2. Nabijheid bij radiozendappara-
tuur, zoals bijvoorbeeld een zend-
mast, verkeerstoren van een luchtha-
ven en sommige mobiele of 27 MC-
zendapparatuur.
PORTIERVERGRENDE-
LING
HANDMATIGE
PORTIERVERGRENDELING
Vergrendel de voorportieren door de
vergrendelknop op de portierbekle-
dingspanelen in te drukken.
Wanneer de vergrendelknop is inge-
drukt als u het portier sluit, wordt het
portier vergrendeld. Controleer
daarom, voordat u het portier sluit, of
zich geen sleutels in de auto bevinden.Wanneer de vergrendelknop naar
achteren staat terwijl u een van de
schuifdeuren sluit, wordt de deur ver-
grendeld. Controleer daarom, voordat
u het portier sluit, of zich geen sleutels
in de auto bevinden.
WAARSCHUWING!
Voor de veiligheid van uzelf en bij
een aanrijding, behoren de auto-
portieren te zijn vergrendeld tij-
dens het rijden en wanneer u na
het parkeren de auto verlaat.
Verwijder altijd uw sleutelhouder bij het uitstappen en sluit de auto
af.
Laat nooit kinderen alleen in een auto achter of in de buurt van een
auto die niet is afgesloten. Het
achterlaten van kinderen zonder
toezicht in een auto is om ver-
schillende redenen gevaarlijk.
Kinderen of derden lopen dan het
risico op ernstig of zelfs dodelijk
letsel. Waarschuw kinderen dat
ze niet aan de handrem, het rem-
pedaal of de schakelhendel mo-
gen komen.
(Vervolgd)
Handmatige portiervergrendeling
Vergrendeling schuifdeuren
24
SNELHEID HERVATTEN.................156
INGESTELDE SNELHEID AANPASSEN ......157
ACCELEREREN OM IN TE HALEN ..........157
PARKSENSE® PARKEERSENSOREN ACHTER (voor bepaalde uitvoeringen/landen) ..........158
PARKEERSENSOREN ...................158
PARKSENSE® WAARSCHUWINGSSCHERM . .158
PARKSENSE® scherm ...................159
PARKSENSE® INSCHAKELEN/ UITSCHAKELEN ...................... .160
ONDERHOUD VAN PARKSENSE® PARKEERHULPSYSTEEM ................161
HET PARKEERHULPSYSTEEM REINIGEN . . .161
VOORZORGSMAATREGELEN VOOR GEBRUIK VAN HET PARKSENSE® SYSTEEM .........161
PARKVIEW® ACHTERUITRIJCAMERA (voor bepaalde uitvoeringen/landen) ..............163
PARKVIEW® IN- OF UITSCHAKELEN — MET NAVIGATIE-/MULTIMEDIA-RADIO .........164
PARKVIEW® IN- OF UITSCHAKELEN — ZONDER
NAVIGATIE-/MULTIMEDIA-RADIO ..........165
DAKCONSOLES........................ .165
DAKCONSOLE VOORIN ..................165
INSTAP- EN INTERIEURVERLICHTING .....165
OPBERGVAKJE ZONNEBRIL (ALLEEN ZONDER SCHUIFDAK) ......................... .166
89
De dodehoekbewaking waarschuwt
de bestuurder voor objecten binnen
de detectiezones door het oplichten
van een waarschuwingslampje in de
buitenspiegels, een geluidsignaal en
verlagen van het volume van de radio.
Raadpleeg het hoofdstuk "Bedrijfs-
modi" voor meer informatie hierover.De dodehoekbewaking controleert de
detectiezone tijdens het rijden vanuit
drie verschillende punten (zijkant,
achter- en voorzijde) om te beoorde-
len of een waarschuwing noodzakelijk
is. De dodehoekbewaking zal een
waarschuwing geven wanneer voer-
tuigen vanuit de volgende richtingen
in de zone komen.
In de zone komen vanaf de zijkant
Voertuigen op de naastgelegen rijba-
nen links of rechts van uw auto.
In de zone komen vanaf de achter-
zijde
Achteropkomende voertuigen aan
beide zijden van uw auto die de detec-
tiezone binnenkomen met een rela-
tieve snelheid lager dan 48 km/u.
Inhalend verkeer
Als u een andere auto langzaam in-
haalt met een relatieve snelheid lager
dan 24 km/u en deze auto blijft gedu-
rende ongeveer 1,5 seconde in de dode
hoek, dan gaat het waarschuwings-
lampje branden. Wanneer het verschil
in snelheid tussen de twee auto's gro-
ter is dan 24 km/u, dan gaat het waar-
schuwingslampje niet branden.
Sensorlocaties
Waarschuwingslampje
dodehoekbewaking
Bewaking van zijkant
Bewaking van achterzijde
97
REAR CROSS PATH (voor
bepaalde uitvoeringen/
landen)
De voorziening Rear Cross Path
(RCP) is bedoeld als hulpmiddel voor
de bestuurder bij het achteruit wegrij-
den uit parkeerplaatsen, waarbij het
zicht op naderende voertuigen moge-
lijk wordt belemmerd. Rijd langzaam
en voorzichtig uit de parkeerplaats
totdat de achterzijde van de auto is
vrijgekomen. Het RCP-systeem heeft
nu naar links en rechts vrij zicht op
passerende voertuigen en zal de be-
stuurder waarschuwen wanneer een
voertuig nadert.RCP bewaakt de detectiezones achter
aan beide zijden van de auto op objec-
ten die zich met een minimale snel-
heid van ongeveer 5 km/u naar de
auto toe bewegen, tot objecten die
zich met een maximale snelheid van
ongeveer 32 km/u verplaatsen, zoals
bijvoorbeeld op parkeerplaatsen.
OPMERKING: Op parkeerplaat-
sen kunnen naderende voertuigen
aan het zicht worden onttrokken
door links en rechts geparkeerde
voertuigen. Als de sensoren wor-
den geblokkeerd door andere ob-
jecten of voertuigen, zal het sys-
teem niet in staat zijn de
bestuurder te waarschuwen.
Wanneer het RCP-systeem actief is en
naar de achteruitversnelling is ge-
schakeld, wordt de bestuurder ge-
waarschuwd door zowel visuele als
geluidssignalen, terwijl ook het vo-
lume van de radio wordt verlaagd.
WAARSCHUWING!
Het RCP-systeem dient niet als
achteruitrijhulp. Het systeem is uit-
sluitend bedoeld als hulpmiddel
voor de bestuurder bij het detecte-
ren van naderende voertuigen in
parkeersituaties. Ga altijd voor-
zichtig te werk tijdens het achter-
uitrijden, ook als u RCP gebruikt.
Controleer het gebied achter de
auto altijd zorgvuldig, kijk naar
achteren en wees bedacht op voet-
gangers, dieren, andere voertuigen,
obstakels en dode hoeken, voordat
u achteruitrijdt. Anders bestaat er
een risico op ernstig of zelfs dode-
lijk letsel.
BEDRIJFSMODI
Bedrijfsmodi met EVIC
In het elektronisch voertuiginforma-
tiecentrum (EVIC) kunnen drie be-
drijfsmodi worden geselecteerd.
Raadpleeg de paragraaf "Elektro-
nisch voertuiginformatiecentrum
(EVIC)/Persoonlijke instellingen
RCP-detectiezones
99
(door de klant te programmeren func-
ties)" in het hoofdstuk "Het instru-
mentenpaneel" voor meer informatie
hierover.
Bedrijfsmodi met Uconnect® sys-
teem — (voor bepaalde
uitvoeringen/landen)
In het scherm van het Uconnect® sys-
teem kunnen drie bedrijfsmodi wor-
den geselecteerd. Raadpleeg de para-
graaf "Door de klant te
programmeren functies - Instellingen
Uconnect® Access" in het hoofdstuk
"Het instrumentenpaneel" voor meer
informatie hierover.
Dodehoekwaarschuwing, alleen
lampjes
Als de modus Dodehoekwaarschu-
wing actief is, geeft de dodehoekbe-
waking een visuele waarschuwing in
de desbetreffende buitenspiegel wan-
neer een object wordt gedetecteerd.
Wanneer het systeem echter in RCP-
modus werkt, zal zowel een visuele alsgeluidswaarschuwing worden gege-
ven wanneer een object wordt gede-
tecteerd. Bij elke geluidswaarschu-
wing wordt het volume van de radio
verlaagd.
Dodehoekwaarschuwing,
lampjes/geluidssignaal
Wanneer de modus Dodehoekwaar-
schuwing, lampjes/geluidssignaal ac-
tief is, geeft de dodehoekbewaking
een visuele waarschuwing in de des-
betreffende buitenspiegel wanneer
een object wordt gedetecteerd. Als
vervolgens de richtingaanwijzer
wordt ingeschakeld aan de zijde van
de auto waarvoor een waarschuwing
geldt, zal ook een geluidssignaal klin-
ken. Wanneer de richtingaanwijzer is
ingeschakeld en tegelijkertijd aan de-
zelfde zijde van de auto een object
wordt gedetecteerd, wordt zowel de
visuele waarschuwing als een geluids-
signaal (weer)gegeven. Tegelijkertijd
met het weerklinken van het geluids-
signaal wordt het volume van de radio
(indien ingeschakeld) verlaagd.OPMERKING:
Bij geluidssignaal van de dode-
hoekbewaking wordt het volume
van de radio verlaagd.
Als de waarschuwingsknipperlich- ten zijn ingeschakeld, zal het sys-
teem alleen een visuele waarschu-
wing geven.
Wanneer het systeem echter in RCP-
modus werkt, zal zowel een visuele als
geluidswaarschuwing worden gegeven
wanneer een object wordt gedetecteerd.
Bij elke geluidswaarschuwing wordt het
volume van de radio verlaagd. Signaal-
status richtingaanwijzers/
waarschuwingsknipperlicht wordt ge-
negeerd; de RCP-status vereist altijd het
geluidssignaal.
Dodehoekwaarschuwing uit
Als de dodehoekbewaking is uitgescha-
keld, worden er geen visuele of geluids-
signalen weergegeven door het
dodehoekbewakings- of RCP-systeem.
100
OPMERKING: De dodehoekbe-
waking slaat de huidige bedrijfs-
modus op wanneer de contact-
schakelaar wordt uitgezet. Tijdens
het starten van de auto wordt de
laatst opgeslagen modus opgeroe-
pen en geactiveerd.
Uconnect® PHONE
OPMERKING: Raadpleeg het ge-
deelte over Uconnect® Phone in de
gebruikershandleiding van het na-
vigatiesysteem of de multimedia-
radio (afzonderlijk boekje) voor
meer informatie over Uconnect®
Phone met navigatie of multime-
diaradio.
Uconnect® Phone is een via spraak te
activeren, handsfree communicatie-
systeem voor in de auto. Met
Uconnect® Phone kunt u een num-
mer kiezen op uw mobiele telefoon*
met behulp van eenvoudige gespro-
ken opdrachten (zoals "Call" (bel)
…"Jan"…"Work" (werk) of "Dial"
(kies) …"012 34 56 78"). Het geluid
van de mobiele telefoon wordt door-
gegeven via het audiosysteem van deauto en het systeem dempt automa-
tisch de radio wanneer Uconnect®
Phone wordt gebruikt.
Met Uconnect® Phone kunt u tijdens
het in- of uitstappen gesprekken
doorschakelen tussen Uconnect®
Phone en uw mobiele telefoon, terwijl
u ook de microfoon van het
Uconnect® systeem kunt uitschake-
len wanneer u een privégesprek wilt
voeren.
Uconnect® Phone wordt aangestuurd
via het Bluetooth® Handsfree-profiel
van uw mobiele telefoon. Uconnect®
Phone is voorzien van Bluetooth®
technologie, de wereldwijde stan-
daard waarmee verschillende elektro-
nische apparaten zonder draden of
docking station aan elkaar kunnen
worden gekoppeld. Uconnect® Phone
werkt dan ook ongeacht de plaats
waar uw mobiele telefoon zich be-
vindt (handtas, zak of aktetas), op
voorwaarde dat uw telefoon is inge-
schakeld en aan Uconnect® Phone
van de auto is gekoppeld. Met
Uconnect® Phone kunnen maximaal
zeven mobiele telefoons op het sys-
teem worden aangesloten. Met
Uconnect® Phone kan slechts één
aangesloten (of gekoppelde) mobiele
telefoon tegelijk worden gebruikt.
Uconnect® Phone is verkrijgbaar in
de talen Engels, Nederlands, Frans,
Duits, Italiaans of Spaans (zoals aan-
wezig).
WAARSCHUWING!
Elk spraakgestuurd systeem mag
alleen worden gebruikt als de
rijomstandigheden dit toelaten en
het gebruik in overeenstemming is
met de verkeersregels, incl. wetge-
ving betreffende het gebruik van
telefoons. Uw aandacht moet ge-
richt zijn op het veilig besturen van
de auto. Anders bestaat er een risico
op een ongeluk en ernstig of zelfs
dodelijk letsel.
101
Uconnect® Phone toetsDe bedieningselementen op
de radio of op het stuurwiel
bestaan uit twee bedie-
ningstoetsen (de toets
Uconnect® Phone
en de toets
Voice Command
) voor toegang
tot het systeem. Wanneer u op de toets
drukt, hoort u het woord Uconnect®
en vervolgens een pieptoon. De piep-
toon is het teken dat u een opdracht
kunt geven.
Voice Command-toets
De plaats van de toets kan
afhankelijk van de radio
verschillen. De afzonder-
lijke toetsen worden be-
schreven in het hoofdstuk "Bedie-
ning".
Uconnect® Phone kan worden ge-
bruikt in combinatie met mobiele te-
lefoons met Bluetooth® Handsfree-
profiel. Het is mogelijk dat sommige
telefoons niet alle functies van
Uconnect® Phone ondersteunen.
Raadpleeg de leverancier van uw mo-
biele telefoon of de telefoonfabrikant
voor nadere bijzonderheden. Uconnect® Phone is volledig geïnte-
greerd in het audiosysteem van de
auto. De geluidssterkte van
Uconnect® Phone kan worden inge-
steld met de volumeregelaar van de
radio of, indien aanwezig, via de ra-
diotoetsen op het stuurwiel.
Het radioscherm wordt gebruikt voor
visuele meldingen van Uconnect®
Phone, zoals "CELL" (GSM) of
beller-ID bij bepaalde radio's.
COMPATIBELE
TELEFOONS
* Voor het gebruik van Uconnect®
Phone is een mobiele telefoon met
Bluetooth® Handsfree-profiel,
versie 1.0 of hoger vereist.
Raadpleeg de Uconnect® website
voor een overzicht van de compatibele
telefoons.
www.UconnectPhone.com
Navigeer door de volgende menu's om
de lijst met compatibele telefoons op
te vragen:
Selecteer het bouwjaar van uw auto
Selecteer het voertuigtype
Selecteer compatibele telefoons on-
der de tab Beginnen.
BEDIENING
U kunt gesproken opdrachten gebrui-
ken om Uconnect® Phone te bedienen
en door de menu's van Uconnect®
Phone te navigeren. Na de meeste
prompts van Uconnect® Phone zijn
gesproken opdrachten nodig. U wordt
gevraagd een specifieke opdracht uit
te spreken, waarna u door de beschik-
bare opties wordt geleid.
Voordat u een gesproken opdrachtgeeft, moet u wachten op de piep-
toon, die volgt op de prompt
"Ready" (Gereed) of op een andere
prompt.
Voor bepaalde bewerkingen kun- nen samengestelde opdrachten
worden gebruikt. U kunt bijvoor-
beeld in plaats van "Setup" (Instel-
len) en daarna "Phone Pairing"
(Telefoonkoppeling) ook de vol-
gende samengestelde opdracht ge-
ven: "Setup Phone Pairing" (Instel-
len telefoonkoppeling).
102
In de beschrijvingen van de functiesin dit hoofdstuk wordt alleen de
samengestelde vorm van de gespro-
ken opdracht vermeld. U kunt de
opdrachten ook in delen splitsen en
elk onderdeel van de opdracht af-
zonderlijk zeggen, indien dat wordt
gevraagd. U kunt bijvoorbeeld de
samengestelde opdracht "Phone-
book New Entry" (Telefoonboek
nieuwe invoer) geven, maar u kunt
deze opdracht ook opsplitsen in de
twee gesproken opdrachten "Pho-
nebook" (Telefoonboek) en "New
Entry" (Nieuwe invoer). Denk er-
aan dat Uconnect® Phone het beste
werkt wanneer u op een normale
toon spreekt, alsof u tegen iemand
praat die enkele meters van u van-
daan zit.
Structuur gesproken opdrachten
Raadpleeg "Structuur gesproken op-
drachten" in dit hoofdstuk.
Opdracht "Cancel" (annuleer)
Bij elke prompt kunt u na de pieptoon
"Cancel" (annuleer) zeggen, waarna
u terugkeert naar het hoofdmenu. In een sommige gevallen brengt het sys-
teem u echter terug naar het vorige
menu.
Opdracht Help
Als u hulp nodig hebt bij een prompt
of als u wilt weten wat de mogelijkhe-
den zijn bij een bepaalde prompt, zegt
u na de pieptoon "Help". Uconnect®
Phone geeft alle opties voor de prompt
weer wanneer u om hulp vraagt.
Als u Uconnect® Phone na uitschake-
ling opnieuw wilt activeren, drukt u
op de toets
en volgt u de gesproken
aanwijzingen. Alle sessies met
Uconnect® Phone beginnen met het
drukken op de toets
, die zich bij
de bedieningselementen op de radio
bevindt.
Uconnect® Phone koppelen aan
(aansluiten op) een mobiele
telefoon
Voordat u Uconnect® Phone kunt ge-
bruiken, dient u een koppeling tot
stand te brengen met uw compatibele,
met Bluetooth® uitgeruste mobiele
telefoon (raadpleeg de paragraaf "Compatibele telefoons" voor infor-
matie over het type telefoon).
Om de koppeling tot stand te brengen,
dient u de gebruikshandleiding van
uw mobiele telefoon te raadplegen. De
Uconnect® website biedt mogelijk
ook gedetailleerde aanwijzingen voor
het koppelen van uw telefoon.
Hieronder volgen algemene aanwij-
zingen voor het koppelen van een te-
lefoon aan Uconnect® Phone:
Druk op de toets
om te begin-
nen.
Na de prompt "Ready" (Gereed) en de daaropvolgende pieptoon zegt u
"Setup Phone Pairing" (Telefoon-
koppeling instellen).
Na de prompt en de pieptoon zegt u "Pair a Phone" (Telefoon koppe-
len) en volgt u de gesproken
aanwijzingen.
Er wordt u gevraagd een pincode van vier cijfers in te spreken, die u
later nodig zult hebben voor toe-
gang tot uw mobiele telefoon. U
kunt een willekeurige pincode van
103