Page 337 of 554

• Houd bij het achteruitrijden de
omgeving voor en achter de auto in
de gaten. Controleer de omgeving
ook via de (buiten)spiegels.
Werkingsvoorwaarden modus
automatisch achteruit inparkeren
• Rijd langzaam (met een snelheid
waarbij de auto snel tot stilstand kan
worden gebracht) om de functie goed
te laten werken.
• Rijd langzaam (met een snelheid
waarbij de auto snel tot stilstand kan
worden gebracht) om de functie goed
te laten werken. Breng de auto
volledig tot stilstand op het punt
waarbij het midden van de
parkeerplaats vrijwel haaks op de auto
staat en druk op de S-IPA-schakelaar.
• De functie kan niet worden gebruikt
wanneer de rijsnelheid ongeveer
30 km/h of hoger is.
• De zijsensoren voor en zijsensoren
achter worden gebruikt om
geparkeerde auto's te signaleren en
de parkeerplaats te bepalen. Daarom
wordt er geen begeleiding gegeven
wanneer signalering niet mogelijk is.
• Als er geen geparkeerde auto's zijn,
kan de parkeerplaats niet worden
bepaald. Daardoor kan de modus
automatisch achteruit inparkeren niet
worden bediend.
• Wanneer de omgeving van de
parkeerplaats niet kan worden
gesignaleerd, werkt de modus
automatisch achteruit inparkeren
mogelijk niet.
• Als er, afhankelijk van de conditie van
de parkeerplaats, onvoldoende ruimte
is vóór de auto om de
parkeerprocedure uit te voeren, kan
de beoogde parkeerplaats mogelijk
niet worden bereikt.
1Beoogde parkeerplaats
2Muur
Tips voor het gebruik van de modus
automatisch achteruit inparkeren
• Laat een ruimte van ongeveer 1 m
tussen uw auto en de geparkeerde
auto's en rijd richting de beoogde
parkeerplaats. Als de ruimte tussen
uw auto en de geparkeerde auto's te
groot is, kunnen de zijsensoren voor
en zijsensoren achter de geparkeerde
auto's mogelijk niet signaleren.
• Stop op het punt waarbij het midden
van de beoogde parkeerplaats vrijwel
haaks op de auto staat. Druk
bovendien pas op de S-IPA-schakelaar
wanneer de auto volledig tot stilstand
is gebracht.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
335
5
Rijden
Page 338 of 554

OPMERKING
• Als er kuilen of hellingen in de weg
zitten, kan de beoogde parkeerplaats
niet goed worden ingesteld. Daardoor
wordt de auto mogelijk schuin of
deels buiten de parkeerplaats
geparkeerd. Gebruik in deze gevallen
de modus automatisch achteruit
inparkeren niet.
• Bij het parkeren in een smalle ruimte
komt de auto dicht bij nabij
geparkeerde auto's. Als het lijkt alsof
de auto mogelijk iets zal raken, breng
de auto dan tot stilstand door het
rempedaal in te trappen.
OPMERKING(Vervolg)
• Mogelijk kunnen objecten die zich
dicht bij de grond bevinden niet
worden gesignaleerd. Controleer of
het gebied rondom uw auto veilig is en
breng de auto tot stilstand door het
rempedaal in te trappen als het lijkt
alsof de auto mogelijk iets zal raken.
• Afhankelijk van de omgeving, zoals
andere geparkeerde auto's, wordt de
auto mogelijk schuin of deels buiten
de parkeerplaats geparkeerd.
Pas de positie van de auto indien
nodig handmatig aan.
Meldingen multi-informatiedisplay
Wanneer het Simple Intelligent Parking Assist-systeem niet kan worden bediend of
wanneer de werking is beëindigd, het systeem is uitgeschakeld, enz., wordt een van de
onderstaande meldingen weergegeven op het multi-informatiedisplay. Neem de juiste
maatregelen overeenkomstig de weergave op het display.
Wanneer bediening niet mogelijk is
Melding Situatie/oplossing
Er is mogelijk een storing in het systeem aanwezig.
Zet het contact UIT en start vervolgens het hybridesysteem.
Laat de auto nakijken door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalifi-
ceerde en uitgeruste deskundige als de melding opnieuw
wordt weergegeven.
Er zit mogelijk een storing in het systeem.
De stuurbekrachtiging is tijdelijk oververhit.
Zet het contact UIT, wacht een poosje en start vervolgens het
hybridesysteem weer.
Het hybridesysteem werkt niet.
Schakel het hybridesysteem in.
Er zit mogelijk ijs, sneeuw, vuil, o.i.d. op de sensor.
Verwijder het ijs, de sneeuw, het vuil, enz.
De sensor is bevroren.
Zodra de sensor ontdooit, zal het systeem weer normaal wer-
ken.
De 12V-accu is verwijderd en weer geplaatst.
Rijd gedurende ten minste 5 seconden recht vooruit met een
snelheid van ongeveer 35 km/h of hoger.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
336
Page 339 of 554

Melding Situatie/oplossing
De S-IPA-schakelaar wordt bediend wanneer de rijsnelheid ho-
ger is dan 30 km/h.
Bedien de schakelaar wanneer de rijsnelheid ongeveer
30 km/h of lager is.
De ondersteuningsregeling wordt gestart terwijl het stuurwiel
wordt vastgehouden.
Laat uw handen op het stuurwiel rusten zonder druk uit te
oefenen. De ondersteuningsregeling treedt in werking.
De auto rijdt en de ondersteuningsregeling wordt gestart terwijl
het stuurwiel wordt vastgehouden.
Breng de auto tot stilstand en volg de aanwijzingen van het
systeem om de ondersteuningsregeling te starten.
De S-IPA-schakelaar wordt bediend wanneer er onvoldoende
ruimte voor en achter de auto is bij het wegrijden van een par-
keerplaats na het fileparkeren.
De auto kan niet wegrijden met behulp van de ondersteu-
ningsregeling, aangezien er onvoldoende ruimte voor en ach-
ter de auto is. Controleer vóór het wegrijden of de omgeving
veilig is.
De S-IPA-schakelaar wordt bediend in een gebied waar geen ob-
stakels aanwezig zijn vóór de auto of waar obstakels aanwezig
zijn naast de auto en de auto kan niet wegrijden van de parkeer-
plaats na het fileparkeren.
De ondersteuningsregeling kan niet worden gebruikt bij het
wegrijden, aangezien er obstakels aanwezig zijn naast de auto
of het wegrijden kan eenvoudig handmatig worden uitge-
voerd. Controleer vóór het wegrijden of de omgeving veilig is.
De S-IPA-schakelaar wordt bediend in een gebied zonder par-
keerplaatsen of in een gebied waar de ruimte om te parkeren
smal is.
De ondersteuningsregeling kan niet worden gebruikt, aange-
zien er geen parkeerplaatsen zijn. Rijd door naar een parkeer-
plaats waarvan de breedte ongeveer 2,6 m of meer is.
De ondersteuningsregeling kan niet worden gebruikt, aange-
zien de weg te smal is. Rijd door naar een parkeerplaats waar
de breedte van de weg ongeveer 4,5 m of meer is.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
337
5
Rijden
Page 340 of 554

Melding Situatie/oplossing
De S-IPA-schakelaar wordt bediend op een plaats die te smal is
om te parkeren.
De ondersteuningsregeling kan niet worden gebruikt, aange-
zien er geen parkeerplaatsen zijn. Rijd door naar een parkeer-
plaats die ongeveer 2,6 m of breder is.
De S-IPA-schakelaar wordt bediend in een gebied waar obstakels
aanwezig zijn vóór de auto en de auto kan niet naar voren rijden
tot het beginpunt voor achteruitrijden.
De ondersteuningsregeling kan niet worden gebruikt, aange-
zien er obstakels aanwezig zijn vóór de auto. Gebruik parkeer-
plaatsen waar zich geen obstakels voor bevinden.
Wanneer de bediening wordt geannuleerd
Melding Situatie/oplossing
De bestuurder selecteert schakelstand P of bedient de S-IPA-
schakelaar terwijl de ondersteuningsregeling in werking is.
De rijsnelheid wordt tijdens het zoeken van een parkeerplaats in
de modus fileparkeren hoger dan 30 km/h.
De ondersteuningsregeling wordt gestart in een gebied met
smalle parkeerplaatsen.
De schakelstand wordt gewijzigd zonder dat de richtingaanwij-
zerschakelaar is gebruikt om een wegrijrichting te selecteren
terwijl de modus parkeerplaats fileparkeren verlaten wordt ge-
bruikt.
Volg de aanwijzingen van het systeem.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
338
Page 341 of 554

Melding Situatie/oplossing
Wanneer de ondersteuningsregeling start, rijdt de auto in een
richting die tegenovergesteld is aan de begeleiding.
Volg de aanwijzingen van het systeem om naar voren te rijden.
Het maximale aantal manoeuvres voor meerdere keermanoeu-
vres wordt bereikt tijdens de ondersteuningsregeling of de be-
oogde parkeerplaats kan niet worden bereikt doordat de regeling
wordt gebruikt op een weg met een steile helling.
Volg de aanwijzingen van de ondersteuningsregeling en ge-
bruik het systeem op een brede plaats waar geen steile hellin-
gen zijn.
Wanneer de bediening tijdelijk wordt onderbroken
Melding Situatie/oplossing
De bestuurder houdt het
stuurwiel vast tijdens de on-
dersteuningsregeling.Breng de auto tot stilstand
en laat uw handen op het
stuurwiel rusten zonder
druk uit te oefenen. Druk
vervolgens op de S-IPA-
schakelaar om de onder-
steuningsregeling weer te
starten.
De rijsnelheid wordt tijdens
de ondersteuningsregeling
hoger dan 7 km/h
De S-IPA-schakelaar wordt
ingedrukt terwijl de onder-
steuningsregeling tijdelijk is
onderbroken en het stuurwiel
stevig wordt vastgehouden.Laat uw handen op het
stuurwiel rusten zonder
druk uit te oefenen. Breng
vervolgens de auto tot stil-
stand om de ondersteu-
ningsregeling weer te star-
ten.
De S-IPA-schakelaar wordt
ingedrukt terwijl de onder-
steuningsregeling tijdelijk is
onderbroken en de auto rijdt.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
339
5
Rijden
Page 342 of 554
Melding Situatie/oplossing
De ondersteuningsregeling
wordt tijdelijk onderbroken
(kan opnieuw worden ge-
start)Breng de auto tot stilstand
en laat uw handen op het
stuurwiel rusten zonder
druk uit te oefenen. Druk
vervolgens op de S-IPA-
schakelaar om de onder-
steuningsregeling weer te
starten.
De auto kwam te dicht bij een
obstakel voor de auto.Druk, nadat u schakelstand
R hebt geselecteerd, op de
S-IPA-schakelaar om de on-
dersteuningsregeling weer
te starten.
De auto kwam te dicht bij een
obstakel achter de auto.Druk, nadat u schakelstand
D hebt geselecteerd, op de
S-IPA-schakelaar om de on-
dersteuningsregeling weer
te starten.
Voorzorgsmaatregelen tijdens het
gebruik
Sensoren
Signaleren de auto om de parkeerplaats
te helpen bepalen.
1Zijsensoren voor
2Zijsensoren achter
• Het detectiegebied van de sensor bij
het gebruik van de modus
automatisch achteruit inparkeren
1Beoogde parkeerplaats
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
340
Page 343 of 554

• Het detectiegebied van de sensor bij
het gebruik van de Parallel Parking
Assist-modus
1Beoogde parkeerplaats
• Wanneer er een auto geparkeerd staat
achter de beoogde parkeerplaats,
wordt deze als gevolg van de afstand
mogelijk niet gesignaleerd. Ook wordt,
afhankelijk van de vorm van de auto
en andere omstandigheden, de
detectieafstand mogelijk korter of is
signalering wellicht niet mogelijk.
• Andere objecten dan geparkeerde
auto's, zoals een paal of muur, worden
mogelijk niet gesignaleerd. Zelfs
wanneer deze objecten kunnen
worden gesignaleerd, wijkt de
beoogde parkeerplaats mogelijk af.
1Palen
2Muur
• Ook wijkt de beoogde parkeerplaats
mogelijk af wanneer een voetganger,
enz. wordt gesignaleerd.
1Voetganger
•Het Simple Intelligent Parking Assist-
systeem werkt mogelijk niet wanneer
roosters, traanplaten o.i.d. worden
gesignaleerd op de parkeerplaats.
WAARSCHUWING!
•Vertrouw niet uitsluitend op het
Simple Intelligent Parking
Assist-systeem. Rijd, net als bij auto's
zonder dit systeem, voorzichtig vooruit
en achteruit terwijl u de omgeving van
de auto in de gaten houdt.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
341
5
Rijden
Page 344 of 554

WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Rijd niet achteruit terwijl u op het
multi-informatiedisplay kijkt. Als u
tijdens het achteruitrijden alleen op
het scherm van de monitor let, kan
dat een aanrijding of ongeval tot
gevolg hebben, aangezien het beeld
dat op het scherm van de monitor
wordt weergegeven, kan afwijken
van de werkelijke situatie. Controleer
de omgeving van de auto tijdens het
achteruitrijden altijd visueel, zowel
met als zonder spiegels.
• Rijd langzaam terwijl u bij het
achteruit- en vooruitrijden de
snelheid regelt met het rempedaal.
• Als de kans bestaat dat de auto een
voetganger, een andere auto of een
ander obstakel zal raken, breng de
auto dan tot stilstand door het
rempedaal in te trappen en druk op
de S-IPA-schakelaar om het systeem
uit te schakelen.
• Gebruik het systeem op een
parkeerplaats met een vlakke
ondergrond.
• Houd u aan de volgende
voorzorgsmaatregelen, aangezien
het stuurwiel tijdens het gebruik
automatisch wordt gedraaid.
– Het risico bestaat dat een stropdas,
sjaal, uw arm, enz. vast komt te
zitten in het stuurwiel. Zorg dat uw
bovenlichaam niet te dicht bij het
stuurwiel komt. Voorkom ook dat
kinderen te dicht bij het stuurwiel
komen.
– U kunt uzelf tijdens het draaien van
het stuurwiel bezeren als u lange
vingernagels hebt.
– Breng in een noodgeval de auto tot
stilstand door het rempedaal in te
trappen en druk op de
S-IPA-schakelaar om het systeem
uit te schakelen.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Controleer altijd of er voldoende
ruimte is voordat u probeert de auto
te parkeren en het systeem te
bedienen.
WAARSCHUWING!
• Gebruik het systeem in de volgende
situaties niet, aangezien het systeem
u mogelijk niet goed kan
ondersteunen bij het bereiken van de
beoogde parkeerplaats, wat een
ongeval tot gevolg kan hebben.
– In een gebied waar geen
parkeerplaatsen zijn
– Op een onverharde parkeerplaats
zonder belijning, bijvoorbeeld op
zand of grind
– Op een parkeerplaats waarbij een
helling of golving in de weg is
– Op een bevroren, met sneeuw
bedekte of gladde weg
– Op asfalt dat door hoge
buitentemperaturen zacht is
geworden
– Als er een obstakel aanwezig is
tussen de auto en het beoogde
parkeervak
– Gebruik van sneeuwkettingen
• Gebruik geen andere dan de door de
fabrikant aanbevolen banden.
Mogelijk werkt het systeem niet goed.
Neem voor het vervangen van de
banden contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
• In de volgende situaties kan het
systeem de auto mogelijk niet op de
ingestelde locatie brengen.
– Als de banden erg versleten zijn of
als de bandenspanning te laag is
– De auto is zeer zwaar beladen
– De auto staat schuin doordat
bagage e.d. zich aan één kant van de
auto bevindt
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
342