Page 361 of 514

WAARSCHUWING!(Vervolg)
– Gebruik bij het aanbrengen van een
wiel uitsluitend wielmoeren die
speciaal zijn ontworpen voor het
desbetreffende wiel.
– Bij gescheurde of vervormde
bouten, schroefdraad van moeren
of boutgaten van het wiel, dient de
auto te worden gecontroleerd door
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
Plaatsen van het reservewiel
1. Verwijder eventueel aanwezige
verontreinigingen van het contactvlak
van de velg.
Als er verontreinigingen op het
contactvlak aanwezig zijn, kunnen
tijdens het rijden de wielmoeren los
lopen, waardoor het wiel los kan
raken.
2. Plaats het wiel en draai elke wielmoer
met de hand ongeveer in dezelfde
mate vast.Draai de wielmoeren vast totdat de
sluitringen contact maken met de
velg.
3. Laat de auto zakken.
4. Draai iedere moer twee of drie keer
aan in de volgorde die in de afbeelding
is aangeven.
Aanhaalmoment:
103 Nm (10,5 kgm76 ftlbf )
5. Berg het wiel met de lekke band, de
krik en het gereedschap op.
Het compacte reservewiel (indien
aanwezig)
• Op de band van het compacte
reservewiel staat aan de zijkant de
aanduiding TEMPORARY USE ONLY
(alleen voor tijdelijk gebruik). Gebruik
het compacte reservewiel alleen
tijdelijk en alleen in noodgevallen.
• Controleer de bandenspanning van
het compacte reservewiel.
(→Blz. 380)
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
359
7
Bij problemen
Page 362 of 514

Gebruik van het compacte reservewiel
(indien aanwezig)
Het compacte reservewiel is niet
voorzien van een
bandenspanningssensor en -zender,
waardoor een te lage bandenspanning
hiervan niet wordt aangegeven door het
bandenspanningswaarschuwingssysteem.
Verder zal, als u het compacte
reservewiel monteert nadat het
waarschuwingslampje voor een lage
bandenspanning is gaan branden, dit
lampje blijven branden.
Gebruik van het compacte reservewiel
(indien aanwezig)
De auto ligt lager op de weg als het
compacte reservewiel is gemonteerd
dan wanneer er gereden wordt met de
standaardbanden.Als uw auto een lekke voorband krijgt
op een weg die bedekt is met sneeuw
of ijs (auto's met 17 inch wielen en een
compact reservewiel)
Vervang een van de achterwielen van de
auto door het compacte reservewiel.
Voer onderstaande stappen uit en
monteer sneeuwkettingen op de
voorwielen:
1. Vervang het wiel links of rechts achter
door het compacte reservewiel.
2. Vervang het wiel met de lekke
voorband door het wiel dat van de
achterzijde afkomstig is.
3. Monteer sneeuwkettingen op de
voorwielen.
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
360
Page 363 of 514
Verklaring voor de krik
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
361
7
Bij problemen
Page 364 of 514

WAARSCHUWING!
Gebruik van het compacte
reservewiel (indien aanwezig)
• Houd er rekening mee dat het
reservewiel speciaal ontworpen is
voor gebruik onder uw auto. Gebruik
uw reservewiel daarom niet onder
een andere auto.
• Monteer niet gelijktijdig meer dan
één compact reservewiel onder uw
auto.
• Vervang het reservewiel zo snel
mogelijk door een wiel met een
standaardband.
• Vermijd plotseling accelereren,
abrupte stuuracties, plotseling
remmen en schakelhandelingen die
een plotselinge motorremwerking
veroorzaken.
Gebruik van het compacte
reservewiel (indien aanwezig)
Het kan voorkomen dat de rijsnelheid
niet goed wordt weergegeven en dat de
volgende systemen niet goed werken:
– ABS en Brake Assist
– VSC
–TRC
– EPS
– AHB (Automatic High Beam)
– Dynamic Radar Cruise Control met
volledig snelheidsbereik
– LTA (Lane Tracing Assist)
– PCS (Pre-Crash Safety-systeem)
– Bandenspanningswaarschuwings-
systeem
– Toyota Parking Assist-sensor
– PKSB (Parking Support Brake)
*
– Toyota Parking Assist Monitor
– BSM (Blind Spot Monitor)*
– Navigatiesysteem*
*
: Indien aanwezig
WAARSCHUWING!(Vervolg)
Snelheidsbeperking bij gebruik van
het compacte reservewiel (indien
aanwezig)
Rijd niet harder dan 80 km/h als er een
compact reservewiel onder de auto is
gemonteerd.
Het compacte reservewiel is niet
ontworpen voor gebruik bij hoge
snelheden. Het niet opvolgen van deze
voorzorgsmaatregel kan leiden tot een
ongeval met dodelijk of ernstig letsel tot
gevolg.
Na gebruik van gereedschap en krik
Controleer voor het rijden of het
gereedschap en de krik weer goed zijn
opgeborgen en bevestigd. Dit om te
voorkomen dat een van deze
voorwerpen bij een aanrijding of bij hard
remmen letsel veroorzaakt.
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
362
Page 365 of 514

OPMERKING
Rijd voorzichtig over oneffenheden in
het wegdek heen als het compacte
reservewiel onder de auto gemonteerd
is. (indien aanwezig)
De auto ligt lager op de weg als het
compacte reservewiel is gemonteerd
dan wanneer er gereden wordt met de
standaardbanden. Wees voorzichtig bij
het rijden over slechte wegen.
Rijden met sneeuwkettingen en het
compacte reservewiel (indien
aanwezig)
Monteer geen sneeuwketting op het
compacte reservewiel.
De sneeuwketting kan de carrosserie
beschadigen en het rijgedrag in
negatieve zin beïnvloeden.
Bij het vervangen van banden
Neem voor het verwijderen en plaatsen
van wielen, banden of
bandenspanningssensoren en -zenders
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige, omdat de
bandenspanningssensoren en -zenders
beschadigd kunnen raken als er niet
voorzichtig mee wordt omgegaan.
Voorkomen van schade aan de
bandenspanningssensoren en
-zenders
Als een band is gerepareerd met
bandenreparatievloeistof, werken de
bandenspanningssensor en -zender
mogelijk niet goed. Neem wanneer
bandenreparatievloeistof is gebruikt zo
snel mogelijk contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige. Vervang bij het vervangen
van de band de bandenspanningssensor
en -zender. (→Blz. 299)
7.2.7 Als het hybridesysteem
niet kan worden gestart
Het niet starten van het hybridesysteem
kan verschillende oorzaken hebben.
Raadpleeg het volgende overzicht en
onderneem de bijpassende acties:
Het hybridesysteem kan niet worden
gestart, ook al is de startprocedure
correct uitgevoerd.
Een van de onderstaande punten kan het
probleem veroorzaken:
• De elektronische sleutel werkt
mogelijk niet goed. (→Blz. 365)
• Er is mogelijk onvoldoende brandstof
aanwezig in de tank. Vul de
brandstoftank.
• Er kan een storing aanwezig zijn in de
startblokkering. (→Blz. 70)
• Het hybridesysteem van de motor is
mogelijk defect als gevolg van een
elektrische storing, zoals een ontladen
batterij van de elektronische sleutel of
een defecte zekering. Er bestaat
echter, afhankelijk van het soort
storing, een noodmaatregel om het
hybridesysteem te starten.
(→Blz. 364)
De interieurverlichting en de
koplampen gaan zwakker branden of de
claxon maakt geen of weinig geluid.
Een van de onderstaande punten kan het
probleem veroorzaken:
• De 12V-accu is mogelijk te ver
ontladen. (→Blz. 366)
• De accuklemmen zitten mogelijk los of
zijn gecorrodeerd. (→Blz. 295)
De interieurverlichting en de
koplampen gaan niet branden of de
claxon maakt geen geluid.
Een van de onderstaande punten kan het
probleem veroorzaken:
• De 12V-accu is mogelijk te ver
ontladen. (→Blz. 366)
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
363
7
Bij problemen
Page 366 of 514

• Een of beide klemmen van de
12V-accu kunnen loszitten.
(→Blz. 295)
Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige als het probleem niet
verholpen kan worden of als de
reparatieprocedure niet bekend is.
Noodstartfunctie
Wanneer het hybridesysteem niet start
maar de startknop normaal werkt, kan het
systeem aan de hand van de volgende
stappen voorlopig worden gestart.
Gebruik deze startprocedure alleen in
noodgevallen.
1. Activeer de parkeerrem.
2. Zet de selectiehendel in stand P.
3. Zet het contact in stand ACC.
4. Houd de startknop gedurende
15 seconden ingedrukt terwijl het
rempedaal stevig wordt ingetrapt.
Ook als het hybridesysteem met behulp
van deze stappen kan worden gestart,
kan er een storing in het systeem
aanwezig zijn. Laat de auto nakijken door
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
7.2.8 Als de elektronische sleutel
niet goed werkt
Als de communicatie tussen de
elektronische sleutel en de auto is
verbroken (→blz. 114) of de
elektronische sleutel niet kan worden
gebruikt omdat de batterij leeg is, werken
het Smart entry-systeem met startknop
en de afstandsbediening niet. In
dergelijke gevallen kunnen de portieren
en de achterklep worden geopend en kan
het hybridesysteem worden gestart
volgens onderstaande procedure.Vergrendelen en ontgrendelen van de
portieren, ontgrendelen van de
achterklep en aan de sleutel gekoppelde
functies
Portieren
Gebruik de mechanische sleutel
(→blz. 102) om de volgende handelingen
uit te voeren (alleen bestuurdersportier):
1Vergrendelen van alle portieren
2Sluiten van de ruiten (draaien en
vasthouden)*
3Ontgrendelen van alle portieren
4Openen van de ruiten (draaien en
vasthouden)*
*: Deze instelling moet aan de
persoonlijke voorkeur worden aangepast
door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Achterklep
Draai de mechanische sleutel rechtsom
om de achterklep te ontgrendelen.
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
364
Page 367 of 514

Starten van het hybridesysteem
1. Controleer of de selectiehendel in
stand P staat en trap het rempedaal
stevig in.
2. Houd de zijde van de elektronische
sleutel met het Toyota-logo tegen de
startknop.
Wanneer de elektronische sleutel
wordt gedetecteerd, klinkt er een
zoemer en wordt het contact AAN
gezet.
Wanneer het Smart entry-systeem
met startknop is uitgeschakeld via de
persoonlijke voorkeursinstellingen,
wordt het contact in stand ACC gezet.
3. Trap het rempedaal stevig in en
controleer of
op het
multi-informatiedisplay wordt
weergegeven.
4. Druk kort en krachtig op de startknop.
Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige als het
hybridesysteem nog steeds niet kan
worden gestart.
Uitschakelen van het hybridesysteem
Zet de selectiehendel in stand P en druk
op de startknop zoals u normaal doet bij
het uitschakelen van het hybridesysteem.Vervangen van de sleutelbatterij
Omdat deze procedure een
noodmaatregel is, wordt geadviseerd de
batterij van de elektronische sleutel zo
snel mogelijk te laten vervangen als deze
ontladen is.
Alarm (indien aanwezig)
Het alarmsysteem wordt niet
ingeschakeld als de mechanische sleutel
wordt gebruikt om de portieren te
vergrendelen. Het alarm kan worden
geactiveerd als een portier met de
mechanische sleutel wordt ontgrendeld
terwijl het alarmsysteem is ingeschakeld.
Wijzigen van de standen van het
contact
Laat het rempedaal los en druk tijdens de
stap hierboven op de startknop. Het
hybridesysteem wordt niet ingeschakeld
en de stand verandert iedere keer dat de
knop wordt ingedrukt. (→Blz. 140)
Als de elektronische sleutel niet goed
werkt
• Controleer of het Smart
entry-systeem met startknop niet is
uitgeschakeld via de persoonlijke
voorkeursinstellingen. Is de functie
uitgeschakeld, schakel hem dan in.
(Systemen met mogelijkheden voor
persoonlijke voorkeursinstellingen:
→blz. 383)
• Controleer of de
energiebespaarmodus is
ingeschakeld. Is de functie
ingeschakeld, schakel hem dan uit.
WAARSCHUWING!
Bij het gebruik van de mechanische
sleutel en het bedienen van de
elektrisch bedienbare ruiten
Bedien de elektrisch bedienbare ruit
nadat u hebt gecontroleerd of er geen
risico is dat een passagier met een
lichaamsdeel bekneld raakt tussen de
ruit. Laat tevens de mechanische
sleutel niet bedienen door kinderen.
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
365
7
Bij problemen
Page 368 of 514

WAARSCHUWING!(Vervolg)
Het kan gebeuren dat een lichaamsdeel
van een kind of een andere passagier
klem komt te zitten door het bedienen
van de elektrisch bedienbare ruit.
7.2.9 Als de 12V-accu van de
auto ontladen is
Als de 12V-accu van de auto ontladen is,
kan het hybridesysteem met behulp van
de onderstaande procedures worden
gestart.
U kunt ook contact opnemen met een
erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Als u de beschikking hebt over een set
startkabels en een tweede voertuig met
een 12V-accu, kunt u uw auto starten met
behulp van de onderstaande
hulpstartprocedure.
1. Auto's met een alarm: Controleer of u
de elektronische sleutel bij u hebt.
Als u de startkabels aansluit, kan het
alarm afgaan of kunnen de portieren
worden vergrendeld, afhankelijk van
de situatie. (→Blz. 72)2. Open de motorkap en verwijder het
deksel van de zekeringenkast.
Druk de borglippen in en trek de klep
omhoog.
3. Open het deksel van de speciale
hulpstartaansluiting.
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
366