Page 81 of 416

WAARSCHUWING!
Onjuiste bevestiging aan de ISOFIX-
ankerpunten kan ertoe leiden dat het
kinderzitje niet goed functioneert.
Het kind kan daardoor ernstig of
zelfs dodelijk letsel oplopen. Volg
daarom bij de bevestiging van een
kinderzitje nauwkeurig de aanwij-
zingen van de fabrikant.
Kinderzitjes installeren met de
veiligheidsgordels
De veiligheidsgordels op de passagiers-
zitplaatsen zijn voorzien van een scha-
kelbaar automatisch blokkerend oprol-
mechanisme (ALR), een vaste gesp, of
beide. Bij beide gordeltypen kan het
heupgedeelte van de gordel stevig rond
het kinderzitje worden getrokken, zodat
er geen borgklem hoeft te worden ge-
bruikt. Het automatisch blokkerend op-
rolmechanisme kan naar een vergren-
delde modus worden "geschakeld" door
de volledige gordel uit het oprolmecha-
nisme te trekken en weer te laten terug-
rollen in het mechanisme. Als het auto-
matisch blokkerend oprolmechanisme
wordt vergrendeld, produceert het een
klikkend geluid terwijl de gordel in hetoprolmechanisme wordt teruggetrok-
ken. Raadpleeg de beschrijving van
"Automatische blokkeerfunctie" onder
"Beveiligingssystemen voor inzitten-
den" voor meer informatie over het au-
tomatisch blokkerend oprolmecha-
nisme. De vaste gesp is ontworpen om
het heupgedeelte van de gordel strak te
houden wanneer de gordel strak en
recht wordt getrokken door een gordel-
opening van het kinderzitje.
Installeren van een kinderzitje
met een schakelbaar automatisch
blokkerend oprolmechanisme
(ALR)
1. Plaats het kinderzitje in het mid-
den op de achterbank. Voor sommige
zitplaatsen op de tweede rij moet u
misschien de rugleuning verstellen of
de hoofdsteun omhoog klappen zodat
het kinderzitje beter past. Als de ach-
terbank in de auto naar voren en naar
achteren kan worden verplaatst, kunt
u deze het beste helemaal naar achte-
ren zetten om ruimte te maken voor
het kinderzitje. U kunt ook de voor-
stoel naar voren schuiven om meer
ruimte te maken voor het kinderzitje.
2. Trek de gordel ver genoeg uit het
oprolmechanisme om deze door de
gordelopening van het kinderzitje te
leiden. De gordel mag niet worden
verdraaid in de gordelopening.
3. Schuif de gesp in de gespsluiting
totdat u een 'klik' hoort.
4. Trek aan de band om de heupgor-
del stevig vast te zetten tegen het kin-
derzitje.
5. Trek het schouderdeel van de gor-
del naar beneden tot de hele gordel uit
het oprolmechanisme is om de veilig-
heidsgordel te vergrendelen. Vervol-
gens laat u de gordel terugrollen in het
oprolmechanisme. Terwijl de gordel
wordt opgerold, hoort u een klikge-
luid. Dit geeft aan dat de automati-
sche blokkeerfunctie is geactiveerd.
6. Probeer de gordel uit het oprolme-
chanisme te trekken. Als de gordel is
vergrendeld, moet u deze niet verder
uit het oprolmechanisme kunnen
trekken. Als het oprolmechanisme
niet is vergrendeld, herhaalt u stap 5.
75
Page 82 of 416

7. Trek daarna aan eventuele slappe
delen van de gordel om het heupge-
deelte rond het kinderzitje strak te
trekken terwijl u het kinderzitje naar
achteren en omlaag tegen de zitting
drukt.
8. Als het kinderzitje is voorzien van
een bovenste bevestigingsband en de
zitplaats een ankerpunt voor de bo-
venste bevestigingsband heeft, beves-
tigt u de bevestigingsband aan het
ankerpunt en trekt u de bevestigings-
band strak. Zie de paragraaf "Instal-
leren van kinderzitjes met het boven-
ste ankerpunt" voor aanwijzingen
voor de bevestiging van een anker-
punt voor de bevestigingsband.
9. Test of het kinderzitje stevig vast-
zit door het kinderzitje bij de gordel-
opening naar achteren en naar voren
te trekken. Het kinderzitje mag niet
meer dan 25,4 mm in alle richtingen
bewegen.
Veiligheidsgordels gaan in de loop van
de tijd losser zitten. Daarom dient u
de gordel af en toe te controleren en,
indien nodig, aan te trekken.Kinderzitje met een vaste gesp —
(voor bepaalde uitvoeringen/
landen)
1. Plaats het kinderzitje in het mid-
den op de achterbank. Voor sommige
zitplaatsen op de tweede rij moet u
misschien de rugleuning verstellen of
de hoofdsteun omhoog klappen zodat
het kinderzitje beter past. Als de ach-
terbank in de auto naar voren en naar
achteren kan worden verplaatst, kunt
u deze het beste helemaal naar achte-
ren zetten om ruimte te maken voor
het kinderzitje. U kunt ook de voor-
stoel naar voren schuiven om meer
ruimte te maken voor het kinderzitje.
2. Vervolgens trekt u de gordel ver
genoeg uit het oprolmechanisme om
deze door de gordelopening van het
kinderzitje te leiden. De gordel mag
niet worden verdraaid in de gordelo-
pening.
3. Schuif de gesp in de gespsluiting
totdat u een 'klik' hoort.
4. Trek daarna aan eventuele slappe
delen van de gordel om het heupge-
deelte rond het kinderzitje strak te
trekken terwijl u het kinderzitje naar
achteren en omlaag tegen de zitting
drukt.
5. Als het kinderzitje is voorzien van
een bovenste bevestigingsband en de
zitplaats een ankerpunt voor de bo-
venste bevestigingsband heeft, beves-
tigt u de bevestigingsband aan het
ankerpunt en trekt u de bevestigings-
band strak. Zie het gedeelte "Installe-
ren van kinderzitjes met het bovenste
ankerpunt" voor aanwijzingen voor
de bevestiging van een ankerpunt
voor de bevestigingsband.
6. Test of het kinderzitje stevig vast-
zit door het kinderzitje bij de gordel-
opening naar achteren en naar voren
te trekken. Het kinderzitje mag niet
meer dan 25,4 mm in alle richtingen
bewegen.
Veiligheidsgordels gaan in de loop van
de tijd losser zitten. Daarom dient u
de gordel af en toe te controleren en,
indien nodig, aan te trekken.
76
Page 83 of 416

Als de gespsluiting of de vaste gesp te
dicht bij de gordelopening van het
kinderzitje zit, kan het lastig zijn om
de veiligheidsgordel aan te trekken.
Als dit gebeurt, maak dan de gesp los
uit de gespsluiting en draai het korte
gordelgedeelte tot drie keer volledig
rond om de veiligheidsgordel korter te
maken. Zet de gesp weer vast in de
gespsluiting, met de ontgrendelknop
naar buiten gericht, weg van het kin-
derzitje. Herhaal de hierboven ge-
noemde stappen 4 t/m 6 om de instal-
latie van het kinderzitje te voltooien.
Wanneer u de gordel nog steeds niet
kunt aantrekken nadat u de gesp hebt
verkort, haal dan de gesp los uit de
gespsluiting. Draai vervolgens de
gespsluiting een halve slag en steek de
gesp opnieuw in de sluiting. Wanneer
het kinderzitje dan nog steeds niet
stevig is vastgezet, probeer dan een
andere zitpositie.Installeren van kinderzitjes met
het bovenste ankerpunt
1. Kijk achter de zitplaats waar u van
plan bent het kinderzitje te installeren
om het ankerpunt te vinden. U moet
mogelijk de stoel naar voren bewegen
om beter bij de ankerpunten te ko-
men. Als er geen bovenste ankerpunt
is voor de zitplaats, verplaats het kin-
derzitje dan naar een andere plaats in
de auto als er een beschikbaar is.
2. Leid de bevestigingsband volgens
de kortste weg vanaf het ankerpunt
naar het kinderzitje. Als uw auto is
uitgerust met verstelbare hoofdsteu-
nen achterin, trek de hoofdsteun dan
omhoog en leid, indien mogelijk, de
bevestigingsband onder de hoofd-
steun tussen de twee stangen door. Als
dit niet mogelijk is, laat dan de hoofd-
steun zakken en leid de bevestigings-
band langs de buitenzijde van de
hoofdsteun.
3. Bevestig de haak van de bevesti-
gingsband van het kinderzitje aan het
bovenste ankerpunt zoals weergege-
ven in de afbeelding.
4. Trek de bevestigingsband strak
volgens de aanwijzingen van de fabri-
kant van het kinderzitje.
Vastmaken van bevestigingsband op
de achterbank (afbeelding van het ankerpunt op de tweede zitrij)
ISOFIX-ankerpunten (afbeelding van het ankerpunt op de derde 60/40-zitrij)
77
Page 84 of 416

WAARSCHUWING!
Als een bevestigingsband ver-keerd is vastgemaakt, zal het
kind het hoofd misschien te veel
kunnen bewegen en kan het kind
letsel oplopen. Gebruik alleen de
verankeringspunten direct achter
het kinderzitje om de bovenste
bevestigingsband van het kinder-
zitje vast te maken.
Als uw auto is uitgerust met een meerdelige achterbank, moet u
zorgen dat de bevestigingsband
bij het verwijderen van de speling
in de gordel niet in de opening
tussen de rugleuningen glijdt.
Vervoer van huisdieren
Een huisdier kan letsel oplopen als
een frontairbag wordt opgeblazen.
Een niet-aangelijnd huisdier kan bij
een noodstop of aanrijding als een
projectiel door de auto worden geslin-
gerd en letsel oplopen of een passagier
verwonden. Huisdieren moeten aangelijnd meerij-
den op de achterbank of in een speci-
ale reismand die is bevestigd met de
veiligheidsgordels.
AANBEVELINGEN VOOR
INRIJDEN
De motor en aandrijflijn (overbren-
ging en as) van uw auto vereisen geen
lange inrijperiode.
Rijd de eerste 500 km rustig. Na de
eerste 100 km kunt u het beste een
snelheid tot 80 à 90 km/u aanhouden.
Terwijl u met constante snelheid rijdt,
draagt nu en dan kort accelereren met
plankgas, binnen de grenzen van de
geldende verkeersregels, bij aan een
goed inrijdproces. Accelereren met
plankgas in een lage versnelling kan
schadelijk zijn en moet worden ver-
meden.
De motorolie die in de fabriek in de
motor is aangebracht, is een energie-
besparend smeermiddel van een hoge
kwaliteit. Houd bij het verversen van
de olie rekening met de het te ver-
wachten klimaat waarin de autowordt gebruikt. Raadpleeg de para-
graaf "Onderhoudsprocedures" in het
hoofdstuk "Onderhoud van uw auto"
voor de aanbevolen viscositeit en
kwaliteitsklassen. GEBRUIK NOOIT
NIET-REINIGENDE OF ONVER-
MENGDE MINERALE OLIËN.
Een nieuwe motor verbruikt tijdens
de eerste paar duizend kilometers mo-
gelijk iets meer olie. Dat is bij het
inrijden normaal en duidt niet op een
probleem.
AANVULLENDE
VEREISTEN VOOR EEN
DIESELMOTOR
Vermijd bij de eerste 1500 km zware
belastingen, zoals bijvoorbeeld rijden
met volgas. Blijf onder 2/3 van het
maximale toelaatbare toerental voor
iedere versnelling. Schakel op het
juiste moment. Schakel niet terug om
af te remmen op de motor.
78
Page 85 of 416

VEILIGHEIDSTIPS
PASSAGIERS VERVOEREN
VERVOER NOOIT PASSAGIERS IN
DE LAADRUIMTE.
WAARSCHUWING!
Laat nooit kinderen of dierenachter in een geparkeerde auto bij
warm weer. De warmte in het in-
terieur kan ernstige gezondheids-
problemen veroorzaken en zelfs
dodelijk zijn.
Het is zeer gevaarlijk om tijdens het rijden personen te vervoeren
in de laadruimte. Bij een ongeval
lopen personen in deze ruimte een
groter risico op ernstig of dodelijk
letsel.
Vervoer geen personen in een ruimte van de auto die niet is
voorzien van stoelen en veilig-
heidsgordels.
Zorg dat iedereen in uw auto op een stoel zit en op de juiste wijze
de veiligheidsgordel draagt.
UITLAATGASSEN
WAARSCHUWING!
Uitlaatgassen kunnen gezond-
heidsproblemen veroorzaken of
zelfs dodelijk zijn. Ze bevatten
koolmonoxide (CO), een kleur- en
geurloos gas. Het inademen ervan
kan bewusteloosheid en vergifti-
ging veroorzaken. Volg de volgende
veiligheidsvoorschriften om het in-
ademen van koolmonoxide te ver-
mijden:
Laat de motor niet langer in eengesloten garage of ruimte draaien
dan noodzakelijk is om de auto te
verplaatsen.
Wanneer u met open kofferdeksel/achterportieren
moet rijden, zorg er dan voor dat
alle ramen gesloten zijn en dat de
aanjager van de klimaatregeling
in een hoge stand staat. Schakel
de recirculatiestand NIET in.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Als u in een geparkeerde automoet zitten met een draaiende
motor, stel dan de verwarming of
de koeling zodanig af dat er bui-
tenlucht in de auto wordt aange-
zogen. Zet de aanjager op een
hoog toerental.
De beste bescherming tegen koolmo-
noxidevergiftiging is een goed onder-
houden uitlaatsysteem.
Wanneer u merkt dat het uitlaatgeluid
is veranderd, uitlaatgassen in de auto
ruikt of als de onder- of achterzijde
van de auto is beschadigd, is er moge-
lijk sprake van lekkage in het uitlaat-
systeem. Laat een vakbekwame mon-
teur het volledige uitlaatsysteem en de
naburige carrosseriedelen controleren
op breuk, schade, slijtage of verplaat-
singen. Open naden of losse verbin-
dingen kunnen ertoe leiden dat uit-
laatgassen binnendringen in het
interieur. Laat het uitlaatsysteem ook
altijd controleren wanneer de auto op
een hefbrug wordt gezet voor het ver-
versen van smeervet of olie. Laat in-
dien nodig onderdelen vervangen. 79
Page 86 of 416

AANBEVOLEN
VEILIGHEIDSCONTROLES
IN DE AUTO
Veiligheidsgordels
Controleer de veiligheidsgordels van
tijd tot tijd op scheuren, rafels en losse
delen. Laat beschadigde onderdelen
onmiddellijk vervangen. Probeer niet
zelf de gordels aan te passen of uit
elkaar te halen.
De gordelsystemen voorin moeten na
een aanrijding worden vervangen.
Gordelsystemen achterin moeten na
een aanrijding direct worden vervan-
gen als ze zijn beschadigd (oprolme-
chanisme verbogen, scheuren in de
gordel, enz.). Wanneer er ook maar
enige twijfel bestaat over de toestand
van de gordels of de oprolmechanis-
men, laat de gordel dan vervangen.Waarschuwingslampje voor het
airbagsysteem
Het lampje moet ter con-
trole vier tot acht seconden
branden nadat u de con-
tactschakelaar de eerste
keer in de stand ON hebt gezet. Be-
zoek uw erkende als het lampje tij-
dens het starten niet gaat branden.
Als het blijft branden, knippert, of
oplicht tijdens het rijden, moet u het
systeem laten controleren door een
erkende.
Ontdooi-inrichting
Controleer de werking door de ont-
dooistand te selecteren en de aanjager
in een hoge stand te zetten. U moet nu
de lucht kunnen voelen die langs de
voorruit geblazen wordt. Bezoek uw
erkende dealer als de ontdooi-
inrichting niet werkt. Veiligheidsinformatie over
vloermatten
Plaats uitsluitend vloermatten die
overeenkomen met de afmetingen van
de voetruimte van uw auto. U mag
alleen vloermatten gebruiken die het
gebied rondom de pedalen vrijlaten
en stevig vastzitten, zodat de matten
niet kunnen verschuiven, de beweging
van de pedalen kunnen belemmeren
of de veilige besturing van uw auto op
een andere manier kunnen hinderen.
WAARSCHUWING!
Als de pedalen niet vrij kunnen be-
wegen, kunt u de controle over de
auto verliezen, waardoor gevaar
voor ernstig letsel ontstaat.
Controleer altijd of de vloermat-
ten op de juiste wijze zijn vastge-
maakt aan de bevestigingspunten
voor de matten.
(Vervolgd)
80
Page 87 of 416

WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Plaats nooit vloermatten of an-dere vloerbedekkingen die u niet
op de juiste wijze kunt vastmaken
en voorkom te allen tijde dat de
matten verschuiven, de beweging
van de pedalen belemmeren of de
besturing van de auto op een an-
dere manier hinderen.
Plaats nooit vloermatten of an- dere vloerbedekkingen over reeds
aanwezige vloermatten. Extra
vloermatten en andere vloerbe-
dekkingen verkleinen de ruimte
voor de pedalen en belemmeren
daardoor de beweging van de pe-
dalen.
Controleer regelmatig of de mat- ten nog correct zijn bevestigd.
Matten die zijn verwijderd om te
worden gereinigd, moeten altijd
op de juiste wijze opnieuw wor-
den geplaatst en vastgemaakt.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Voorkom te allen tijde dat er tij-dens het rijden voorwerpen kun-
nen vallen in de voetruimte van
de bestuurder. Deze voorwerpen
kunnen beklemd raken onder het
rem- en gaspedaal, waardoor u de
controle over de auto verliest.
Bevestigingspunten moeten, in- dien nodig, op de juiste wijze wor-
den aangebracht als deze niet af
fabriek aanwezig zijn. Als de
vloermatten niet op de juiste wijze
worden geplaatst of bevestigd, kan
de beweging van het rem- en gaspe-
daal worden belemmerd, waardoor
u de controle over de auto verliest.
VEILIGHEIDSCONTROLES
BUITEN DE AUTO
Banden
Controleer de banden op overmatige
of ongelijkmatige slijtage. Controleer
de banden op stenen, spijkers, glas of
andere voorwerpen die in het loop-
vlak of de wang vast zijn blijven zit-
ten. Controleer het loopvlak op sne-
den en scheuren. Controleer de wangen op sneden, scheuren en bob-
bels. Controleer of de wielmoeren ste-
vig zijn aangedraaid. Controleer de
bandenspanning (met inbegrip van
het reservewiel) wanneer de banden
koud zijn.
Verlichting
Laat iemand de werking van de rem-
en buitenverlichting controleren ter-
wijl u in de auto de verlichting be-
dient. Controleer de controlelampjes
voor de richtingaanwijzers en het
grootlicht op het instrumentenpaneel.
Portiersloten
Controleer of de portieren goed slui-
ten en worden vergrendeld.
Vloeistoflekkage
Kijk na een nacht parkeren onder de
auto. Controleer op brandstof-,
koelvloeistof-, olie- of andere vloei-
stoflekkage. Ook als u een benzine-
lucht ruikt of lekkage van brandstof
of rem- of stuurbekrachtigingsvloei-
stof (indien aanwezig) vermoedt,
moet direct de oorzaak worden opge-
spoord en verholpen.
81
Page 88 of 416