Page 273 of 514

*: Compatibele draagbare apparaten en
draadloze laders hebben een laadspoel.
De laadspoel in de draadloze lader kan
binnen het laadgebied rondom het
midden van het oplaadvak bewegen.
Wanneer de laadspoel in een draagbaar
apparaat in het laadgebied wordt
gesignaleerd, beweegt de spoel van de
lader in de richting van de andere spoel
en wordt het laden gestart. Als de
laadspoel in het draagbare apparaat uit
het laadgebied wordt gehaald, wordt het
laden automatisch gestopt.
Bovendien worden, als er 2 of meer
draagbare apparaten tegelijkertijd op het
oplaadvak worden geplaatst, mogelijk
niet alle laadspoelen gesignaleerd en is
opladen wellicht niet mogelijk.
Gebruik van de draadloze lader
1. Druk op de voedingsschakelaar van de
draadloze lader.
Wanneer u nogmaals op de toets
drukt, wordt de draadloze lader
uitgeschakeld.
Wanneer de schakelaar aan is, gaat de
werkingsindicator (groen) branden.
Als het contact UIT wordt gezet, wordt
de aan-/uitstatus van de draadloze
lader in het geheugen opgeslagen.
Als tijdens het laden 3 keer op de
voedingsschakelaar wordt gedrukt,
wordt de snellaadfunctie
ingeschakeld. Druk, terwijl er geen
draagbaar apparaat wordt opgeladen,
op de voedingsschakelaar om de
draadloze lader uit te schakelen.2. Plaats een draagbaar apparaat op het
laadgebied.
Plaats het draagbare apparaat
zodanig dat het zich in het midden
van het laadgebied bevindt met het
laadoppervlak naar de draadloze lader
gericht. De laadspoel bevindt zich bij
sommige apparaten niet in het
midden. Plaats in dat geval het
apparaat zodanig dat de laadspoel
zich in het midden van het laadgebied
bevindt.
Tijdens het laden gaat de
werkingsindicator (oranje) branden.
Wanneer er niet wordt geladen, plaats
dan het draagbare apparaat zo dicht
mogelijk bij het midden van het
laadgebied.
Wanneer het laden is voltooid, gaat de
werkingsindicator (groen) branden.
Oplaadfunctie
• Als er een poosje is verstreken sinds
het laden is voltooid en het draagbare
apparaat niet is verplaatst, begint de
draadloze lader opnieuw met laden.
• Als het draagbare apparaat binnen het
laadgebied wordt verplaatst, kan de
verbinding met de laadspoel
wegvallen en wordt het laden
mogelijk tijdelijk onderbroken.
Wanneer echter een laadspoel in het
laadgebied wordt gesignaleerd,
beweegt de spoel van de lader zich in
de richting van de andere spoel en
wordt het laden hervat.
5.4 Overige voorzieningen in het interieur
271
5
Voorzieningen in het interieur
Page 274 of 514

Snellaadfunctie
• Sommige apparaten, zoals de
volgende, kunnen gebruikmaken van
de snellaadfunctie.
– Apparatuur die geschikt is voor
snelladen en voldoet aan versie
1.2.4 van de WPC-specificatie
– iPhones met 7,5 W laadvermogen
(iPhone 8 en nieuwer)• Druk tijdens het laden 3 keer op de
voedingsschakelaar om de
snellaadfunctie in te schakelen.
Wanneer snelladen mogelijk is,
schakelt de werkingsindicator van
branden (oranje) naar knipperen
tussen groen en oranje.
• Als het laden is voltooid, stopt de
snellaadfunctie. Schakel de
snellaadfunctie weer in om snelladen
opnieuw uit te voeren.
Status werkingsindicator
Werkingsindicator Status
Uit De draadloze lader staat uit
Groen (brandt)Stand-by (laden is mogelijk)
*1
Laden is voltooid*2
Oranje (brandt)Er is een draagbaar apparaat op het laadgebied geplaatst
(het draagbare apparaat wordt geïdentificeerd)
Bezig met laden
Knippert afwisselend groen en
oranjeSommige apparaten, zoals de volgende, kunnen gebruiken
maken van de snellaadfunctie.
■Apparatuur die geschikt is voor snelladen en voldoet
aan versie 1.2.4 van de WPC-specificatie
■iPhones met 7,5 W laadvermogen (iPhone 8 en
nieuwer)
*1: In stand-by levert de lader geen vermogen. Als er in deze stand een metalen voorwerp
op het oplaadvak wordt geplaatst, zal dit niet warm worden.
*2: Afhankelijk van het draagbare apparaat blijft de werkingsindicator mogelijk (oranje)
branden nadat het laden is voltooid.
5.4 Overige voorzieningen in het interieur
272
Page 275 of 514

• Als de werkingsindicator knippert
Als er een fout is gesignaleerd, knippert de werkingsindicator (oranje). Neem de juiste
maatregelen volgens onderstaande tabel.
Werkingsindicator Vermoedelijke oorzaken Maatregel
Knippert continu
1 keer per secondeStoring in de communicatie
tussen de draadloze lader en
het Smart entry-systeem met
startknopAls het hybridesysteem is inge-
schakeld, schakel het dan uit en
start het hybridesysteem weer.
Als het contact in stand ACC
staat, start dan het hybridesys-
teem.
Knippert steeds 3 keer
(oranje)Vreemd voorwerp gesignaleerd
Als een metalen voorwerp in het
oplaadvak wordt gesignaleerd,
treedt de beveiliging tegen over-
verhitting van de laadspoel in
werking.Verwijder het vreemde voorwerp
uit het oplaadvak.
Draagbaar apparaat niet goed
gepositioneerd
Als de laadspoel niet goed in het
oplaadvak ligt, treedt de beveili-
ging tegen oververhitting van de
laadspoel in werking.Verwijder het draagbare appa-
raat uit het oplaadvak, controleer
of het controlelampje weer groen
wordt en plaats het draagbare
apparaat ongeveer in het
midden van het oplaadvak.
Als het draagbare apparaat
bovendien is voorzien van een
hoesje, is het raadzaam dit
hoesje te verwijderen.
Knippert steeds 4 keer
(oranje)Temperatuur in draadloze lader
is hoger dan een bepaalde
waardeStop het laden, verwijder het
draagbare apparaat uit het op-
laadvak en wacht tot de tempe-
ratuur is gedaald voordat u de
draadloze lader weer gebruikt.
De draadloze lader kan worden bediend
als
Het contact in stand ACC of AAN staat.
Draagbare apparaten die kunnen
worden geladen
• Draagbare apparaten die compatibel
zijn met de Qi draadloze-
laadstandaard kunnen worden
geladen met de draadloze lader.
Compatibiliteit met alle apparaten die
aan de Qi draadloze-laadstandaard
voldoen is echter niet gegarandeerd.
• De draadloze lader is ontworpen voor
het leveren van een laag vermogen
(5 W of lager) aan een mobiele
telefoon, smartphone of ander
draagbaar apparaat.• De volgende draagbare apparaten
kunnen echter worden geladen met
meer dan 5 W.
– iPhone's met 7,5 W laadvermogen
kunnen met maximaal 7,5 W worden
geladen.
– Apparatuur die voldoet aan versie
1.2.4 van de WPC-specificatie kan
met maximaal 10 W worden
opgeladen.
Gebruik van het Smart entry-systeem
met startknop
Wanneer het Smart entry-systeem met
startknop scant op de aanwezigheid van
elektronische sleutels kan het laden
tijdelijk worden onderbroken.
5.4 Overige voorzieningen in het interieur
273
5
Voorzieningen in het interieur
Page 276 of 514

Wanneer er een hoesje om het
draagbare apparaat zit of wanneer er
een accessoire aan is bevestigd
Laad het draagbare apparaat niet
wanneer er een hoesje om het draagbare
apparaat zit of wanneer er een accessoire
aan is bevestigd die niet Qi-compatibel
is. Afhankelijk van het type hoesje en/of
accessoire kan het zijn dat het laden van
het draagbare apparaat niet mogelijk is.
Als het draagbare apparaat op het
laadgebied is geplaatst en niet wordt
geladen, verwijder dan het hoesje en/of
het accessoire.
Als er tijdens het laden ruis is te horen
bij AM-radio-uitzendingen
• Schakel de draadloze lader uit en
controleer of de ruis is afgenomen. Als
de ruis is afgenomen, druk dan
gedurende 2 seconden op de
voedingsschakelaar van de draadloze
lader. De frequentie van de draadloze
lader wordt gewijzigd en de ruis
neemt mogelijk af. Wanneer de
frequentie wordt gewijzigd, knippert
de werkingsindicator (oranje) 2 maal.
• Snelladen voor iPhones wordt
uitgevoerd met een specifieke
radiogolffrequentie. Afhankelijk van
de iOS-versie wordt snelladen
mogelijk niet uitgevoerd tijdens het
wisselen van frequentie.
Voorzorgsmaatregelen bij laden
Tijdens het laden worden de draadloze
lader en het draagbare apparaat warm.
Dit duidt niet op een storing.
Wanneer een draagbaar apparaat
tijdens het laden warm wordt en het
laden stopt als gevolg van de
beschermingsfunctie van het draagbare
apparaat, wacht dan tot het draagbare
apparaat is afgekoeld en laad dan
opnieuw.
Er kan ook een ventilator worden
ingeschakeld om de temperatuur in de
lader te verlagen. Dit is normaal en duidt
niet op een storing.Geluid gegenereerd tijdens de
bediening
Als op de voedingsschakelaar wordt
gedrukt om de draadloze lader in te
schakelen, als op de startknop wordt
gedrukt om het contact in stand ACC of
AAN te zetten terwijl de draadloze lader
is ingeschakeld of wanneer er een
draagbaar apparaat wordt gesignaleerd,
zijn er mogelijk werkingsgeluiden te
horen. Dit is normaal en duidt niet op
een storing.
Omstandigheden waaronder de
draadloze lader mogelijk niet goed
werkt
In de volgende situaties werkt de
draadloze lader mogelijk niet goed:
• Wanneer een draagbaar apparaat
volledig is geladen
• Wanneer een draagbaar apparaat
wordt geladen via een kabel
• Wanneer er zich verontreinigingen
bevinden tussen het laadgebied en
het draagbare apparaat
• Wanneer het draagbare apparaat
tijdens het laden te heet wordt
• Als de temperatuur in de buurt van het
oplaadvak onder invloed van
bijvoorbeeld zonlicht hoger wordt dan
35°C
• Wanneer een draagbaar apparaat met
het laadoppervlak naar boven is
geplaatst
• Wanneer een draagbaar apparaat niet
in het midden van het laadgebied is
geplaatst
• Wanneer een draagbaar apparaat te
groot is voor het oplaadvak
• Wanneer een vouwbaar draagbaar
apparaat buiten het laadgebied is
geplaatst
• Wanneer de auto zich in de buurt
bevindt van een televisiezendmast,
elektriciteitscentrale, tankstation,
radiozender, videowall, luchthaven of
5.4 Overige voorzieningen in het interieur
274
Page 277 of 514

andere locatie waar sterke
radiogolven of elektromagnetische
velden aanwezig zijn
• Wanneer zich een van de volgende
objecten, met een dikte van 2 mm of
meer, tussen het laadoppervlak van
een draagbaar apparaat en het
laadgebied bevindt:
– Dikke hoesjes
– Dikke decoraties
– Accessoires als popsockets,
draagriemen, enz.
• Wanneer het draagbare apparaat
tegen een van de volgende metalen
voorwerpen wordt gehouden of
erdoor wordt bedekt:
– Kaarten met metaal erop, zoals
aluminiumfolie
– Sigarettenpakjes met
aluminiumfolie erin
– Metalen portemonnees of tassen
– Muntgeld
– Heatpacks
– Media zoals CD's en DVD's
– Metallic decoraties
– Metallic hoesjes
• Als er andere sleutels met
afstandsbediening (die radiogolven
uitzenden) dan die van uw auto in de
buurt gebruikt worden
• Als er 2 of meer draagbare apparaten
tegelijkertijd op het oplaadvak
worden gelegd
Als in andere dan de hierboven
genoemde situaties de draadloze lader
niet goed werkt of als de
werkingsindicator knippert, is de
draadloze lader mogelijk defect.
Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Schoonmaken van de draadloze lader
Blz. 285WAARSCHUWING!
Wees voorzichtig tijdens het rijden
Wanneer een draagbaar apparaat
wordt opgeladen, dient de bestuurder
uit veiligheidsoverwegingen het
draagbare apparaat niet te bedienen
tijdens het rijden.
Voorzorgsmaatregelen tijdens het
rijden
Laad tijdens het rijden geen kleine,
lichte apparaten, zoals oortjes. Lichte
apparaten kunnen gemakkelijk van het
oplaadgebied slingeren, wat kan leiden
tot een ongeval.
Waarschuwing met betrekking tot
beïnvloeding van elektronische
apparatuur
Mensen met een geïmplanteerde
pacemaker, CRT-pacemaker,
geïmplanteerde hartdefibrillator of
ander elektrische medische apparaat
dienen hun arts te raadplegen m.b.t.
het gebruik van de draadloze lader.
De werking van de draadloze lader
heeft mogelijk invloed op de medische
apparaten.
Voorkomen van schade en
brandwonden
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht.
Anders kan er brand of een storing of
schade ontstaan in de apparatuur en
kunnen brandwonden ontstaan als
gevolg van hitte.
• Plaats tijdens het laden geen
metalen voorwerpen tussen het
laadgebied en het draagbare
apparaat.
• Breng geen metaalhoudende
voorwerpen, zoals aluminium
stickers, aan op het laadgebied.
• Laad geen apparaten waar
metaalhoudende objecten, zoals
aluminium stickers, op het
contactvlak van het laadgebied
zitten.
5.4 Overige voorzieningen in het interieur
275
5
Voorzieningen in het interieur
Page 278 of 514

WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Bewaar geen voorwerpen op de
draadloze lader, maar stop ze in een
opbergvak.
• Oefen geen kracht of schok uit op de
draadloze lader.
• Breng geen wijzigingen aan de
draadloze lader aan en wijzig of
verwijder hem niet.
• Probeer niet om draagbare
apparaten op te laden die niet
compatibel zijn met de Qi-standaard
voor draadloos laden.
• Houd magnetische voorwerpen uit
de buurt van de draadloze lader.
• Gebruik de lader niet als het
oplaadgebied vuil is.
• Dek de draadloze lader tijdens het
laden niet af met een doek of ander
voorwerp.
OPMERKING
Voorkomen van storingen of schade
aan gegevens
• Houd tijdens het laden geen
magnetische kaarten (zoals
creditcards) of magnetische
opslagmedia in de buurt van de
draadloze lader. Anders kunnen
onder invloed van magnetisme
gegevens verloren gaan. Houd ook
precisie-onderdelen zoals
polshorloges uit de buurt van de
draadloze lader, aangezien deze
voorwerpen defect kunnen raken.
• Let op dat er tijdens het laden geen
contactloze chipkaarten, zoals een
creditcard, tussen het op te laden
apparaat en de lader aanwezig zijn.
De chip in deze kaarten kan extreem
heet worden, waardoor het op te
laden apparaat of de chipkaart
beschadigd kan raken. Wees extra
alert op de aanwezigheid van houders
e.d. voor contactloze chipkaarten
waar het op te laden apparaat
mogelijk mee is uitgerust.
OPMERKING(Vervolg)
• Laat draagbare apparaten niet in de
auto achter. De temperatuur in de
auto kan in de zon hoog oplopen,
waardoor het apparaat beschadigd
kan raken.
Wanneer het OS van een smartphone
is geüpdatet
Wanneer de OS-versie van een
smartphone is gewijzigd, zijn de
laadspecificaties mogelijk gewijzigd.
Als de WPC-compabiliteitsversie is
gewijzigd, kan de snellaadfunctie
mogelijk niet meer worden gebruikt.
Raadpleeg de website van de fabrikant
van de smartphone voor meer
informatie.
Voorkomen van ontlading van de
12V-accu
Gebruik de draadloze lader niet
gedurende lange tijd wanneer het
hybridesysteem is uitgeschakeld.
Armsteun
Klap de armsteun omlaag om deze te
kunnen gebruiken.
Ty p e A
5.4 Overige voorzieningen in het interieur
276
Page 279 of 514
Ty p e B
Ty p e C
OPMERKING
Plaats geen al te zware last op de
armsteun om schade aan de armsteun
te voorkomen.
Zonnescherm achterruit (indien
aanwezig)
Het zonnescherm voor de achterruit kan
op onderstaande wijze omhoog en
omlaag worden bewogen.Bedieningstoetsen instrumentenpaneel
1. Selecteer
op het multi-
informatiedisplay met de
bedieningstoetsen voor het
instrumentenpaneel op het stuurwiel.
2. Selecteer
en druk vervolgens op.
Telkens wanneer
wordt
ingedrukt, wordt de
bedieningsrichting van het
zonnescherm voor de achterruit
gewijzigd.
Vanaf een achterstoel
1. Klap de armsteun achter omlaag.
2. Druk op
om het bedieningspaneel
achter in te schakelen.
3. Kies de toets
.
Telkens wanneer de toets
wordt
gekozen, wordt de bedieningsrichting
van het zonnescherm voor de
achterruit gewijzigd.
• Het zonnescherm voor de achterruit
kan worden gebruikt wanneer het
contact AAN staat.
5.4 Overige voorzieningen in het interieur
277
5
Voorzieningen in het interieur
Page 280 of 514

• Ook nadat het contact UIT is gezet,
kan het zonnescherm voor de
achterruit nog gedurende ongeveer
1 minuut worden bediend.
• Automatisch oprollen bij
achteruitrijden: voor een optimaal
zicht naar achteren wordt het
zonnescherm voor de achterruit
automatisch opgerold als de
selectiehendel in stand R wordt gezet.
Het zonnescherm gaat weer omhoog
onder de volgende omstandigheden:
– De toets wordt nogmaals ingedrukt.
– De selectiehendel wordt in stand P
gezet.
– De selectiehendel is uit stand R
gezet en de rijsnelheid wordt
minimaal 15 km/h.
– Het contact wordt UIT gezet.
• Het automatisch oprollen bij
achteruitrijden werkt onder bepaalde
omstandigheden mogelijk niet. Druk
in dergelijke gevallen op de toets om
het zonnescherm voor de achterruit
omlaag/omhoog te bewegen.
• Het bedieningspaneel achter wordt
uitgeschakeld wanneer dit gedurende
ongeveer 10 seconden niet wordt
bediend.
• Wijzigen van de instellingen van het
bedieningspaneel achter
WAARSCHUWING!
Zorg ervoor dat er geen vingers of
voorwerpen tussen het zonnescherm
en de geleiders aanwezig zijn wanneer
het zonnescherm voor de achterruit
wordt bediend. Deze zouden bekneld
kunnen raken, waardoor letsel of
schade kan ontstaan.
OPMERKING
• Bedien het zonnescherm voor de
achterruit niet als het hybridesysteem
niet is ingeschakeld, om te voorkomen
dat de 12V-accu ontladen raakt.
• Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht voor
een optimale werking van het
zonnescherm achter.
– Belast de motor of andere
componenten van het zonnescherm
voor de achterruit niet overmatig.
– Plaats geen voorwerpen waar deze
het openen/sluiten van het
zonnescherm kunnen hinderen.
– Bevestig niets aan het
zonnescherm.
– Houd de opening schoon en plaats
ook niets op de opening.
– Bedien het zonnescherm voor de
achterruit niet gedurende een
langere tijd achter elkaar.
Zonneschermen achterportieren
(indien aanwezig)
Trek het lipje omhoog en haak het
zonnescherm vast aan de
bevestigingspunten.
Trek om het zonnescherm te laten
zakken het lipje iets omhoog om het
zonnescherm los te maken van de
bevestigingspunten en laat het
zonnescherm langzaam zakken.
5.4 Overige voorzieningen in het interieur
278