Page 113 of 514

WAARSCHUWING!
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de
voorzorgsmaatregelen kan dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg hebben.
Voordat u gaat rijden
• Zorg ervoor dat de achterklep
volledig gesloten is. Als de
achterklep niet volledig is gesloten,
kan deze tijdens het rijden
onverwacht opengaan en nabij
gelegen objecten raken en kunnen er
voorwerpen of bagage uit de
bagageruimte vallen, waardoor een
ongeval kan ontstaan.
• Laat kinderen niet in de
bagageruimte spelen. Als een kind
per ongeluk in de bagageruimte
opgesloten wordt, kan het ernstig
letsel oplopen als gevolg van
blootstelling aan hoge temperaturen
of stikken.
• Laat nooit kinderen de achterklep
openen of sluiten. Anders wordt de
achterklep mogelijk onbedoeld
geopend en kan een hand, het hoofd
of de nek van een kind bekneld raken
bij het sluiten van de achterklep.
Belangrijke punten tijdens het rijden
Sta nooit toe dat personen in de
bagageruimte meerijden. In het geval
van plotseling remmen of een
aanrijding kunnen ze dodelijk of ernstig
letsel oplopen.
WAARSCHUWING!
Gebruik van de bagageruimte
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de
voorzorgsmaatregelen kan ertoe leiden
dat lichaamsdelen bekneld raken, met
ernstig letsel tot gevolg.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Verwijder sneeuw en ijs en dergelijke
van de achterklep voordat u deze
opent. Als u dat niet doet, kan de
achterklep na het openen plotseling
weer dichtvallen.
• Controleer de omgeving om er zeker
van te zijn dat u de achterklep veilig
kunt openen en sluiten.
• Als zich personen in de buurt
bevinden, zorg er dan voor dat deze
niet in gevaar worden gebracht en
laat ze weten dat de achterklep
geopend of gesloten gaat worden.
• Wees extra voorzichtig wanneer u de
achterklep opent of sluit wanneer er
veel wind staat, aangezien sterke
wind ervoor kan zorgen dat de
achterklep plotseling beweegt.
• Wanneer de auto op een helling
staat, is het moeilijker om de
achterklep te openen of te sluiten
dan wanneer de auto vlak staat. Let
er dus op dat de achterklep niet
onverwachts vanzelf opengaat of
sluit. Zorg ervoor dat de achterklep
volledig geopend is voordat u de
bagageruimte gebruikt.
• Let er bij het openen van de
achterklep op dat deze niemand in
het gezicht of een ander
lichaamsdeel raakt.
3.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
111
3
Bediening van elk onderdeel
Page 114 of 514

WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Let bij het sluiten van de achterklep
extra goed op dat er geen vingers of
andere zaken bekneld raken.
• Druk bij het sluiten van de achterklep
licht op de buitenzijde. Wanneer bij
het volledig sluiten van de
achterklep gebruik wordt gemaakt
van de lus van de achterklep, kunnen
lichaamsdelen bekneld raken.
• Bevestig alleen originele
Toyota-accessoires aan de
achterklep. Door het extra gewicht
op de achterklep kan de achterklep,
nadat deze is geopend, plotseling
weer dichtvallen.
3.2.3 Smart entry-systeem met
startknop
De volgende handelingen kunnen worden
uitgevoerd als u de elektronische sleutel
bij u hebt, bijvoorbeeld in uw zak. De
bestuurder moet de elektronische sleutel
altijd bij zich hebben.
• Vergrendelen en ontgrendelen van de
portieren (auto's met instapfunctie)
(→blz. 104)
• Openen van de achterklep (auto's met
instapfunctie) (→blz. 109)
• Starten van het hybridesysteem
(→blz. 139)Plaats van antenne
1Antennes buiten het interieur (auto's
met instapfunctie)
2Antennes in het interieur
3Antenne in de bagageruimte
4Antenne buiten de bagageruimte
(auto's met instapfunctie)
Bereik (gebieden waarin de
elektronische sleutel wordt
gesignaleerd)
Bij het vergrendelen of
ontgrendelen van de portieren (auto's
met instapfunctie)
Het systeem kan worden bediend als de
elektronische sleutel zich binnen
ongeveer 0,7 m van een van de
buitenportiergrepen voor bevindt.
3.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
112
Page 115 of 514

(Alleen de portieren die de sleutel
signaleren, kunnen worden geopend of
gesloten.)
Bij het starten van het
hybridesysteem of veranderen van de
standen van het contact
Het systeem werkt als de elektronische
sleutel zich in de auto bevindt.
Bij het openen van de achterklep
(auto's met instapfunctie)
Het systeem werkt als de elektronische
sleutel zich binnen 0,7 m van de knop
voor het ontgrendelen van de achterklep
bevindt.
Alarmsignalen en waarschuwingen
Een combinatie van een in en buiten de auto hoorbaar alarm en waarschuwingsmeldingen
op het multi-informatiedisplay zorgen ervoor dat diefstal van de auto en ongelukken door
een onjuiste bediening worden voorkomen. Neem de juiste maatregelen als reactie op de
waarschuwingsmeldingen op het multi-informatiedisplay. (→Blz. 338)
In onderstaande tabel worden de omstandigheden en de correctieprocedures beschreven
in die gevallen waarin alleen een alarm klinkt.
Alarm Situatie Correctieprocedure
Het buiten de auto hoorbare
alarm klinkt één keer gedu-
rende 5 secondenEr is geprobeerd de auto te
vergrendelen terwijl er nog
een portier geopend was.Sluit alle portieren en ver-
grendel ze opnieuw.
De achterklep werd gesloten
terwijl de elektronische sleu-
tel zich nog in de bagage-
ruimte bevond en alle portie-
ren waren vergrendeld.Neem de elektronische sleu-
tel uit de bagageruimte en
sluit de achterklep.
Het alarm in de auto klinkt
herhaaldelijkHet contact werd in de stand
ACC gezet terwijl het bestuur-
dersportier geopend was
(het bestuurdersportier werd
geopend terwijl het contact in
de stand ACC stond).Zet het contact UIT en sluit
het bestuurdersportier.
Het contact werd UIT gezet
terwijl het bestuurdersportier
geopend was.Sluit het bestuurdersportier.
Energiebesparende functie (auto's met
instapfunctie)
De energiebesparende functie wordt
geactiveerd om te voorkomen dat de
batterij van de elektronische sleutel en de
12V-accu leeg raken wanneer de auto
gedurende langere tijd niet wordt
gebruikt.
• In de volgende situaties kan het enige
tijd duren voordat de portieren met
het Smart entry-systeem met
startknop ontgrendeld kunnen
worden.– De elektronische sleutel bevindt
zich gedurende 10 minuten of
langer op een afstand van ongeveer
2 m van de auto.
– Het Smart entry-systeem met
startknop is gedurende 5 dagen of
langer niet gebruikt.
• Als het Smart entry-systeem met
startknop gedurende 14 dagen of
langer niet gebruikt is, kunnen de
portieren alleen via het
bestuurdersportier worden
ontgrendeld. Pak in dat geval de greep
van het bestuurdersportier vast of
3.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
113
3
Bediening van elk onderdeel
Page 116 of 514

gebruik de afstandsbediening of de
mechanische sleutel om de portieren
te ontgrendelen.
Energiebesparende functie voor de
batterij van de elektronische sleutel
Wanneer de energiebespaarmodus is
ingeschakeld, loopt de batterij veel
minder snel leeg omdat de ontvangst
van radiogolven door de elektronische
sleutel wordt gestopt.
Druk
twee keer in terwijl uingedrukt houdt. Controleer of het
controlelampje van de elektronische
sleutel 4 keer knippert. Het Smart
entry-systeem met startknop kan niet
worden gebruikt als de
energiebespaarmodus is ingeschakeld.
Druk op een van de toetsen van de
elektronische sleutel om de functie te
annuleren.
Omstandigheden die de werking
kunnen beïnvloeden
Het Smart entry-systeem met startknop,
de afstandsbediening en de
startblokkering maken gebruik van
zwakke radiogolven. In de volgende
situaties kunnen storingen optreden in
de communicatie tussen de
elektronische sleutel en de auto,
waardoor het Smart entry-systeem met
startknop, de afstandsbediening en de
startblokkering mogelijk niet goed
werken: (Oplossingen:→blz. 364)
• Wanneer de batterij van de
elektronische sleutel leeg is• In de buurt van een televisiezendmast,
elektriciteitscentrale, tankstation,
radiozender, videowall, luchthaven of
andere locatie waar sterke
radiogolven of elektromagnetische
velden aanwezig zijn
• Wanneer de elektronische sleutel
tegen een van de volgende metalen
voorwerpen wordt gehouden of
erdoor wordt bedekt
– Kaarten met aluminiumfolie
– Sigarettenpakjes met
aluminiumfolie erin
– Metalen portemonnees of tassen
– Muntgeld
– Metalen handwarmers
– Media zoals CD's en DVD's
• Als er andere sleutels met
afstandsbediening (die radiogolven
uitzenden) in de buurt gebruikt
worden
• Als u de elektronische sleutel bij u
draagt samen met de volgende
apparaten die radiogolven uitzenden
– Een draagbare radio, mobiele
telefoon, draadloze telefoon of
andere draadloze
communicatiemiddelen
– De elektronische sleutel van een
andere auto, een andere
elektronische sleutel van uw auto of
een sleutel met afstandsbediening
die radiogolven uitzendt
– Computers of pda's
– Digitale audioapparatuur
– Draagbare spelcomputers
• Als een metalen coating of metalen
voorwerpen aan de achterruit zijn
bevestigd
• Wanneer de elektronische sleutel in
de buurt van een batterijlader of
elektronische apparaten wordt
gehouden
• Wanneer de auto op een
parkeerplaats voor betaald parkeren
staat waar radiogolven worden
verzonden.
3.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
114
Page 117 of 514

Aanwijzing voor de instapfunctie
• Zelfs als de elektronische sleutel zich
binnen het detectiegebied bevindt,
werkt het systeem in de volgende
gevallen mogelijk niet juist:
– De elektronische sleutel bevindt
zich te dicht bij de ruit of
buitenportiergreep, te dicht bij de
grond of te hoog als de portieren
worden vergrendeld of ontgrendeld.
– De elektronische sleutel bevindt
zich te dicht bij de grond of te hoog
of te dicht bij het midden van de
achterbumper bij het ontgrendelen
van de achterklep.
– De elektronische sleutel ligt op het
dashboard, de hoedenplank of de
vloer achter of in een portiervak of
het dashboardkastje als het
hybridesysteem wordt gestart of
met de startknop een andere stand
wordt geselecteerd.
• Laat de elektronische sleutel niet
boven op het dashboard of in de buurt
van de portiervakken liggen wanneer
u de auto verlaat. Afhankelijk van de
ontvangst van de radiogolven wordt
door de antenne mogelijk
waargenomen dat de sleutel zich
buiten de auto bevindt en kunnen de
portieren worden vergrendeld vanaf
de buitenzijde, waardoor de
elektronische sleutel mogelijk in de
auto wordt opgesloten.
• Zolang de elektronische sleutel zich
binnen het detectiegebied bevindt,
kunnen de portieren door een
willekeurige persoon worden
vergrendeld en ontgrendeld. De auto
kan echter alleen worden ontgrendeld
via de portieren die de elektronische
sleutel signaleren.
• Zelfs als de elektronische sleutel zich
buiten de auto bevindt, kan het
hybridesysteem mogelijk worden
gestart als de elektronische sleutel
zich in de buurt van de ruit bevindt.
• Als de sleutel zich binnen het
ontvangstgebied bevindt en er eengrote hoeveelheid water op de
portiergreep terechtkomt
(bijvoorbeeld tijdens een zware
regenbui of het wassen van de auto),
kunnen de portieren worden
ontgrendeld of vergrendeld. (Als de
portieren niet worden geopend en
gesloten, worden deze na ongeveer
30 seconden automatisch weer
vergrendeld.)
• Als de afstandsbediening wordt
gebruikt om de portieren te
vergrendelen terwijl de elektronische
sleutel zich in de nabijheid van de auto
bevindt, bestaat de mogelijkheid dat
de portieren niet ontgrendeld worden
door de instapfunctie. (Gebruik de
afstandsbediening om de portieren te
ontgrendelen.)
• Wanneer u de vergrendelsensor
aanraakt terwijl u handschoenen
draagt, kan de reactie van het systeem
trager zijn of worden de portieren
mogelijk niet ontgrendeld. Trek uw
handschoenen uit en raak de
vergrendelsensor opnieuw aan.
• Wanneer de vergrendelactie is
uitgevoerd met de vergrendelsensor,
worden maximaal tweemaal achter
elkaar identificatiesignalen getoond.
Vervolgens worden geen
identificatiesignalen gegeven.
*
• Als de portiergreep nat wordt terwijl
de elektronische sleutel zich binnen
het werkzame gebied bevindt, kan het
portier herhaaldelijk worden
vergrendeld en ontgrendeld. Volg in
dit geval de correctieprocedure
hieronder bij het wassen van de auto:
– Plaats de elektronische sleutel op
een afstand van ten minste 2 meter
van de auto. (Zorg ervoor dat de
sleutel niet gestolen wordt.)
– Schakel de energiebespaarmodus
van de elektronische sleutel in om
het Smart entry-systeem met
startknop uit te schakelen.
(→Blz. 113)
3.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
115
3
Bediening van elk onderdeel
Page 118 of 514

• Als de elektronische sleutel zich in de
auto bevindt en een portiergreep
wordt nat tijdens het wassen van de
auto, wordt er mogelijk een melding
weergegeven op het multi-
informatiedisplay en klinkt er een
zoemer buiten de auto. Vergrendel alle
portieren om het alarm uit te
schakelen.
• De vergrendelsensor werkt mogelijk
niet goed wanneer deze in contact
komt met ijs, sneeuw, modder, enz.
Maak de vergrendelsensor schoon en
probeer deze nogmaals te bedienen.
• Bij een plotselinge nadering van het
detectiegebied of de portiergreep kan
het voorkomen dat de portieren niet
ontgrendeld worden. Laat in dat geval
de portiergreep los en controleer of
de portieren worden ontgrendeld
voordat u opnieuw aan de
portiergreep trekt.
• Als er zich een andere elektronische
sleutel binnen het detectiegebied
bevindt, is de reactietijd voor het
ontgrendelen van de portieren nadat
een portiergreep is vastgepakt,
mogelijk langer.
• Bij het gebruik van de portiergreep
kunnen uw nagels over het portier
krassen. Zorg ervoor dat uw nagels of
de lak van het portier niet beschadigd
raken.
*: Deze instelling kan aan de persoonlijke
voorkeur worden aangepast door een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Als er gedurende langere tijd niet met
de auto wordt gereden
• Bewaar, om diefstal van de auto te
voorkomen, de elektronische sleutel
niet binnen een afstand van 2 m van
de auto.
• Het Smart entry-systeem met
startknop kan vooraf worden
uitgeschakeld. (→Blz. 383)• Het inschakelen van de
energiebespaarmodus van de
elektronische sleutel helpt te
voorkomen dat de sleutelbatterij
leegraakt. (→Blz. 113)
Voor een juiste bediening van het
systeem
Zorg ervoor dat u de elektronische
sleutel bij u hebt als u het systeem
bedient. Houd de elektronische sleutel
niet te dicht bij de auto als u het systeem
van buitenaf bedient.
Afhankelijk van de positie en de conditie
waarin de elektronische sleutel wordt
bewaard, wordt de sleutel mogelijk niet
correct door het systeem gesignaleerd,
waardoor het systeem wellicht niet juist
functioneert. (Het alarm kan per ongeluk
afgaan of de functie die voorkomt dat de
portieren per ongeluk worden
vergrendeld, werkt wellicht niet.)
Als het Smart entry-systeem met
startknop niet goed werkt (auto's met
instapfunctie)
• Vergrendelen en ontgrendelen van de
portieren en achterklep: gebruik de
mechanische sleutel. (→Blz. 364)
• Starten van het hybridesysteem:
→blz. 365
Persoonlijke voorkeursinstellingen
Bepaalde functies kunnen worden
aangepast aan de persoonlijke voorkeur.
(→Blz. 383)
Als het Smart entry-systeem met
startknop is uitgeschakeld via de
persoonlijke voorkeursinstellingen
• Vergrendelen en ontgrendelen van de
portieren en openen van de
achterklep (auto's met instapfunctie):
Gebruik de afstandsbediening of de
mechanische sleutel. (→Blz. 105,
blz. 110, blz. 364)
• Starten van het hybridesysteem en
wijzigen van de standen van het
contact:→blz. 365
3.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
116
Page 119 of 514

• Uitschakelen van het hybridesysteem:
→blz. 139
WAARSCHUWING!
Waarschuwing met betrekking tot
beïnvloeding van elektronische
apparatuur
• Mensen met een geïmplanteerde
pacemaker, CRT-pacemaker of
geïmplanteerde hartdefibrillator
moeten uit de buurt blijven van de
antennes van het Smart
entry-systeem met startknop.
(→Blz. 114)
Radiogolven kunnen de werking van
dergelijke apparatuur beïnvloeden.
Indien nodig kan de instapfunctie
worden uitgeschakeld. Neem voor
meer informatie over bijvoorbeeld de
frequentie van de radiogolven en de
momenten waarop deze worden
uitgezonden, contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige. Raadpleeg
vervolgens uw arts om na te gaan of
de instapfunctie moet worden
uitgeschakeld.
• Gebruikers van elektrische medische
apparatuur anders dan
geïmplanteerde pacemakers,
CRT-pacemakers en geïmplanteerde
hartdefibrillatoren moeten contact
opnemen met de fabrikant van deze
producten om te informeren of
radiosignalen invloed uitoefenen op
de werking van deze apparatuur.
Radiogolven kunnen onverwachte
effecten hebben op de werking van
dergelijke medische apparatuur.
Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige voor meer informatie over
het uitschakelen van de instapfunctie.
3.3 Verstellen van de
stoelen
3.3.1 Voorstoelen
Procedure voor het verstellen
Handmatig verstelbare stoel
1Hendel stoelpositieverstelling
2Hendel rugleuningverstelling
3Hendel hoogteverstelling
Elektrisch verstelbare stoel
1Schakelaar stoelpositie
2Schakelaar rugleuningverstelling
3Schakelaar hoekverstelling zitting
(voorzijde)
3.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
117
3
Bediening van elk onderdeel
Page 120 of 514

4Schakelaar hoogteverstelling
5Schakelaar lendensteunverstelling
WAARSCHUWING!
Wanneer de positie van de stoel
wordt versteld
• Let er bij het verstellen van de positie
van de stoel op dat de stoel de
overige inzittenden van de auto niet
raakt, omdat deze hierdoor wellicht
letsel zouden kunnen oplopen.
• Houd uw handen niet onder de stoel
of in de buurt van bewegende
onderdelen om letsel te voorkomen.
Uw vingers of handen zouden
bekneld kunnen raken in het
stoelmechanisme.
• Zorg ervoor voor dat er voldoende
ruimte overblijft voor de voeten,
zodat ze niet vast komen te zitten.
Stoel afstellen
• Let erop dat de stoel geen passagiers
of bagage raakt.
• Om te voorkomen dat u bij een
aanrijding onder de veiligheidsgordel
doorschuift, is het raadzaam de
leuning niet verder achterover te
zetten dan strikt noodzakelijk is. Als
de leuning te ver achterover staat,
kan bij een aanrijding het
heupgedeelte over uw heupen heen
schuiven en direct kracht op uw buik
uitoefenen, of de schoudergordel in
contact komen met uw nek,
waardoor de kans op dodelijk of
ernstig letsel toeneemt. Verstel de
bestuurdersstoel niet tijdens het
rijden, aangezien de stoel dan
onverwachts kan bewegen. Hierdoor
kan de bestuurder de controle over
de auto verliezen.
• Alleen handmatig verstelbare stoel:
Controleer na het verstellen of de
stoel goed is vergrendeld.
OPMERKING
Wanneer een voorstoel wordt versteld
Let er bij het verstellen van een
voorstoel op dat de hoofdsteun de
hemelbekleding niet raakt. Anders
kunnen de hoofdsteun en de
hemelbekleding beschadigd raken.
3.3.2 Achterstoelen
Neerklapbaar:
De rugleuningen van de achterstoelen
kunnen worden neergeklapt.
Met rugleuningverstelling:
De rugleuningen van de achterstoelen
kunnen in een comfortabele stand
worden gezet.
Rugleuningen achter neerklappen
(neerklapbare stoel)
Trek aan de hendel in de bagageruimte
voor de rugleuning die u wilt neerklappen
en klap de rugleuning naar beneden.
Verstellen van de rugleuning (met
rugleuningverstelling)
Druk op
om de toetsen weer te geven
en kies vervolgensof.De
rugleuning beweegt zolang de toets
wordt bediend.
3.3 Verstellen van de stoelen
118