) gereden kan worden. De
werkelijke afstand die gereden kan
worden, kan afwijken van de afstand die
wordt weergegeven.
Zelfs als de actieradius voor elektrisch
rijden wordt weergegeven kan het
elektrisch rijden worden uitgeschakeld en
wordt zowel de benzinemotor als de
elektromotor gebruikt. (→Blz. 63)
Weergegeven waarde
De weergegeven waarde op onder andere
het multi-informatiedisplay (→blz. 148,
272, blz. 163, blz. 174) is gebaseerd op de
volgende informatie.
• De actuele lading van het
batterijpakket (tractiebatterij)
• Het elektriciteitsverbruik (de
geschatte afstand die elektrisch
gereden kan worden per eenheid
elektrische energie) gebaseerd op de
opgeslagen waarde
• Het elektriciteitsverbruik van de
airconditioning in het verleden
Het elektriciteitsverbruik is afhankelijk van
de manier waarop er met de auto gereden
wordt. De auto registreert automatisch
het elektriciteitsverbruik als hij geladen
wordt en gebruikt het elektriciteitsver-
bruik voor het inschatten van de actiera-
dius voor elektrisch rijden. Daarom kan de
actieradius voor elektrisch rijden die wordt
weergegeven als het batterijpakket
(tractiebatterij) volledig geladen is anders
zijn dan de vorige actieradius voor
elektrisch rijden, afhankelijk van de manier
waarop er met de auto gereden is.
De actieradius voor elektrisch rijden kan
per keer laden aanzienlijk verschillen
totdat het elektriciteitsverbruikgebaseerd op de opgeslagen waarde
stabiel is (na een tot twee maanden). Dit
duidt echter niet op een storing.
Als het airconditioningsysteem in
werking is, wordt de actieradius voor
elektrisch rijden (met ingeschakeld
airconditioningsysteem) geschat op
basis van het elektriciteitsverbruik door
het airconditioningsysteem in het
verleden, rekening houdend met het feit
dat het elektriciteitsverbruik hoger kan
worden.
Tips voor het vergroten van de
actieradius voor elektrisch rijden
De afstand die gereden kan worden in de
EV-modus is sterk afhankelijk van hoe er
met de auto gereden wordt, de wegcon-
dities, het weer, de buitentemperatuur, het
gebruik van elektrische componenten en
het aantal inzittenden.
De afstand die gereden kan worden in de
EV-modus kan worden vergroot door
onderstaande aanwijzingen te volgen:
• Houd een veilige afstand tot uw
voorligger en voorkom onnodig
accelereren en decelereren
• Accelereer en decelereer zo vloeiend
mogelijk
• Rijd niet te hard en probeer zo veel
mogelijk een constante snelheid aan
te houden
• Stel de airconditioning in op een
gematigde temperatuur en zet de
aircoschakelaar (
) uit als gebruik
van de airconditioning niet nodig is
•
Gebruik banden met de voorgeschreven
maat en houd de bandenspanning op de
voorgeschreven waarde
•Gebruik de selectieschakelaar EV-/HV-
modus om naar de HV-modus te
schakelen bij het rijden op de snelweg
Het elektriciteitsverbruik neemt
aanzienlijk toe als er in de EV-modus
op de snelweg wordt gereden.
• Vervoer geen onnodig gewicht in de
auto
2.1 Plug-in hybridesysteem
72
Page 75 of 554

Manieren waarop wordt aangegeven
dat het laden is voltooid
Het volgende geeft aan dat de
laadprocedure op de juiste manier is
uitgevoerd.
• De laadindicator gaat uit
• De lampjes van de statusindicator vanhet batterijpakket (tractiebatterij)
branden gedurende ongeveer
15 seconden. (→Blz. 75) • “Charging Complete” (laden voltooid)
wordt weergegeven op het
multi-informatiedisplay bij het
wegrijden (→blz. 100)
Ongeacht het type voedingsbron of het
gebruik van de laadschemafunctie is de
laadprocedure voltooid als aan
bovenstaande voorwaarden is voldaan.
Laadgerelateerde meldingen: →blz. 126
2.2 Laden
2.2.1 Laaduitrusting
Deze auto kan worden aangesloten op een externe voedingsbron.
Laaduitrusting en benamingen
1Laadcontact
2Verlichting laadcontact
3Waarschuwingslabel/identificatielabel
4Klep laadaansluiting (→blz. 74, blz. 88)
5Laadindicator (→blz. 76)
6Vergrendeltoets laadstekker
(→blz. 90)
7Statusindicator batterijpakket
(tractiebatterij) ( →blz. 75)
8Laadkabel*(→blz. 77)
9Laadaansluiting
*: Het aantal laadkabels kan per regio verschillend zijn.
2.1 Plug-in hybridesysteem
73
2
Plug-in hybridesysteem
Page 76 of 554

Openen en sluiten van de klep van de
laadaansluiting
Openen van de klep van de
laadaansluiting
Druk op de achterste rand van de klep van
de laadaansluiting (op de in de afbeelding
aangegeven positie) terwijl de portieren
ontgrendeld zijn.
Druk en haal uw hand weg om de klep van
de laadaansluiting iets te openen. Open
de klep vervolgens volledig met de hand.
Als de portieren vergrendeld zijn, kunt u
ook alleen de klep van de laadaansluiting
openen als u een elektronische sleutel bij
u draagt en op de klep van de
laadaansluiting drukt. (→Blz. 88)Sluiten van de klep van de
laadaansluiting
Sluit de klep van de laadaansluiting en
druk op de achterste rand van de klep van
de laadaansluiting (op de in de afbeelding
aangegeven positie).
Als de portieren worden vergrendeld met
het Smart entry-systeem met startknop,
de afstandsbediening of de schakelaar
centrale vergrendeling, wordt de klep van
de laadaansluiting eveneens vergrendeld.
(→Blz. 187, blz. 188)
Als de klep van de laadaansluiting wordt
gesloten terwijl de portieren vergrendeld
zijn, wordt de klep van de laadaansluiting
ook vergrendeld.
2.2 Laden
74
Page 77 of 554

Statusindicator batterijpakket (tractiebatterij)
Als de laadkabel is aangesloten op het laadcontact, wordt de gebruiker geïnformeerd over
de laadstatus van het batterijpakket (tractiebatterij) door de status van 3 controlelampjes
(uit, aan of knipperend).
Tijdens het laden
Laadstatus van het
batterijpakket (trac-
tiebatterij)Statusindicator batterijpakket (tractiebatterij)
123
Ongeveer minder dan
de helftKnippert Brandt niet Brandt niet
Ongeveer meer dan
de helftBrandt Knippert Brandt niet
Vol Brandt Brandt Knippert
Behalve tijdens laden
De lampjes van de statusindicator van het batterijpakket (tractiebatterij) branden
*1als de
klep van de laadaansluiting open staat en een van de volgende situaties zich voordoet.
• Er bevindt zich een elektronische sleutel in de buurt van het bereik
*2(→blz. 194)
• Als de portieren worden ontgrendeld
Laadstatus van het
batterijpakket (trac-
tiebatterij)Statusindicator batterijpakket (tractiebatterij)
123
Ongeveer minder dan
de helftBrandt Brandt niet Brandt niet
Ongeveer meer dan
de helftBrandt Brandt Brandt niet
Vol Brandt Brandt Brandt
*1: De controlelampjes branden maximaal ongeveer 15 seconden.
*2: Behalve het bereik van de klep van de laadaansluiting.
2.2 Laden
75
2
Plug-in hybridesysteem
Page 78 of 554

Als het batterijpakket (tractiebatterij)
volledig geladen is
Als de laadkabel aangesloten is, branden
de 3 lampjes van de statusindicator van
het batterijpakket (tractiebatterij) om de
gebruiker te informeren dat het
batterijpakket (tractiebatterij) volledig
geladen is.
*
*
: Als de drukstift (→blz. 108) is
ingedrukt, kunnen de lampjes van de
statusindicator van het batterijpakket
(tractiebatterij) gaan knipperen.Laadindicator
Het branden/knipperpatroon verandert
op de volgende manieren om de
gebruiker te informeren over de
laadstatus.
Branden/knipperpatroon Conditie auto
Brandt■Bezig met laden
■Laden is mogelijk
■De “Traction Battery Heater” (verwarming
tractiebatterij) (→blz. 96) is in werking
■De “Traction Battery Cooler” (koeler tractiebatterij)
(→blz. 96) is in werking
*1
Knippert (normaal)*2Als het laadschema is opgeslagen (→blz. 111) en de laad-
kabel is aangesloten op de auto
Knippert snel
*2Als laden niet mogelijk is door een storing in de voedings-
bron of auto enz.
Brandt niet■De laadstekker is niet aangesloten op het laadcontact
■Als het laadschema (→blz. 111) stand-by staat
■Als het laden is voltooid
*1: Indien aanwezig
*2: Gaat uit nadat het gedurende een bepaalde tijd geknipperd heeft.
Laadindicator
Als er een systeemstoring optreedt
tijdens het laden of als de op afstand
bedienbare airconditioning wordt
gebruikt, knippert de laadindicator snel
gedurende een bepaalde tijd en gaat hij
vervolgens uit.
Als dat gebeurt, wordt de volgende keer
dat het hybridesysteem gestart wordt
een melding weergegeven op het
multi-informatiedisplay. Volg de
instructies die worden weergegeven op
het display als er een melding wordt
weergegeven.
2.2 Laden
76
Page 79 of 554
2.2.2 Laadkabel
De functie, de correcte aansluiting, enz. zijn op de laadkabel vermeld.
De namen van alle onderdelen van de laadkabel
Laadkabel Mode 2
1Laadstekker
2Identificatielabel
3Stekker
4Aansluitsnoer
5CCID (Charging Circuit Interrupting
Device)
6Controlelampje Power (→blz. 80)
7Laadindicator (→blz. 80)
8Waarschuwingslampje storing
(→blz. 80)
Laadkabel Mode 3 (indien aanwezig)1Laadstekker (zijde voertuig)
2Identificatielabel (op de laadstekker)
3Laadstekker (zijde lader)
4Identificatielabel (op de laadstekker)
2.2 Laden
77
2
Plug-in hybridesysteem
Page 80 of 554

Soorten laadkabels
De volgende laadmodi zijn ingedeeld op basis van de aanwezigheid van een
laadsysteemregelapparaat, dat storingen signaleert zoals lekstromen, en de locatie
(aangesloten op een lader of op de laadkabel). Het type laadkabel dat kan worden gebruikt
is afhankelijk van de laadmodus.
Laadmodus Beschrijving
Mode 1Een laadmethode waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een laadsysteem-
regeling om lekstromen te signaleren tussen een externe voedingsbron en
de auto.
Niet van toepassing bij deze auto.
Mode 2Een laadmethode waarbij de auto op een externe voedingsbron wordt aan-
gesloten met een laadkabel met een CCID (Charging Circuit Interrupting De-
vice).
Wordt gebruikt voor het laden via de meeste standaard contactdozen.
Mode 3Een laadmethode waarbij geladen wordt via een lader (zoals een openbaar
laadstation) uitgerust met een laadsysteemregeling voor het signaleren van
lekspanningen. De regeling voor het signaleren van lekspanningen wordt
uitgevoerd door de lader. Daarom is er in de laadkabel geen CCID (Charging
Circuit Interrupting Device) aanwezig.
Niet alle laders zijn uitgerust met laadkabels. Gebruik de laadkabel Mode
3 die bij de auto hoort als er geen laadkabel beschikbaar is (indien aanwezig).
Identificatielabel
Op de auto, de laadkabel en de lader zijn identificatielabels bevestigd om de gebruiker te
informeren welk apparaat hij moet gebruiken.
De betekenis van elk identificatielabel is als volgt:
Identifica-
tielabelType voeding Standaard ConfiguratieType acces-
soireSpannings-
bereik
AC EN 62196-2 TYPE 2■Klep
laadaan
sluiting
■Laadstek-
ker≤480VRMS
AC EN 62196-2 TYPE 2■Laadstek-
ker
■Lader
≤480VRMS
DC EN 62196-3 FF■Klep
laadaan-
sluiting
■Laadstek-
ker50 V - 500 V
DC EN 62196-3 AA■Klep
laadaan-
sluiting
■Laadstek-
ker50 V - 500 V
2.2 Laden
78