Page 281 of 416

Controleer de versnellingsindicatoren kijk of de stand PARK wordt
aangegeven.
Controleer of de schakelhendel niet uit de stand PARK kan worden be-
wogen wanneer u het rempedaal
niet bedient.
REVERSE (ACHTERUIT) (R)
Deze stand is bedoeld om achteruit te
rijden. Schakel alleen naar REVERSE
als de auto volledig stilstaat.
NEUTRAAL (N)
Gebruik deze stand wanneer de auto
langere tijd stilstaat met draaiende
motor. In deze stand kunt u de motor
starten. Trek de handrem aan en
schakel naar PARK wanneer u wilt
uitstappen.
WAARSCHUWING!
Laat de auto niet uitrollen in de
stand NEUTRAL en schakel nooit
het contact uit om in vrijloop een
helling af te dalen. Dit zijn onveilige
handelingen waarbij u minder snel
kunt reageren op veranderingen
van het verkeer of wegomstandig-
heden. U zou de macht over het
stuur kunnen verliezen en een aan-
rijding kunnen veroorzaken.
LET OP!
De auto laten slepen, laten uitrollen
en om andere redenen rijden terwijl
de versnellingsbak in de neutraal-
stand staat, kan ernstige schade
aan de versnellingsbak tot gevolg
hebben. Raadpleeg de paragraaf
"De auto slepen achter een cam-
per" in het hoofdstuk "Starten en
rijden" en de paragraaf "De auto
laten slepen bij pech" in het hoofd-
stuk "Wat doen in geval van nood"
voor meer informatie hierover.
DRIVE (D)
Deze stand is bedoeld voor het rijden
in de stad en op de grote weg. In deze
stand schakelt de versnellingsbak het
soepelst en rijdt u het zuinigst. De
versnellingsbak schakelt automatisch
op naar alle versnellingen. De stand
DRIVE zorgt voor optimale rijeigen-
schappen onder alle normale omstan-
digheden.
Als u veelvuldig moet schakelen (bij-
voorbeeld wanneer de auto zwaar is
beladen, op heuvelachtig terrein, bij
krachtige tegenwind of als een zware
aanhanger wordt getrokken), ge-
bruikt u Electronic Range Select
(ERS) (elektronisch schakelen), dat
verderop in dit hoofdstuk wordt be-
schreven, om een lagere versnelling te
kiezen. Onder deze omstandigheden
presteert de auto beter in een lagere
versnelling en wordt de levensduur
van de transmissie verlengd omdat
het schakelen wordt beperkt en zich
minder hitte ontwikkelt.
275
Page 282 of 416

Bij lage temperaturen kan de werking
van de transmissie veranderen afhan-
kelijk van de temperatuur van de mo-
tor en de transmissie alsmede van de
rijsnelheid. Dit zorgt ervoor dat de
motor en de versnellingsbak sneller
opwarmen zodat maximale efficiëntie
wordt bereikt. Het aangrijpen van de
koppelomvormerkoppeling wordt te-
gengehouden totdat de transmissie-
vloeistof op bedrijfstemperatuur is
(raadpleeg “Opmerking” onder
“Koppelomvormerkoppeling” in dit
hoofdstuk). Bij extreem lage tempera-
turen (-27 °C of lager) kan de werking
kortstondig tot alleen de 3e versnel-
ling beperkt blijven. De normale wer-
king wordt hersteld zodra de versnel-
lingsbaktemperatuur voldoende is
gestegen.
Noodloopmodus van de
versnellingsbak
De werking van de versnellingsbak
wordt elektronisch gecontroleerd op
abnormale situaties. Als een situatie
wordt gedetecteerd die schade aan de
versnellingsbak kan veroorzaken,wordt de noodloopmodus van de ver-
snellingsbak geactiveerd. In deze mo-
dus blijft de transmissie in de 3e ver-
snelling, ongeacht welke
vooruitversnelling is gekozen. PARK,
REVERSE en NEUTRAL blijven wel
werken. Het is mogelijk dat het sto-
ringslampje brandt. Dankzij de nood-
loopmodus kan de auto voor reparatie
naar een erkende dealer worden gere-
den zonder dat de versnellingsbak be-
schadigd raakt.
In het geval van een kortstondig pro-
bleem kan de versnellingsbak, door
de volgende stappen uit te voeren,
worden gereset om weer alle vooruit-
versnellingen te kunnen gebruiken:
1. Stop de auto.
2. Schakel naar PARK.
3. Zet de contactschakelaar in de
stand LOCK/OFF.
4. Wacht ongeveer 10 seconden.
5. Start de motor opnieuw.
6. Schakel naar de gewenste versnel-
ling. Als het probleem niet langer
wordt gedetecteerd, werkt de versnel-
lingsbak weer op de normale manier.
OPMERKING: Ook al kan de ver-
snellingsbak worden gereset, we
raden u toch aan zo spoedig moge-
lijk een bezoek te brengen aan uw
erkende dealer. Uw erkende dea-
ler kan met speciale diagnoseap-
paratuur vaststellen of het pro-
bleem zich nogmaals kan
voordoen.
Als geen reset van de versnellingsbak
mogelijk is, is service door de erkende
dealer noodzakelijk.
Bediening Electronic Range Select
(ERS, elektronisch schakelen)
Met Electronic Range Select (ERS)
(elektronisch schakelen) kan de be-
stuurder instellen welke versnelling
de hoogst beschikbare is wanneer de
keuzehendel in de stand DRIVE staat.
Als u de schakelhendel bijvoorbeeld
in de derde versnelling zet, zal er niet
worden opgeschakeld naar een hogere
276
Page 283 of 416

versnelling, maar wel normaal wor-
den teruggeschakeld naar de tweede
en eerste versnelling.
U kunt bij elke rijsnelheid schakelen
tussen de stand DRIVE en de ERS-
modus. Wanneer de schakelhendel in
de stand DRIVE staat, werkt de ver-
snellingsbak automatisch en wordt er
geschakeld tussen alle beschikbare
versnellingen. Als u de schakelhendel
kort naar links (-) duwt, wordt de
ERS-modus geactiveerd, waarna de
huidige versnelling wordt getoond inde instrumentengroep en deze ver-
snelling wordt ingesteld als hoogste
beschikbare versnelling. Als u in de
ERS-modus de schakelhendel kort
naar links (-) of rechts (+) duwt,
wordt een andere versnelling inge-
steld als hoogste beschikbare versnel-
ling.
Als u de ERS-modus wilt beëindigen,
drukt u op de schakelhendel en houdt
u deze naar rechts (+) tot "D" weer
wordt aangegeven in de instrumen-
tengroep.WAARSCHUWING!
Schakel op gladde wegen niet terug
om te remmen op de motor. De
aangedreven wielen kunnen hun
grip verliezen, waardoor de auto in
een slip kan raken, wat een aanrij-
ding of persoonlijk letsel tot gevolg
kan hebben.
Versnellingsindicator
123456D
Toegestane versnelling (en) 1 1–2 1–3 1–4 1–5 1–6 1–6
OPMERKING: Als u de juiste ver-
snelling voor maximale vertraging
(remmen op de motor) wilt kiezen,
duwt u de schakelhendel kort
meerdere keren naar links (-) ter-
wijl de auto vaart mindert. De ver-
snellingsbak schakelt naar de
schakelgroep waarin de auto het
beste kan worden afgeremd.
Werking van de overdrive
De automatische transmissie is voor-
zien van een elektronisch geregelde overdrive (6e versnelling). De ver-
snellingsbak schakelt automatisch
naar de overdrive-versnelling als aan
de volgende voorwaarden wordt vol-
daan:
De schakelhendel staat in de stand
DRIVE.
De transmissievloeistof heeft de juiste temperatuur bereikt.
De koelvloeistof heeft de juiste tem- peratuur bereikt. De rijsnelheid is hoog genoeg.
De bestuurder trapt het gaspedaal
niet diep in.
Koppelomvormerkoppeling
De automatische transmissie in deze
auto beschikt over een functie die het
brandstofverbruik helpt beperken. Bij
gekalibreerde toerentallen grijpt au-
tomatisch een koppeling in de kop-
pelomvormer aan. Dit kan een iets
ander gevoel of respons geven tijdens
277
Page 284 of 416

normale werking in de hogere ver-
snellingen. Wanneer de rijsnelheid af-
neemt of soms tijdens het accelereren,
ontkoppelt de koppeling automatisch.
OPMERKING: De koppelomvor-
merkoppeling grijpt pas aan wan-
neer de transmissievloeistof en de
motorkoelvloeistof warm zijn
(normaal gesproken na2-5km
rijden). Omdat het motortoerental
hoger is wanneer de koppelomvor-
merkoppeling niet aangrijpt, kan
het lijken alsof de transmissie in
koude toestand niet naar over-
drive schakelt. Dat is normaal. Ge-
bruik van het schakelsysteem
Electronic Range Select (ERS)
(elektronisch schakelen) wanneer
de versnellingsbak voldoende is
opgewarmd, geeft aan dat de ver-
snellingsbak in en uit de overdrive
kan schakelen.RIJDEN OP GLAD
WEGDEK
OPTREKKEN
Snel optrekken op een besneeuwd,
nat of anderszins glad wegdek kan
doorslippen van de aangedreven wie-
len en zijdelings wegglijden van de
auto tot gevolg hebben. Dit komt voor
wanneer de voorwielen (de aangedre-
ven wielen) verschillende grip heb-
ben.
WAARSCHUWING!
Snel optrekken op een glad wegdek
is gevaarlijk. Bij een verschil in grip
van de wielen kan de auto zijwaarts
gaan glijden. U zou de macht over
het stuur kunnen verliezen en een
aanrijding kunnen veroorzaken.
Trek langzaam op wanneer u weet
dat er weinig grip is (ijs, sneeuw,
nat wegdek, modder, mul zand,
enz.).
GRIP
Bij rijden op natte of modderige we-
gen kan een laagje water ontstaan tus-
sen de band en het wegdek. Dit ver-
schijnsel wordt aquaplaning genoemd
en kan ertoe leiden dat de auto gedeel-
telijk of volledig onbestuurbaar wordt
en u niet meer kunt remmen. Volg de
onderstaande aanwijzingen op om het
risico van aquaplaning te verkleinen:
1. Pas uw snelheid aan bij hevige re-
genval en op modderige wegen.
2. Pas uw snelheid aan op wegen met
diepe plassen.
3. Vervang de banden zodra de
bandenslijtage-indicatoren zichtbaar
worden.
4. Zorg voor een juiste bandenspan-
ning.
5. Houd onder alle omstandigheden
voldoende afstand tot het voertuig
vóór u, om aanrijdingen bij een nood-
stop te voorkomen.
278
Page 285 of 416

DOOR WATER RIJDEN
Ga bij het rijden door water met een
diepte van meer dan enkele centime-
ters voorzichtig te werk om schade
aan de auto en lichamelijk letsel te
voorkomen.
STROMEND/OPKOMEND
WATER
WAARSCHUWING!
Rijd niet op of over wegen of paden
met stromend of opkomend water
(bijvoorbeeld na een storm). Stro-
mend water kan het wegdek of de
bovenlaag van het pad wegspoelen
en de auto in dieper water doen
zinken. Bovendien kan de auto snel
worden meegevoerd met het stro-
mende en/of opkomende water. Als
geen gehoor wordt gegeven aan
deze waarschuwing, kan dit ernstig
of dodelijk letsel tot gevolg hebben
voor u, uw passagiers en anderen in
uw omgeving.
ONDIEP STILSTAAND
WATER
Hoewel uw auto in staat is om door
ondiep stilstaand water te rijden,
moet u voordat u dit doet de volgende
waarschuwingen en voorzorgsmaat-
regelen in acht nemen.
LET OP!
Controleer altijd de diepte vanhet stilstaande water voordat u
erdoor rijdt. Rijd nooit door stil-
staand water dat tot boven de on-
derkant van de wielvelgen reikt.
Bepaal de staat van de weg of het pad onder water en of zich obsta-
kels onder water bevinden voor-
dat u door het stilstaande water
rijdt.
Rijd niet met een hogere snelheid dan 8 km/u door stilstaand water.
Dit beperkt de golfvorming tot
een minimum.
(Vervolgd)
LET OP!(Vervolgd)
Rijden door stilstaand water kanschade veroorzaken aan de on-
derdelen van de aandrijflijn. Con-
troleer altijd de vloeistoffen van
de auto (motor, versnellingsbak,
assen etc.) op tekenen van ver-
ontreiniging (d.w.z. witte of
schuimende vloeistof) nadat u
door het stilstaande water bent
gereden. Blijf niet rijden met de
auto als een vloeistof verontrei-
nigd is, aangezien dit verdere
schade tot gevolg kan hebben.
Dergelijke schade wordt niet ge-
dekt door de standaardgarantie.
Als er water in de motor komt, kan dit onmiddellijke stilstand tot
gevolg hebben en ernstige interne
motorschade veroorzaken. Der-
gelijke schade wordt niet gedekt
door de standaardgarantie.
279
Page 286 of 416

WAARSCHUWING!
Rijden door stilstaand water be-perkt de grip. Rijd niet met een
hogere snelheid dan 8 km/u door
stilstaand water.
Rijden door stilstaand water be- perkt het remvermogen van het
voertuig waardoor de remweg
langer wordt. Daarom moet u,
nadat u door stilstaand water
heeft gereden, langzaam blijven
rijden en enkele malen het rem-
pedaal licht intrappen om de
remmen te drogen.
Als er water in de motor komt, kan dit onmiddellijke stilstand tot
gevolg hebben, waarna u niet
meer verder kunt rijden.
Als geen gehoor wordt gegeven aan deze waarschuwingen, kan
dit ernstig of dodelijk letsel tot
gevolg hebben voor u, uw passa-
giers en anderen in uw omgeving.
STUURBEKRACHTIGING
Het standaard stuurbekrachtigings-
systeem zorgt voor een optimale reac-
tie op stuurmanoeuvres en maakt de
auto gemakkelijk bestuurbaar als er
weinig ruimte is. Het systeem voorziet
in mechanische stuurkracht als de
stuurbekrachtiging eventueel weg-
valt.
Als de stuurbekrachtiging om een of
andere reden uitvalt, blijft de auto
normaal bestuurbaar. Onder derge-
lijke omstandigheden is er wel aan-
zienlijk meer stuurkracht nodig,
vooral bij lage rijsnelheden en tijdens
parkeermanoeuvres.
OPMERKING:
Wat meer werkingsgeluid aan het einde van de stuurwielslag is
normaal en duidt niet op een
probleem met de stuurbekrach-
tiging.
Als het voertuig voor het eerst wordt gestart bij koud weer, be-
staat er kans dat de pomp van
het stuurbekrachtigingssysteem even lawaai maakt. Dit is te wij-
ten aan de koude, dikke vloei-
stof in de stuurinrichting. Dit la-
waai is als normaal te
beschouwen en is in het geheel
niet schadelijk voor de stuurin-
richting.
WAARSCHUWING!
Blijven rijden zonder optimale
stuurbekrachtiging is onverstan-
dig. U kunt zo de veiligheid van
uzelf en anderen in gevaar brengen.
Laat zo snel mogelijk onderhoud
verrichten.
LET OP!
Als u het stuurwiel langdurig naar
het einde van zijn slag gedraaid
houdt, raakt de stuurbekrachti-
gingsvloeistof verhit. Vermijd dit
dus als dat mogelijk is. U riskeert
anders schade aan de stuurbe-
krachtigingspomp.
280
Page 287 of 416

CONTROLE VLOEISTOF
STUURBEKRACHTIGING
Het peil van de stuurbekrachtigings-
vloeistof hoeft niet op vastgestelde on-
derhoudstijdstippen te worden gecon-
troleerd. Het vloeistofpeil hoeft
uitsluitend te worden gecontroleerd
als u vermoedt dat er lekkage op-
treedt, als u ongewone geluiden hoort
en/of wanneer het systeem niet naar
verwachting werkt. Laat de keuring
coördineren door een erkende dealer.
LET OP!
Spoel het systeem van de stuurbe-
krachtiging niet met chemicaliën,
omdat daardoor de onderdelen van
de stuurbekrachtiging beschadigd
kunnen raken. Dergelijke schade
wordt niet gedekt door de stan-
daardgarantie.
WAARSCHUWING!
Controleer het vloeistofniveau ter-
wijl de auto vlak staat en nadat de
motor is afgezet, om zo letsel door
bewegende onderdelen te voorko-
men en een accurate niveau-
aflezing te verzekeren. Vul nooit te
veel vloeistof bij. Gebruik uitslui-
tend door de fabrikant aanbevolen
stuurbekrachtigingsvloeistof.
Vul zo nodig vloeistof bij tot aan het
juiste peil. Verwijder met een schone
doek alle gemorste vloeistof van de
oppervlakken. Raadpleeg de para-
graaf "Vloeistoffen, smeermiddelen
en originele onderdelen" in "Onder-
houd van uw auto" voor meer infor-
matie hierover.
HANDREM
Voordat u de auto verlaat, moet u
controleren of de handrem volledig is
aangetrokken en de schakelhendel in
de stand PARK zetten. De voetbediende parkeerrem bevindt
zich in de hoek links onder het instru-
mentenpaneel. Om de handrem aan te
trekken, moet u het handrempedaal
volledig intrappen. Om de handrem
vrij te zetten, trapt u nogmaals het
handrempedaal in en laat u het pe-
daal langzaam opkomen, waarbij u
voelt dat de rem wordt vrijgegeven.
Als de handrem is aangetrokken ter-
wijl de contactschakelaar in de stand
ON staat, gaat het waarschuwings-
lampje voor het remsysteem in de in-
strumentengroep branden.
Handrem
281
Page 288 of 416

OPMERKING:
Als de parkeerrem is ingescha-keld en de automatische ver-
snellingsbak in een versnelling
staat, gaat het "Waarschuwings-
lampje remsysteem" knipperen.
Als beweging van de auto wordt
gedetecteerd, klinkt er een ge-
luidssignaal om de bestuurder
hierop te wijzen. Zet de hand-
rem volledig vrij voordat u met
de auto gaat rijden.
Dit lampje geeft dan alleen aan dat de handrem is aangetrok-
ken. Het geeft niet aan hoe
krachtig de handrem is aange-
trokken.
Wanneer u op een helling parkeert is
het belangrijk dat u op een afdaling de
voorwielen naar de stoeprand toe
draait en op een helling van de stoep-
rand af. Trek bij voertuigen met een
automatische versnellingsbak de hand-
rem aan voordat u de versnellingspook
in de stand PARK zet. Anders kan het
door de belasting die op het vergren-
delmechanisme van de versnellingsbak werkt moeilijk zijn om de versnellings-
pook uit de PARK-stand te verwijde-
ren. De handrem moet altijd aange-
trokken zijn als de bestuurder niet in de
auto zit.
WAARSCHUWING!
Gebruik de stand PARK nooit als
vervanging voor de handrem.
Trek de handrem altijd volledig
aan als u de auto parkeert, om te
voorkomen dat de auto gaat rol-
len en mogelijk letsel of schade
veroorzaakt.
Verwijder altijd uw sleutelhouder bij het uitstappen en sluit de auto
af.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Laat nooit kinderen alleen in eenauto achter of in de buurt van een
auto die niet is afgesloten. Het
achterlaten van kinderen zonder
toezicht in een auto is om ver-
schillende redenen gevaarlijk.
Kinderen of derden lopen dan het
risico op ernstig of zelfs dodelijk
letsel. Waarschuw kinderen dat
ze niet aan de handrem, het rem-
pedaal of de schakelhendel mo-
gen komen.
Laat de sleutelhouder niet achter in of in de buurt van de auto (of
op een voor kinderen bereikbare
plaats) en laat het contact van een
voertuig met Keyless Enter-N-
Go™ niet in de stand ACC of
ON/RUN staan. Een kind zou de
knoppen van de elektrische
raambediening of andere schake-
laars kunnen bedienen of de auto
in beweging kunnen zetten.
282