Page 201 of 416
INSTRUMENTENGROEP — BENZINE
195
Page 202 of 416
INSTRUMENTENGROEP — DIESEL
196
Page 203 of 416

BESCHRIJVINGEN
INSTRUMENTENGROEP
1. Toerenteller
De rode segmenten geven het maxi-
maal toelaatbare toerental (RPM x
1000) voor elke versnelling aan. Laat
het gaspedaal los voordat de wijzer-
naald in de rode zone komt.
2. Controlelampje mistlampen vóór
(voor bepaalde uitvoeringen/landen)Dit lampje gaat branden
wanneer de mistlampen
vóór zijn ingeschakeld.
3. Controlelampje parkeerlichten/
koplampen AAN
Dit lampje brandt wanneer
de parkeerlichten of kop-
lampen zijn ingeschakeld. 4. Controlelampjes richtingaan-
wijzer
Het pijltje knippert tegelij-
kertijd met de richtingaan-
wijzer nadat u de richting-
aanwijzerhendel naar
boven of naar beneden hebt geduwd.
Als u 1,6 km hebt gereden met een
ingeschakelde richtingaanwijzer, klinkt
er een aanhoudend geluidssignaal.
Wanneer een van de controlelampjes
snel knippert, controleer dan aan de
buitenzijde van de auto of een lamp
defect is.
5. Controlelampje grootlicht
Dit controlelampje geeft aan
dat het grootlicht is ingescha-
keld. Druk de multifunctionele hendel
naar voren om het grootlicht in te
schakelen en trek de hendel terug
naar de normale stand om terug te
keren naar dimlicht. 6.
Scherm
kilometerteller/
elektronisch voertuiginformatiecen-
trum (EVIC)
Display kilometerteller / display
van dagteller (voor bepaalde
uitvoeringen/landen) Op het dis-
play van de dagteller ziet u de totale
afstand die het voertuig heeft gere-
den.
OPMERKING: Sommige waar-
schuwingen verschijnen op het
scherm van het elektronische
voertuiginformatiecentrum dat
zich in de instrumentengroep be-
vindt. Raadpleeg het hoofdstuk
"Scherm elektronisch voertuigin-
formatiecentrum (EVIC)" (voor
bepaalde uitvoeringen/landen)
voor meer informatie.
LoW tirE
Wanneer de betreffende omstandig-
heden van kracht zijn, geeft de kilo-
meterteller wisselend de berichten
LoW en tirE driemaal weer.
197
Page 204 of 416

gASCAP
Wanneer het diagnosesysteem detec-
teert dat de brandstofvuldop los zit,
onjuist aangebracht of beschadigd is,
verschijnt het bericht "gASCAP"
(brandstofvuldop) op het scherm van
de kilometerteller. Draai de brand-
stofvuldop stevig aan en druk op de
STEP-knop op het stuurwiel om het
bericht te verwijderen. Als het pro-
bleem zich opnieuw voordoet, ver-
schijnt de melding de volgende keer
dat de auto wordt gestart opnieuw.
noFUSE
Wanneer het diagnosesysteem detec-
teert dat de IOD-zekering (spanning
bij uitgeschakeld contact) verkeerd
gemonteerd of beschadigd is, ver-
schijnt het bericht "noFUSE" op het
scherm van de kilometerteller. Raad-
pleeg de paragraaf "Zekeringen" in
het hoofdstuk "Onderhoud van uw
auto" voor meer informatie over zeke-
ringen en zekeringlocaties.
CHAngE OIL
Uw auto is uitgerust met een indicator
voor olieverversing. Het berichtCHAngE OIL
(olie verversen) knip-
pert ongeveer 12 seconden op het
scherm van de kilometerteller na een
geluidssignaal, om de volgende ge-
plande olieverversingsbeurt aan te ge-
ven. De indicator voor olieverversing
is gebaseerd op de belasting van de
motor, wat betekent dat de periodieke
oliebeurten afhankelijk zijn van uw
persoonlijke rijstijl.
Als dit bericht niet wordt gereset, ver-
schijnt dit bericht telkens wanneer u
de contactschakelaar in de stand ON/
RUN zet. Druk op de STEP-knop van
het stuurwiel om dit bericht tijdelijk
uit te schakelen. Om de indicator voor
olieverversing (na periodiek onder-
houd) te resetten, volgt u de volgende
stappen.
1. Zet de contactschakelaar in de
stand ON/RUN (maar start de motor
niet).
2. Trap binnen 10 seconden drie keer
langzaam het gaspedaal volledig in.
3. Draai de contactsschakelaar in de
stand OFF/LOCK. OPMERKING: Als het indicatie-
bericht wordt weergegeven wan-
neer u de motor start, is de indica-
tor voor olieverversing niet
gereset. Herhaal deze stappen, in-
dien nodig.
Weergave elektronisch voertuigin-
formatiecentrum (EVIC) (voor be-
paalde uitvoeringen/landen)
Het elektronische voertuiginformatie-
centrum (EVIC) heeft een interactief
scherm dat zich in de instrumenten-
groep bevindt. Raadpleeg het hoofd-
stuk "Elektronisch voertuiginforma-
tiecentrum (EVIC)" voor meer
informatie hierover.
7. Controlelampje antiblokkeer-
systeem (ABS)
Dit lampje is een indicator
van het ABS-systeem. Het
lampje gaat branden wan-
neer u de contactschakelaar
in de stand ON/RUN zet en kan
daarna nog vier seconden blijven
branden.
198
Page 205 of 416

Als het ABS-lampje tijdens het rijden
blijft of gaat branden, wijst dit erop
dat het ABS-gedeelte van het remsys-
teem niet functioneert en dat onder-
houd noodzakelijk is. Het conventio-
nele remsysteem zal echter normaal
functioneren, zolang het waarschu-
wingslampje voor het remsysteem niet
brandt.
Wanneer het ABS-lampje brandt,
moet u het remsysteem zo spoedig
mogelijk laten controleren om de wer-
king van het ABS-systeem te herstel-
len. Wanneer het ABS-lampje niet
gaat branden als de contactschake-
laar in de stand ON/RUN wordt gezet,
moet het lampje worden gecontro-
leerd door een erkende dealer.
8. Bandenspanningslampje (voor
bepaalde uitvoeringen/landen)Alle banden, ook de reser-
veband (indien aanwezig)
moeten elke maand worden
gecontroleerd wanneer ze
koud zijn en opgepompt tot de ban-
denspanning die door de fabrikant
wordt aanbevolen op de bandenspan-
ningssticker. Als extra veiligheidsvoorziening is uw
auto uitgerust met een bandenspan-
ningscontrolesysteem, dat ervoor
zorgt dat het bandenspanningslampje
gaat branden wanneer de spanning
van een of meer banden veel te laag is.
Als het bandenspanningslampje gaat
branden, moet u zo snel mogelijk
stoppen en uw banden controleren en
deze tot de juiste bandenspanning op-
pompen. Als u met een veel te lage
bandenspanning rijdt, raakt de band
oververhit en kan de band defect ra-
ken. Een te lage bandenspanning ver-
hoogt ook het brandstofverbruik, ver-
mindert de levensduur van de band en
kan het rij- en remgedrag van de auto
nadelig beïnvloeden.
Het bandenspanningscontrolesys-
teem is geen vervanging voor juist on-
derhoud van uw banden. Het is de
verantwoordelijkheid van de bestuur-
der om de juiste bandenspanning te
handhaven, zelfs wanneer de banden-
spanning nog niet het lage niveau
heeft bereikt waarbij het banden-
spanningslampje gaat branden.
Uw voertuig is ook uitgerust met een
controlelampje voor storingen van het
bandenspanningscontrolesysteem,
dat gaat branden wanneer het sys-
teem niet goed werkt. Het controle-
lampje voor storingen van het ban-
denspanningscontrolesysteem werkt
in combinatie met het bandenspan-
ningslampje. Als het systeem een sto-
ring detecteert, knippert het lampje
gedurende ongeveer één minuut,
waarna het continu gaat branden. Zo-
lang er sprake van een storing is,
wordt deze reeks telkens herhaald
wanneer de auto wordt gestart. Als
het storingslampje brandt, is het mo-
gelijk dat lage bandenspanning niet
wordt gedetecteerd of gemeld. Storin-
gen van het bandenspanningscontro-
lesysteem kunnen optreden om ver-
schillende redenen, waaronder de
installatie van vervangende of alter-
natieve banden of wielen. Controleer
altijd het controlelampje voor storin-
gen van het bandenspanningscontro-
lesysteem nadat een of meer banden
of wielen van het voertuig zijn vervan-
gen om er zeker van te zijn dat de
vervangende of alternatieve banden
199
Page 206 of 416

en wielen de juiste werking van het
bandenspanningscontrolesysteem
niet verhinderen.
LET OP!
Het bandenspanningscontrolesys-
teem is geoptimaliseerd voor de ori-
ginele banden en wielen. De ban-
denspanning en waarschuwing van
het bandenspanningscontrolesys-
teem zijn ingesteld voor de banden-
maat van uw auto. Het gebruik van
vervangende onderdelen met een
andere maat, type en/of stijl kan
leiden tot een ongewenste werking
van het systeem of schade aan de
sensoren. Door het gebruik van
niet-originele wielen kunnen de
sensoren beschadigd raken. Ge-
bruik geen bandenafdichtingsmid-
delen uit blik of balansgewichten
als de auto is uitgerust met een ban-
denspanningscontrolesysteem, om-
dat dit schade aan de sensoren kan
veroorzaken.9. Storingslampje
Het storingslampje maakt
deel uit van het boorddiagno-
sesysteem (OBD) dat de elek-
tronische regelingen van de motor en
de automatische versnellingsbak con-
troleert. Het lampje gaat branden als
de contactschakelaar in de stand ON/
RUN wordt gezet, voordat de motor
start. Als het lampje niet gaat branden
wanneer u de contactschakelaar van
OFF naar ON/RUN draait, laat uw
auto dan direct controleren op storin-
gen.
Door sommige omstandigheden, zoals
een losse of afwezige tankdop, slechte
brandstofkwaliteit e.d., kan na het
aanslaan van de motor het storings-
lampje gaan branden. Als het lampje
blijft branden tijdens enkele normale
ritten, is onderhoud van uw auto
noodzakelijk. In de meeste gevallen
kan dan normaal met de auto worden
gereden en is slepen niet noodzake-
lijk.
LET OP!
Als u lange tijd blijft rijden met een
brandend storingslampje, kan het
motorregelsysteem beschadigd ra-
ken. Het kan ook van invloed zijn
op de brandstofzuinigheid en de rij-
prestatie. Als het lampje knippert,
zal de katalysator vrij snel ernstig
defect raken en zal het motorver-
mogen afnemen. Raadpleeg dan
onmiddellijk uw dealer.
WAARSCHUWING!
Een niet goed werkende katalysa-
tor, zoals hierboven beschreven,
kan warmer worden dan een kata-
lysator die wel goed werkt. Hier-
door kan brand ontstaan als u lang-
zaam rijdt of de auto op brandbaar
materiaal parkeert, zoals droge
planten, hout, karton enz. Dit ern-
stig of zelfs dodelijk letsel tot gevolg
hebben voor de bestuurder, de pas-
sagiers of anderen.
200
Page 207 of 416

10. Controle-/storingslampje ESP
(voor bepaalde uitvoeringen/landen)Het controle-/
storingslampje van het
elektronisch stabiliteitsre-
gelsysteem (ESP) in de in-
strumentengroep gaat branden wan-
neer de contactschakelaar in de stand
ON/RUN wordt gezet. Als de motor
draait, behoort dit lampje uit te gaan.
Wanneer controle-/storingslampje
ESP continu blijft branden terwijl de
motor draait, is een storing gedetec-
teerd in het ESP-systeem. Als het
lampje blijft branden nadat er ver-
schillende keren is gestart en u meer-
dere kilometers hebt gereden met een
snelheid hoger dan 48 km/u, dient u
zo snel mogelijk contact op te nemen
met uw erkende dealer om het pro-
bleem te laten opsporen en verhelpen.
OPMERKING:
Het controlelampje ESP uitge-
schakeld en het controle-/
storingslampje ESP gaan kort
branden wanneer de contactscha-
kelaar in de stand ON/RUN wordt
gezet.
Telkens wanneer de contact- schakelaar in de stand ON/RUN
wordt gezet, wordt het ESP-
systeem ingeschakeld, ook wan-
neer dit eerder werd
uitgeschakeld.
Het ESP-systeem maakt zoe- mende of klikkende geluiden
wanneer het actief is. Dit is nor-
maal. De geluiden houden op
wanneer ESP inactief wordt na
de manoeuvre die de activering
van het ESP-systeem heeft ver-
oorzaakt.
11. Controlelampje ESP uitgescha-
keld (voor bepaalde uitvoeringen/
landen)
Dit lampje geeft aan dat het
elektronisch stabiliteitsre-
gelsysteem (ESP) is
uitgeschakeld.
12. Snelheidsmeter
Geeft de voertuigsnelheid aan. 13. Vulklepindicatie
De pijl in dit pictogram
geeft aan dat de brandstof-
vulklep zich aan de linker-
zijde van de auto bevindt.
14. Brandstofmeter
Wanneer de contactschakelaar in de
stand ON/RUN staat, toont de meter-
naald het brandstofpeil in de tank.
15. Waarschuwingslampje voor het
airbagsysteem
Het lampje gaat ter controle
vier tot acht seconden bran-
den nadat u de contactscha-
kelaar de eerste keer in de
stand ON/RUN hebt gezet. Wanneer
het lampje niet brandt tijdens het
starten, blijft branden of gaat bran-
den tijdens het rijden, moet het sys-
teem zo snel mogelijk door een er-
kende dealer worden nagekeken.
Raadpleeg de paragraaf "Beveili-
gingssystemen voor inzittenden" in
het hoofdstuk "Uw auto" voor infor-
matie hierover.
201
Page 208 of 416

16. Schakelstandindicatie
De schakelstand wordt apart weerge-
geven op de instrumentengroep. Hier-
mee wordt de gekozen versnelling van
de automatische versnellingsbak
weergegeven.
OPMERKING:
U moet het rempedaal intrappenvoordat u uit de stand PARK
schakelt.
De hoogste beschikbare versnel- ling wordt linksonder in het
elektronische voertuiginforma-
tiecentrum (EVIC) aangegeven
als de functie Electronic Range
Select (ERS) actief is. Gebruik
de +/- keuzeschakelaar op de
schakelhendel om ERS te active-
ren (voor bepaalde
uitvoeringen/landen). Raad-
pleeg de paragraaf "Automati-
sche versnellingsbak" in het
hoofdstuk "Starten en rijden"
voor meer informatie hierover. 17.Controlelampje beveiligingssys-
teem (voor bepaalde uitvoeringen/
landen)
Dit lampje knippert snel ge-
durende circa 15 seconden,
wanneer het alarmsysteem
wordt ingeschakeld, en
knippert vervolgens langzaam totdat
het alarmsysteem wordt
uitgeschakeld.
18. Waarschuwingslampje voor het
remsysteem
Dit lampje geeft verschillende
functies van het remsysteem
aan, zoals het remvloeistofpeil en het
aantrekken van de handrem. Als het
waarschuwingslampje voor het rem-
systeem gaat branden, is het mogelijk
dat de handrem is aangetrokken, het
vloeistofpeil in het remvloeistofreser-
voir te laag is of dat zich een probleem
voordoet in het reservoir van het ABS-
systeem.
Als het lampje blijft branden wanneer
de handrem niet is aangetrokken en
het remvloeistofpeil in het reservoir
van de hoofdremcilinder zich ter hoogte van het Full-merkteken be-
vindt, kan er sprake zijn van een sto-
ring in het hydraulische remcircuit of
is er een probleem met de rembe-
krachtiging gedetecteerd door het
ABS-systeem / elektronisch stabili-
teitsregelsysteem (ESP). In dat geval
blijft het lampje branden tot de oor-
zaak is verholpen. Als het probleem
verband houdt met de rembekrachti-
ging, zal de ABS-pomp actief zijn tij-
dens het remmen en voelt u mogelijk
een trilling in het rempedaal.
De dubbel uitgevoerde remcircuits
zorgen voor reserve-remvermogen als
ergens een storing optreedt in het hy-
draulisch systeem. Als er in één helft
van het dubbele remsysteem sprake is
van lekkage, geeft het waarschu-
wingslampje voor het remsysteem dit
aan; het lampje gaat branden wan-
neer het remvloeistofpeil in de hoofd-
cilinder is gedaald tot onder een be-
paald niveau.
Het lampje blijft branden tot de oor-
zaak is verholpen.
202