Manieren waarop wordt aangegeven
dat het laden is voltooid
Het volgende geeft aan dat de
laadprocedure op de juiste manier is
uitgevoerd.
• De laadindicator gaat uit
• De lampjes van de statusindicator vanhet batterijpakket (tractiebatterij)
branden gedurende ongeveer
15 seconden. (→Blz. 75) • “Charging Complete” (laden voltooid)
wordt weergegeven op het
multi-informatiedisplay bij het
wegrijden (→blz. 100)
Ongeacht het type voedingsbron of het
gebruik van de laadschemafunctie is de
laadprocedure voltooid als aan
bovenstaande voorwaarden is voldaan.
Laadgerelateerde meldingen: →blz. 126
2.2 Laden
2.2.1 Laaduitrusting
Deze auto kan worden aangesloten op een externe voedingsbron.
Laaduitrusting en benamingen
1Laadcontact
2Verlichting laadcontact
3Waarschuwingslabel/identificatielabel
4Klep laadaansluiting (→blz. 74, blz. 88)
5Laadindicator (→blz. 76)
6Vergrendeltoets laadstekker
(→blz. 90)
7Statusindicator batterijpakket
(tractiebatterij) ( →blz. 75)
8Laadkabel*(→blz. 77)
9Laadaansluiting
*: Het aantal laadkabels kan per regio verschillend zijn.
2.1 Plug-in hybridesysteem
73
2
Plug-in hybridesysteem
2.2.2 Laadkabel
De functie, de correcte aansluiting, enz. zijn op de laadkabel vermeld.
De namen van alle onderdelen van de laadkabel
Laadkabel Mode 2
1Laadstekker
2Identificatielabel
3Stekker
4Aansluitsnoer
5CCID (Charging Circuit Interrupting
Device)
6Controlelampje Power (→blz. 80)
7Laadindicator (→blz. 80)
8Waarschuwingslampje storing
(→blz. 80)
Laadkabel Mode 3 (indien aanwezig)1Laadstekker (zijde voertuig)
2Identificatielabel (op de laadstekker)
3Laadstekker (zijde lader)
4Identificatielabel (op de laadstekker)
2.2 Laden
77
2
Plug-in hybridesysteem
Soorten laadkabels
De volgende laadmodi zijn ingedeeld op basis van de aanwezigheid van een
laadsysteemregelapparaat, dat storingen signaleert zoals lekstromen, en de locatie
(aangesloten op een lader of op de laadkabel). Het type laadkabel dat kan worden gebruikt
is afhankelijk van de laadmodus.
Laadmodus Beschrijving
Mode 1Een laadmethode waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een laadsysteem-
regeling om lekstromen te signaleren tussen een externe voedingsbron en
de auto.
Niet van toepassing bij deze auto.
Mode 2Een laadmethode waarbij de auto op een externe voedingsbron wordt aan-
gesloten met een laadkabel met een CCID (Charging Circuit Interrupting De-
vice).
Wordt gebruikt voor het laden via de meeste standaard contactdozen.
Mode 3Een laadmethode waarbij geladen wordt via een lader (zoals een openbaar
laadstation) uitgerust met een laadsysteemregeling voor het signaleren van
lekspanningen. De regeling voor het signaleren van lekspanningen wordt
uitgevoerd door de lader. Daarom is er in de laadkabel geen CCID (Charging
Circuit Interrupting Device) aanwezig.
Niet alle laders zijn uitgerust met laadkabels. Gebruik de laadkabel Mode
3 die bij de auto hoort als er geen laadkabel beschikbaar is (indien aanwezig).
Identificatielabel
Op de auto, de laadkabel en de lader zijn identificatielabels bevestigd om de gebruiker te
informeren welk apparaat hij moet gebruiken.
De betekenis van elk identificatielabel is als volgt:
Identifica-
tielabelType voeding Standaard ConfiguratieType acces-
soireSpannings-
bereik
AC EN 62196-2 TYPE 2■Klep
laadaan
sluiting
■Laadstek-
ker≤480VRMS
AC EN 62196-2 TYPE 2■Laadstek-
ker
■Lader
≤480VRMS
DC EN 62196-3 FF■Klep
laadaan-
sluiting
■Laadstek-
ker50 V - 500 V
DC EN 62196-3 AA■Klep
laadaan-
sluiting
■Laadstek-
ker50 V - 500 V
2.2 Laden
78
Aarden (laadkabel Mode 2)
Dit product moet worden geaard. Bij een
storing of defect zorgt aarden voor een
pad met de minste weerstand voor
elektrische stroom om het risico van een
elektrische schok te verkleinen. Dit
product is voorzien van een geaarde
geleider en een geaarde stekker. De
geaarde stekker moet in een geschikte
contactdoos worden gestoken die op de
juiste manier geïnstalleerd en geaard is
volgens de lokaal geldende voorschriften.
WAARSCHUWING!
Voorzorgsmaatregelen voor aarden
• Onjuist aansluiten van de geaarde
geleider vergroot het risico van een
elektrische schok. Vraag een erkende
elektricien of servicemonteur om
advies als u twijfelt of het product op
de juiste wijze geaard is.
• Modificeer de bij het product
geleverde geaarde stekker niet. Laat
een geschikte contactdoos
installeren door een erkende
elektricien als de stekker niet past.
Veiligheidsfuncties (laadkabel Mode 2)
Het CCID (Charging Circuit Interrupting
Device, onderbrekingsapparaat
laadsysteem) beschikt over de volgende
veiligheidskenmerken.
Lekstroomdetectiefunctie
Als er tijdens het laden een lekstroom
wordt gedetecteerd, wordt de
voedingsbron automatisch onderbroken,
zodat de lekstroom geen brand of
elektrische schokken kan veroorzaken.
Als de voeding wordt onderbroken gaat
het waarschuwingslampje storing
knipperen.
Als de voeding wordt onderbroken:
→blz. 80Automatische controlefunctie
Dit is een automatische systeemcontrole
die wordt uitgevoerd voordat er met
laden begonnen wordt om te controleren
op storingen in de
lekstroomdetectiefuntie.
Als er bij de controle een storing
gevonden wordt in de
lekstroomdetectiefunctie, gaat het
waarschuwingslampje storing knipperen
om de gebruiker te waarschuwen.
(→Blz. 80)
Temperatuurdetectiefunctie
De stekker is uitgerust met een
temperatuurdetectiefunctie. Als er
tijdens het laden sprake is van
warmteontwikkeling omdat bijvoorbeeld
de stekker aan de contactdooszijde loszit,
gaat deze functie de warmteontwikkeling
tegen door de laadstroom te regelen.
Voorwaarden voor het leveren van
stroom aan de auto
Het CCID (Charging Circuit Interrupting
Device, onderbrekingsapparaat
laadsysteem) is ontworpen om te
voorkomen dat er stroom wordt geleverd
aan de laadstekker wanneer die niet is
aangesloten op de auto, zelfs niet
wanneer de stekker in de contactdoos zit.
2.2 Laden
79
2
Plug-in hybridesysteem
Controlelampjes CCID (Charging Circuit
Interrupting Device,
onderbrekingsapparaat laadsysteem)
(laadkabel Mode 2)
Werking controlelampjes
Er zijn 3 controlelampjes die de volgende
condities aangeven.1Controlelampje Power
Gaat branden als er elektriciteit naar
het CCID (Charging Circuit Interrupting
Device, onderbrekingsapparaat
laadsysteem) gaat.
2Laadindicator
Brandt als het laden bezig is.
3Waarschuwingslampje storing
Knippert als er sprake is van
lekstroom of als er een storing
aanwezig is in het CCID (Charging
Circuit Interrupting Device,
onderbrekingsapparaat
laadsysteem).
Als er een storing optreedt tijdens het laden
De status (uit, aan, knipperend) van de controlelampjes op het CCID (Charging Circuit
Interrupting Device, onderbrekingsapparaat laadsysteem) geeft de gebruiker informatie
over de aanwezigheid van interne storingen.
Verwijder, als het waarschuwingslampje storing brandt of knippert, de stekker uit de
contactdoos en sluit hem vervolgens weer aan om te controleren of het
waarschuwingslampje storing uitgaat.
Als het waarschuwingslampje storing uitgaat, kan het laden beginnen.
Als het niet uitgaat, voer dan de correctieprocedure uit volgens onderstaand schema.
StatusControle-
lampje PowerWaarschu-
wingslampje
storingOorzaak/correctieprocedure
Laadsysteem-
storingBrandt nietBrandt niet of
brandtEr is een lekstroom gesignaleerd en het la-
den is gestopt, of er is een storing aanwezig
in de laadkabel.
Neem contact op met een erkende Toyota-
dealer of hersteller/reparateur of een an-
dere naar behoren gekwalificeerde en uit-
geruste deskundige. Brandt Knippert
Storing tem-
peratuurde-
tectiefunctie
stekkerKnippert KnippertEr is een storing aanwezig in het tempera-
tuurdetectiegedeelte van de stekker.
Neem contact op met een erkende Toyota-
dealer of hersteller/reparateur of een an-
dere naar behoren gekwalificeerde en uit-
geruste deskundige.
Detectie tem-
peratuurstij-
ging stekkerKnippert Brandt nietEr wordt gesignaleerd dat de temperatuur
van de stekker oploopt vanwege een onjuist
contact tussen contactdoos en stekker.
Controleer of de stekker goed is aangeslo-
ten op de contactdoos.
2.2 Laden
80
StatusControle-
lampje PowerWaarschu-
wingslampje
storingOorzaak/correctieprocedure
Signaal einde
levensduur
laadkabelBrandt KnippertHet aantal keren dat de laadkabel gebruikt
is, nadert het maximaal toegestane aantal
keer.
Neem contact op met een erkende Toyota-
dealer of hersteller/reparateur of een an-
dere naar behoren gekwalificeerde en uit-
geruste deskundige.
Levensduur
laadkabelBrandt BrandtHet aantal keren dat de laadkabel gebruikt
is, heeft het maximaal toegestane aantal
keer overschreden.
Neem contact op met een erkende Toyota-
dealer of hersteller/reparateur of een an-
dere naar behoren gekwalificeerde en uit-
geruste deskundige.
Vervangen van het aansluitsnoer
(laadkabel Mode 2) (indien aanwezig)
Het aansluitsnoer kan worden vervangen
aan de hand van de volgende procedure:
1. Leg de laadkabel (→blz. 77) en het
vervangende aansluitsnoer klaar.
2. Trek de ontgrendelsleutel naar buiten.
Zorg ervoor dat u de verwijderde
ontgrendelsleutel niet kwijtraakt.3. Verwijder de afdekkap van het
aansluitsnoer.
4. Steek de ontgrendelsleutel in de
uitsparing van het CCID (Charging
Circuit Interrupting Device,
onderbrekingsapparaat laadsysteem).
Duw de ontgrendelsleutel in de
richting zoals aangegeven in de
afbeelding.
2.2 Laden
81
2
Plug-in hybridesysteem
5. Houd de ontgrendelsleutel in de
uitsparing van het CCID (Charging
Circuit Interrupting Device,
onderbrekingsapparaat laadsysteem)
en draai de moer van het
aansluitsnoer los om het snoer te
verwijderen.
Verwijder de ontgrendelsleutel zodra
het aansluitsnoer is verwijderd.
Laat de auto niet achter als het
aansluitsnoer is verwijderd. Als het
aansluitsnoer niet geplaatst is,
kunnen water of andere
verontreinigingen in het CCID
(Charging Circuit Interrupting Device,
onderbrekingsapparaat laadsysteem)
terechtkomen hetgeen tot storingen
kan leiden.
6. Breng het uitsteeksel van het CCID
(Charging Circuit Interrupting Device)
in lijn met de groef van het
aansluitsnoer, steek het aansluitsnoer
in het CCID en draai de moer van het
aansluitsnoer vast.
Controleer voor het plaatsen van het
aansluitsnoer of er geen vreemde
voorwerpen op de aansluiting zitten.
Verwijder eventueel aanwezige
vreemde voorwerpen. Anders kunnen
water of andere verontreinigingen in
het CCID (Charging Circuit
Interrupting Device) terechtkomen
hetgeen tot storingen kan leiden.
Draai de moer van het aansluitsnoer
in de tegengestelde richting van
verwijderen totdat u een klik hoort en
het aansluitsnoer vastzit.7. Plaats de afdekkap van het
aansluitsnoer en de ontgrendelsleutel
op het aansluitsnoer dat verwijderd is.
Plaats de ontgrendelsleutel
zorgvuldig in de afdekkap om te
voorkomen dat u hem kwijtraakt.
Controleer ook of de
ontgrendelsleutel niet per ongeluk uit
de afdekkap kan vallen.
Bewaar het aansluitsnoer op een
veilige, schone en droge plaats.
WAARSCHUWING!
Bij gebruik van het CCID (Charging
Circuit Interrupting Device,
onderbrekingsapparaat laadsysteem)
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Als u dat
niet doet, kunt u een ongeval
veroorzaken, waardoor dodelijk of
ernstig letsel kan ontstaan.
• Probeer de laadkabel, de laadstekker,
de stekker en het CCID (Charging
Circuit Interrupting Device,
onderbrekingsapparaat
laadsysteem) niet te demonteren of
repareren. Stop onmiddellijk met
laden als er een probleem optreedt
met de laadkabel of het CCID
(Charging Circuit Interrupting
Device, onderbrekingsapparaat
laadsysteem) en neem contact op
met een erkende Toyota-dealer of
2.2 Laden
82
WAARSCHUWING!(Vervolg)
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
• Stel de laadkabel, de laadstekker, de
stekker en het CCID (Charging Circuit
Interrupting Device,
onderbrekingsapparaat
laadsysteem) niet bloot aan sterke
schokken.
• Oefen geen overmatige kracht op de
laadkabel uit. Rol de laadkabel niet te
strak op, tordeer de laadkabel niet en
trek er ook niet aan.
• Beschadig de laadkabel niet met
scherpe voorwerpen.
• Vouw de laadstekker of de stekker
niet op en steek er geen vreemde
voorwerpen in.
• Dompel de laadstekker en de stekker
niet onder in water.
• Houd de laadkabel uit de buurt van
voorwerpen met een hoge
temperatuur zoals een kachel.
• Belast de laadkabel en het
aansluitsnoer (bijvoorbeeld door de
laadkabel om het CCID (Charging
Circuit Interrupting Device) te
wikkelen) en de laadstekker niet.
• Gebruik de laadkabel niet en laat hem
niet achter in situaties waarin de
contactdoos en de stekker belast
worden (bijvoorbeeld wanneer het
CCID (Charging Circuit Interrupting
Device) in de lucht hangt zonder
contact te maken met de grond).
• Laadkabel Mode 3: Gebruik hem niet
buiten de nominale spanning (lager
dan 277 V) of de nominale stroom
(lager dan 20 A).WAARSCHUWING!
Bij het vervangen van het
aansluitsnoer (indien aanwezig)
Controleer de volgende punten
regelmatig. Als u dat niet doet, kunt u
een ongeval veroorzaken, waardoor
dodelijk of ernstig letsel kan ontstaan.
•
Vervang het aansluitsnoer niet met
natte handen. Vervang geen
onderdelen onder natte
omstandigheden of in een natte
omgeving.
• Vervang het aansluitsnoer niet
wanneer de stekker en/of de
laadstekker zijn aangesloten.
• Controleer of er plaatselijke
regelgeving met betrekking tot
EV-laden van toepassing is en houd u
hieraan.
• Laat het CCID (Charging Circuit
Interrupting Device) niet achter als
het aansluitsnoer is verwijderd.
• Controleer voor het plaatsen van het
aansluitsnoer op het CCID (Charging
Circuit Interrupting Device) of er
geen vreemde voorwerpen op de
aansluiting zitten.
• Draai bij het vervangen van het
aansluitsnoer de moer van het
aansluitsnoer stevig aan totdat u een
klik hoort.
• Vervang in Noorwegen het
aansluitsnoer niet.
OPMERKING
Bij gebruik van de laadkabel en
bijbehorende onderdelen
→Blz. 110
Voorzorgsmaatregelen met betrekking
tot lage temperaturen
Bij lage temperaturen kunnen de laadkabel
en het aansluitsnoer stug worden.
Oefen er geen overmatige kracht op uit
als ze stug zijn. Als er overmatige kracht
2.2 Laden
83
2
Plug-in hybridesysteem