RIJDEN IN DE WINTER..................259
STALLING ........................... .260
RUITONTWASEMING ...................260
LUCHTINLAAT ........................ .260
AIRCOLUCHTFILTER ...................260
AANWIJZINGEN VOOR BEDIENING ........260
193
Water in brandstof — alleen
dieselmotorenGeeft aan dat er water is
gedetecteerd in het brand-
stoffilter. Als dit lampje
blijft branden, mag u de
auto NIET starten voordat u het water
uit het brandstoffilter hebt afgetapt
om schade aan de motor te voorko-
men. Raadpleeg de paragraaf
"Onderhoudsprocedures/brandstof
aftappen/filter van waterafscheider"
in het hoofdstuk "Onderhoud van uw
auto" voor de procedure voor het af-
tappen van water.
RODE
VERKLIKKERLAMPJES
EVIC
In dit gedeelte worden instelbare rode
indicatoren getoond. Voorbeelden van
deze indicatoren zijn:
Portier open
Dit lampje gaat branden om
aan te geven dat een of
meerdere portieren moge-
lijk open zijn. Waarschuwingslampje oliedruk
Dit lampje wijst op een te lage
motoroliedruk. Het lampje
hoort even kort te branden terwijl de
motor wordt gestart. Als het lampje
tijdens het rijden gaat branden, zet de
auto dan veilig stil en zet de motor zo
snel mogelijk af. Als het lampje aan-
gaat, klinkt er een geluidsignaal.
Start de motor pas opnieuw wanneer
het probleem is verholpen. Dit lampje
geeft geen informatie over het motor-
oliepeil. Het oliepeil moet u controle-
ren in de motorruimte.
Lampje van het laadsysteem
Dit lampje geeft informatie
over het functioneren van het
elektrische laadsysteem. Het lampje
zal gaan branden wanneer u het con-
tact de eerste keer inschakelt en kort
blijven branden om het lampje te con-
troleren. Als het lampje blijft branden
of gaat branden tijdens het rijden,
schakel dan de elektrische apparaten
uit die niet noodzakelijk zijn voor het
rijden of verhoog het motortoerental
(als de motor stationair draait). Als
het lampje van het laadsysteem blijft branden, is er een probleem met het
laadsysteem. Laat de auto dan ON-
MIDDELLIJK CONTROLEREN.
Neem contact op met een erkende
dealer.
Wanneer met startkabels moet worden
gestart, raadpleeg dan de paragraaf
"Starten met startkabels" in het hoofd-
stuk "Wat doen in geval van nood".
Lampje elektronisch gaspedaal
(ETC)
Dit lampje wijst u op een
probleem met het elektroni-
sche gaspedaal (ETC). Dit
lampje gaat branden als de
contactschakelaar voor het eerst in de
stand ON (AAN) wordt gezet om een
gloeilampcontrole uit te voeren. Als
het lampje niet gaat branden tijdens
het starten, moet u het systeem laten
controleren door een erkende dealer.
Als er een probleem wordt gedetec-
teerd, gaat het lampje branden wan-
neer de motor draait. Schakel het con-
tact uit en opnieuw in wanneer de
auto volledig stilstaat en de schakel-
hendel in de stand PARK staat. Het
lampje moet dan doven.
210
soort en concentratie koelvloeistof
wordt gebruikt. Raadpleeg de para-
graaf "Onderhoudsprocedures" in het
hoofdstuk "Onderhoud van uw auto"
voor de aanbevolen koelvloeistof. Het
gebruik van de circulatiefunctie tij-
dens de wintermaanden is af te raden,
daardoor kunnen de ruiten gemakke-
lijk beslaan.
STALLING
Voordat u de auto stalt, of minstens
twee weken lang niet gebruikt (bijv.
bij vakantie), laat u het aircosysteem
bij stationair toerental ca. vijf minu-
ten lang draaien in de buitenlucht bij
een hoge aanjagersnelheid. Zo wordt
het systeem voldoende gesmeerd en
wordt de kans op schade aan de air-
cocompressor tot een minimum be-
perkt wanneer u het systeem weer
start.
RUITONTWASEMING
Bij zacht maar regenachtig of vochtig
weer kunnen de autoruiten aan de
binnenzijde gemakkelijk beslaan. Om
de autoruiten schoon te maken, kiest
u de stand Ontwaseming of Gemengden verhoogt de snelheid van de aanja-
ger voorin. Gebruik de recirculatie-
stand niet langdurig zonder ingescha-
kelde airconditioning, omdat dan de
ruiten kunnen beslaan.
LUCHTINLAAT
Zorg dat de luchtinlaat, direct vóór de
voorruit, niet wordt verstopt door
achtergebleven bladeren e.d. Wan-
neer bladeren achterblijven in de
luchtinlaat wordt de luchtstroming
belemmerd; wanneer ze in de lucht-
kamer terechtkomen, kunnen de wa-
terafvoeren verstopt raken. Zorg in de
wintermaanden dat de luchtinlaat
niet wordt afgedekt door ijs of sneeuw.
AIRCOLUCHTFILTER
Bij voertuigen met automatische tem-
peratuurregeling (ATC) wordt het
stof en stuifmeel in de buitenlucht
uitgefilterd. Raadpleeg "Airconditio-
ning" in "Onderhoud van uw auto"
voor aanwijzingen over het vervangen
van het filter.
AANWIJZINGEN VOOR
BEDIENING
260
7
ONDERHOUD VAN UW AUTO
MOTORCOMPARTIMENT — 3,6-LITERBENZINE .............................. .349
MOTORCOMPARTIMENT — 2,8L DIESEL . . . . .350
BOORDDIAGNOSESYSTEEM — OBD II .......351
VERVANGENDE ONDERDELEN .............351
ONDERHOUDSPROCEDURES ...............351
MOTOROLIE ......................... .352
MOTOROLIEFILTER ................... .354
LUCHTFILTER ....................... .354
ACTIEVE REGENERATIESTRATEGIE – 2,8L DIESELMOTOR ....................... .354
UITLAATSYSTEEM .................... .354
ONDERHOUDSVRIJE ACCU ..............356
ONDERHOUD VAN DE AIRCONDITIONING . .356
SMEREN VAN CARROSSERIEDELEN .......358
RUITENWISSERBLADEN ................359
KOELSYSTEEM ...................... .360
REMMEN ............................ .364
AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK ......366
VERZORGING VAN DE AUTO EN BESCHERMING TEGEN ROEST ............367
347
gecontroleerd. Laat ook de spanning
van de aandrijfriem controleren.
LET OP!
Spoel het systeem van de aircondi-
tioning niet met chemicaliën, om-
dat daardoor de onderdelen van de
airconditioning beschadigd kunnen
raken. Dergelijke schade wordt niet
gedekt door de standaardgarantie.
WAARSCHUWING!
Gebruik voor uw airco uitsluitenddoor de fabrikant goedgekeurde
compressorsmeermiddelen en
koudemiddelen. Sommige niet-
goedgekeurde koudemiddelen
zijn brandbaar en explosief en
kunnen daardoor ernstig letsel
veroorzaken. Andere niet-
goedgekeurde koudemiddelen of
smeermiddelen kunnen het sys-
teem beschadigen, wat hoge repa-
ratiekosten met zich meebrengt.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Het aircosysteem bevat een kou-demiddel onder hoge druk. Om
letsel of schade aan het systeem te
voorkomen, moet het bijvullen
van koelmiddel of het uitvoeren
van reparaties waarbij leidingen
moeten worden losgekoppeld,
worden overgelaten aan een vak-
bekwame en speciaal opgeleide
monteur.
Koudemiddel opvangen en
recyclen
Het airconditioningsysteem van uw
auto bevat R-134a, een koudemiddel
dat de ozonlaag niet aantast. De fabri-
kant raadt u aan het onderhoud aan
het airconditioningsysteem te laten
uitvoeren door een erkende dealer of
een vakgarage die beschikt over de
uitrusting om het koudemiddel op te
vangen en te laten recyclen.
OPMERKING: Gebruik voor het
A/C-systeem uitsluitend PAG-
compressorolie en koelmiddelen
die zijn goedgekeurd door de fa-
brikant. AircoluchtfilterLET OP!
Laat het onderhoud van uw auto
over aan een LANCIA-dealer. Voor
routine-onderhoud en klein onder-
houd dat u zelf wilt uitvoeren, ra-
den wij u aan om het juiste gereed-
schap, originele reserveonderdelen
van LANCIA en de vereiste vloei-
stoffen te gebruiken. Voer geen on-
derhoud uit als u geen ervaring
hebt.
Raadpleeg het hoofdstuk "Onder-
houdsschema" voor de juiste onder-
houdsintervallen.
WAARSCHUWING!
Het luchtfilter van het aircosysteem
niet verwijderen als de aanjager
aanstaat, anders kan persoonlijk
letsel het gevolg zijn.
357
Het luchtfilter van het aircosysteem
bevindt zich in de luchtinlaat achter
het handschoenenkastje. Volg de on-
derstaande procedure om het filter te
vervangen:
1. Open het handschoenenkastje en
neem alle voorwerpen eruit.
2. Druk op de zijwanden van het
handschoenenkastje en laat de klep
zakken.
3. Klap het handschoenenkastje naar
beneden.
4. Maak de twee houders los waar-
mee het filterdeksel aan de ventilatie-
behuizing is bevestigd en verwijder
het deksel.5. Verwijder het luchtfilter van de
airco door het recht uit de behuizing
te trekken.
6. Installeer het luchtfilter van de
airco met de pijl op het filter naar
beneden wijzend. Bij het terugplaat-
sen van het filterdeksel zorgen dat het
deksel goed in de houders klikt en vast
wordt gezet.
LET OP!
Het luchtfilter van de airco is voor-
zien van een pijl die de richting van
de luchtstroom door het filter aan-
geeft. Als het filter niet op de juiste
wijze wordt geïnstalleerd, moet het
wellicht vaker worden vervangen.
7. Draai de klep van het handschoe-
nenkastje weer op zijn plaats.
SMEREN VAN
CARROSSERIEDELEN
De sloten en alle scharnierpunten aan
de carrosserie, zoals de stoelrails, por-
tierscharnieren en -rollers, kofferbak-
deksel, achterklep, schuifdeuren en
motorkapscharnieren, moeten voor
een stille en soepele werking en be-
scherming tegen corrosie en slijtage
regelmatig worden gesmeerd met een
vet op lithiumbasis. Voordat carrosse-
riedelen worden gesmeerd, moeten de
desbetreffende punten goed worden
gereinigd. Verwijder na het smeren
overtollig vet of olie. Besteed vooral
aandacht aan de onderdelen voor ver-
grendeling van de motorkap, om ze-
ker te zijn van een correcte werking.
Als u werkzaamheden onder de mo-
torkap verricht, moet u de motorkap-
vergrendeling reinigen en indien no-
dig smeren.
Smeer de buitenste portierslotcilin-
ders twee keer per jaar, bij voorkeur in
het voorjaar en in het najaar. Breng
een kleine hoeveelheid smeermiddel
van hoge kwaliteit direct aan in de
slotcilinder.
Vervanging luchtfilter airconditioning
358
In duizenden kilometers 24 48 72 96 120 144 168 192Maanden 12 24 36 48 60 72 84 96
Bougies vervangen. (***)
Luchtfilterelement vervangen.
Remvloeistof verversen (of elke 24 maanden).
Pollenfilter vervangen.
(*) Vloeistof van automatische ver-
snellingsbak verversen en filter(s)
vervangen bij 96.000 km of 48 maan-
den als u met de auto onder een van de
volgende omstandigheden rijdt: rij-
den in stadsverkeer, herhaaldelijke
korte ritten (minder dan 7-8 km), of
regelmatig trekken van aanhangwa-
gen of caravan.
(**) Verversing van de motorolie en
vervanging van het oliefilter moet
worden uitgevoerd indien dit wordt
aangegeven door een waarschuwings-
lampje of via een bericht op het in-
strumentenpaneel, en maximaal elke
12 maanden.
(***) Het vervangingsinterval van de
bougies wordt uitgedrukt in kilome-
ters, niet in maanden. Periodieke controles
Controleer na elke
1.000 kmof voor-
afgaand aan lange ritten het volgende
en vul indien nodig bij:
koelvloeistof;
remvloeistof;
stuurbekrachtigingsvloeistof;
ruitensproeiervloeistof;
stuurbekrachtigingsvloeistof;
bandenspanning en staat van de banden;
werking van verlichting (koplam- pen, richtingaanwijzers, waarschu-
wingsknipperlichten, enz.);
werking van ruitenwissers/- sproeiers, stand en slijtage van
voor- en achterwisserbladen. Controleer na elke
3.000 kmhet mo-
toroliepeil en het vloeistofpeil van de
automatische versnellingsbak (alleen
automatische versnellingsbak met
vier versnellingen).
Gebruik van auto onder zware
omstandigheden
Als de auto hoofdzakelijk onder een
van de volgende omstandigheden
wordt gebruikt:
trekken van aanhanger of caravan;
stoffige wegen;
herhaaldelijke korte ritten (minder dan 7-8 km) bij temperaturen on-
der het vriespunt;
motor draait vaak stationair, rijden van lange afstanden met lage snel-
heden of langere perioden zonder
gebruik.
390
In duizenden kilometers20 40 60 80100 120 140 160 180
200
Maanden 12 24 36 48 60 72 84 96108
120
De automatische transmissievloeistof verversen en het
filter vervangen (***).
Brandstoffilter vervangen (dieseluitvoering).
Hulpaandrijfriem(en) vervangen.
Distributieriem vervangen (*).
Luchtfilterelement vervangen.
Remvloeistof verversen (of elke 24 maanden).
Pollenfilter vervangen.
(*) Ongeacht het aantal gereden kilo-
meters moet de distributieriem bij ge-
bruik onder bijzonder zware omstan-
digheden (koud klimaat,
stadsverkeer, langdurig stationair
draaien) om de 4 jaar worden vervan-
gen, en in alle overige gevallen ten
minste om de 5 jaar.
(**) Verversing van de motorolie en
vervanging van het oliefilter moet
worden uitgevoerd indien dit wordt
aangegeven door een waarschuwings-
lampje of via een bericht op het in-
strumentenpaneel, en maximaal elke
12 maanden. (***) Ververs de vloeistof van de au-
tomatische versnellingsbak en ver-
vang het/de filter(s) bij 100.000 km
of 60 maanden als u met de auto
onder een van de volgende omstan-
digheden rijdt: rijden in stadsverkeer,
herhaaldelijke korte ritten (minder
dan 7-8 km), of regelmatig trekken
van aanhangwagen of caravan.
Periodieke controles
Controleer na elke
1.000 kmof voor-
afgaand aan lange ritten het volgende
en vul indien nodig bij:
koelvloeistof; remvloeistof;
stuurbekrachtigingsvloeistof;
ruitensproeiervloeistof;
stuurbekrachtigingsvloeistof;
bandenspanning en staat van de
banden;
werking van verlichting (koplam- pen, richtingaanwijzers, waarschu-
wingsknipperlichten, enz.);
werking van ruitenwissers/- sproeiers, stand en slijtage van
voor- en achterwisserbladen.
394