Page 265 of 416

Wanneer de bedieningselementen
achterin door het systeem voorin zijn
vergrendeld, brandt het symbool
"Temperatuur achterin vergrendeld"
op de temperatuurregelknop en alle
instellingen via de dakconsole worden
genegeerd.
Regelknop luchtverdeling achterin
Auto
Het achtersysteem handhaaft auto-
matisch de correcte luchtdistributie
en het comfortniveau zoals gewenst
door de inzittenden achterin.
Dakbekleding stand
Er komt lucht naar binnen via
de ventilatieroosters in de dak-
bekleding. U kunt deze roosters afzon-
derlijk verstellen om zo de luchtstro-
ming te regelen. Als de lamellen van de
roosters naar één kant worden gezet,
wordt de luchtstroom onderbroken.
Stand Twee niveaus
Er stroomt lucht naar binnen
via de dakventilatieroosters en
de vloerroosters. OPMERKING: Bij veel tempera-
tuurinstellingen is de tweeledige
ventilatiestand bedoeld om koe-
lere lucht toe te voeren via de dak-
ventilatieroosters en warmere
lucht via de vloerroosters.
Vloerstand
Lucht stroomt uit de lucht-
roosters in de vloer.
Recirculatietoets
Wanneer de buitenlucht rook, onpret- tige luchtjes of veel vocht
bevat, of wanneer een snelle
koeling gewenst is, kunt u
de binnenlucht laten circu-
leren door op de recirculatieknop te
drukken. De recirculatiestand mag
slechts tijdelijk worden gebruikt.
Wanneer deze knop is ingedrukt,
brandt de LED voor recirculatie.
Druk de toets nogmaals in om de LED
van de recirculatiestand uit te schake-
len en buitenlucht binnen te laten. OPMERKING: Bij koud weer
kunnen de ruiten, bij gebruik van
de recirculatiestand, sneller be-
slaan. In de modus Ontwasemen
mag de recirculatiestand niet wor-
den gebruikt om de ramen sneller
vrij te maken. De recirculatie
wordt automatisch uitgeschakeld
als deze stand wordt gekozen.
RIJDEN IN DE ZOMER
Het motorkoelsysteem in auto's met
airconditioning moet worden be-
schermd met een antivriesmiddel van
uitstekende kwaliteit om een goede
bescherming te bieden tegen roestvor-
ming en oververhitting van de motor.
Een oplossing van 50% ethyleenlycol
(antivries) en 50% water wordt aan-
bevolen. Raadpleeg de paragraaf
"Onderhoudsprocedures" in het
hoofdstuk "Onderhoud van uw auto"
voor de aanbevolen koelvloeistof.
RIJDEN IN DE WINTER
Voor de best mogelijke verwarming en
ontwaseming moet u zorgen dat het
koelsysteem van de motor naar beho-
ren werkt en de juiste hoeveelheid,
259
Page 266 of 416

soort en concentratie koelvloeistof
wordt gebruikt. Raadpleeg de para-
graaf "Onderhoudsprocedures" in het
hoofdstuk "Onderhoud van uw auto"
voor de aanbevolen koelvloeistof. Het
gebruik van de circulatiefunctie tij-
dens de wintermaanden is af te raden,
daardoor kunnen de ruiten gemakke-
lijk beslaan.
STALLING
Voordat u de auto stalt, of minstens
twee weken lang niet gebruikt (bijv.
bij vakantie), laat u het aircosysteem
bij stationair toerental ca. vijf minu-
ten lang draaien in de buitenlucht bij
een hoge aanjagersnelheid. Zo wordt
het systeem voldoende gesmeerd en
wordt de kans op schade aan de air-
cocompressor tot een minimum be-
perkt wanneer u het systeem weer
start.
RUITONTWASEMING
Bij zacht maar regenachtig of vochtig
weer kunnen de autoruiten aan de
binnenzijde gemakkelijk beslaan. Om
de autoruiten schoon te maken, kiest
u de stand Ontwaseming of Gemengden verhoogt de snelheid van de aanja-
ger voorin. Gebruik de recirculatie-
stand niet langdurig zonder ingescha-
kelde airconditioning, omdat dan de
ruiten kunnen beslaan.
LUCHTINLAAT
Zorg dat de luchtinlaat, direct vóór de
voorruit, niet wordt verstopt door
achtergebleven bladeren e.d. Wan-
neer bladeren achterblijven in de
luchtinlaat wordt de luchtstroming
belemmerd; wanneer ze in de lucht-
kamer terechtkomen, kunnen de wa-
terafvoeren verstopt raken. Zorg in de
wintermaanden dat de luchtinlaat
niet wordt afgedekt door ijs of sneeuw.
AIRCOLUCHTFILTER
Bij voertuigen met automatische tem-
peratuurregeling (ATC) wordt het
stof en stuifmeel in de buitenlucht
uitgefilterd. Raadpleeg "Airconditio-
ning" in "Onderhoud van uw auto"
voor aanwijzingen over het vervangen
van het filter.
AANWIJZINGEN VOOR
BEDIENING
260
Page 267 of 416
5
STARTEN EN RIJDEN
STARTPROCEDURES.................... .265
AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK ......265
KEYLESS ENTER-N-GO™ (voor bepaalde uitvoeringen/landen) ................... .266
NORMAAL STARTEN — BENZINEMOTOR . . . .266
EXTREEM KOUD WEER (LAGER DAN 29 °C) ................... .267
ALS DE MOTOR NIET START .............268
NAHETSTARTEN..................... .269
NORMAAL STARTEN — DIESELMOTOR . . . .269
AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK ........270
SLEUTELBLOKKERING .................271
BLOKKEERSYSTEEM REM/TRANSMISSIE . .272
ZESTRAPS AUTOMATISCHE TRANSMISSIE . .272
RIJDEN OP GLAD WEGDEK ................278
OPTREKKEN ......................... .278
GRIP ............................... .278
DOOR WATER RIJDEN ....................279
STROMEND/OPKOMEND WATER ..........279
ONDIEP STILSTAAND WATER .............279
STUURBEKRACHTIGING ..................280
261
Page 268 of 416

CONTROLE VLOEISTOFSTUURBEKRACHTIGING ................281
HANDREM ............................ .281
ABS-SYSTEEM .......................... .283
ABS-WAARSCHUWINGSLAMPJE ...........284
ELEKTRONISCHE REMREGELING (voor bepaalde uitvoeringen/landen) ..........284
TRACTIEREGELSYSTEEM (ASR) (voor bepaalde uitvoeringen/landen) ............284
REMASSISTENT (BAS) (voor bepaalde uitvoeringen/landen) ................... .285
ELEKTRONISCH STABILITEITSREGELSYSTEEM (ESP) ............................... .286
ANTISLINGERREGELING (ASR) ...........288
HILL START ASSIST (HSA) ...............289
VEILIGHEIDSINFORMATIE BANDEN .........289
Bandmarkeringen ..................... .289
Bandenidentificatienummer (TIN) ..........292
Bandenterminologie en definities ...........293
Draagvermogen en bandenspanning ........293
BANDEN — ALGEMENE INFORMATIE ........296
Bandenspanning ...................... .296
Bandenspanning ...................... .297
Bandenspanning bij hoge snelheden ........298
Radiaalbanden ....................... .298
Type banden .......................... .298
Run-flat-banden (voor bepaalde uitvoeringen/ landen) .............................. .299
262
Page 269 of 416

Reservewielen (voor bepaalde uitvoeringen/landen) .............................. .300
Doorslippen van de wielen ...............301
Bandenslijtage-indicatoren ...............302
Levensduur van banden .................302
Vervangende banden ................... .302
SNEEUWKETTINGEN (TRACTIEHULPMIDDELEN) ................304
ROULEREN VAN BANDEN .................305
BANDENSPANNINGSCONTROLESYSTEEM . . . .305 BASISSYSTEEM ....................... .307
PREMIUM SYSTEEM (voor bepaalde uitvoeringen/landen) ................... .309
BRANDSTOFVEREISTEN — BENZINEMOTOR . .312
METHANOL ......................... .313
ETHANOL ........................... .313
SCHONE BENZINE .................... .314
MMT IN BENZINE ..................... .314
BRANDSTOFADDITIEVEN ...............314
BRANDSTOFVEREISTEN — DIESELMOTOR . . .315
VEREISTEN VOOR BIODIESELBRANDSTOF . . . .315
BRANDSTOF TANKEN ....................315
AFSLUITBARE BRANDSTOFVULDOP (TANKDOP) (voor bepaalde
uitvoeringen/landen) ................... .315
TREKKEN VAN EEN AANHANGER ...........316
263
Page 270 of 416
BEGRIPPEN VOOR HET TREKKEN VAN EENAANHANGER ......................... .316
BREEKKABELS ....................... .317
TIPS VOOR HET TREKKEN VAN EEN AANHANGER ......................... .324
DE AUTO SLEPEN ACHTER EEN CAMPER .....326
SLEPEN VAN DEZE AUTO ACHTER EEN ANDERE AUTO ....................... .326
SLEPEN ACHTER EEN CAMPER – ALLE MODELLEN .......................... .326
264
Page 271 of 416

STARTPROCEDURES
Doe het volgende voordat u uw auto
start: stel uw stoel in, stel de binnen-
en buitenspiegels in, doe uw veilig-
heidsgordel om en verzoek eventuele
passagiers ook hun veiligheidsgordel
om te doen.
WAARSCHUWING!
Laat nooit kinderen alleen in eenauto achter of in de buurt van een
auto die niet is afgesloten. Het
achterlaten van kinderen zonder
toezicht in een auto is om ver-
schillende redenen gevaarlijk.
Kinderen of derden lopen dan het
risico op ernstig of zelfs dodelijk
letsel. Waarschuw kinderen dat
ze niet aan de handrem, het rem-
pedaal of de schakelhendel mo-
gen komen.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Laat de sleutelhouder niet achterin of in de buurt van de auto of op
een voor kinderen bereikbare
plaats, en laat het contact van een
voertuig met Keyless Enter-N-
Go™ niet in de stand ACC of
ON/RUN staan. Een kind zou de
knoppen van de elektrische
raambediening of andere schake-
laars kunnen bedienen of de auto
in beweging kunnen zetten.
AUTOMATISCHE
VERSNELLINGSBAK
De schakelhendel moet in de stand
NEUTRAL of PARK staan voordat u
de motor kunt starten. Trap het rem-
pedaal in voordat u naar een rijstand
schakelt.
LET OP!
De versnellingsbak kan beschadigd
raken indien de volgende voor-
zorgsmaatregelen niet in acht geno-
men worden:
Schakel niet vanuit REVERSE,PARK of NEUTRAL naar een van
de rijstanden bij een hoger motor-
toerental dan stationair.
Schakel alleen naar PARK als de auto volledig stilstaat.
Schakel alleen naar of uit RE- VERSE als de auto volledig stil-
staat en de motor stationair
draait.
Voordat u naar een versnelling schakelt, moet u het rempedaal
stevig intrappen.
Houder met ingebouwde sleutel
gebruiken (Tipstart)
OPMERKING: Bij normaal star-
ten van een koude of warme motor
hoeft u het gaspedaal niet te bedie-
nen.
Druk niet op het gaspedaal. Zet de
contactschakelaar met de houder met
ingebouwde sleutel even in de stand
265
Page 272 of 416

START en laat deze los zodra de start-
motor aanslaat. De startmotor blijft
draaien en slaat automatisch af als de
motor begint te draaien. Als de motor
niet aanslaat, slaat de startmotor au-
tomatisch binnen 10 seconden af. Als
dit gebeurt, draai dan de contactscha-
kelaar in de vergrendelstand (LOCK),
wacht 10 tot 15 seconden en herhaal
dan de procedure "Normaal starten".
KEYLESS ENTER-N-GO™
(voor bepaalde
uitvoeringen/landen)
Met deze functie
kan de bestuurder
de contactschake-
laar met een druk
op de knop bedie-
nen, mits de EN-
GINE START/
STOP-knop (motorstart/-stopknop)
is aangebracht en de afstandsbedie-
ning (RKE) zich in het passagiers-
compartiment bevindt. ENGINE START/STOP-knop
aanbrengen en verwijderen
Knop aanbrengen
1. Neem de sleutelhouder uit de con-
tactschakelaar.
2. Steek de ENGINE START/STOP-
knop in de contactschakelaar met de
letters naar boven en leesbaar.
3. Druk stevig midden op de knop
zodat deze goed op de plaats zit.
Knop verwijderen
1. De ENGINE START/STOP-knop
kan uit de contactschakelaar worden
verwijderd voor gebruik van de sleu-
telhouder.
2. Steek het metalen gedeelte van de
noodsleutel onder de verchroomde
ring in de stand 6 uur en wrik de knop
voorzichtig los.
OPMERKING:
De ENGINE
START/STOP-knop mag alleen
worden verwijderd of aangebracht
wanneer de contactschakelaar in
de stand OFF staat (stand OFF bij
Keyless Enter-N-Go™).
NORMAAL STARTEN —
BENZINEMOTOR
Gebruik van de knop ENGINE
START/STOP (motor aan/uit)
OPMERKING: Bij normaal star-
ten van een koude of warme motor
hoeft u het gaspedaal niet te bedie-
nen.
Om de motor te starten, moet de scha-
kelhendel in de stand PARK of NEU-
TRAL staan. Houd het rempedaal in-
getrapt terwijl u één keer op de knop
ENGINE START/STOP drukt. Het
systeem neemt het dan over en pro-
beert de auto te starten. Als de auto
niet start, wordt de startmotor auto-
matisch na 10 seconden uitgescha-
keld. Als u de startpogingen wilt on-
derbreken voordat de motor aanslaat,
druk dan nogmaals op de knop.
Motor uitschakelen met de knop
ENGINE START/STOP (motor
aan/uit)
1. Zet de schakelhendel in de stand
PARK en druk vervolgens kort op de
knop ENGINE START/STOP.
266