Page 425 of 610

Exterieur
Controleer de 12V-accu op
gecorrodeerde en loszittende klemmen,
scheuren en een loszittende klembeugel.
AAccupolen
BKlembeugel
De toestand van de 12V-accu
controleren
Controleer de toestand van de
accuvloeistof met behulp van de
conditie-indicator aan de bovenzijde.
ABlauw: in orde
BRood: opladen is noodzakelijk.
Laat de auto nakijken door een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
CHelder: Werkt niet goed. Vul
gedestilleerd water bij of vervang de
accu.
Laat de auto nakijken door een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
7.3.6 Banden
Vervang of verwissel banden afhankelijk
van het onderhoudsschema en het
slijtagepatroon.
Controleren van de banden
Controleer of de slijtage-indicatoren
zichtbaar zijn op de banden. Controleer
de banden tevens op ongelijkmatige
slijtage, zoals overmatige slijtage aan een
zijde van het loopvlak. Controleer de
staat en de bandenspanning van het
reservewiel ook als het niet gebruikt
wordt.
ANieuwe band
BVersleten loopvlak
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
423
7
Onderhoud en verzorging
Page 426 of 610

CSlijtage-indicator
De plaats van de slijtage-indicatoren
wordt aangegeven met de tekst TWI
of de indicatie
op de wang van de
band. Vervang de band als de
slijtage-indicatoren te zien zijn.
Wanneer moeten banden worden
vervangen
Banden moeten worden vervangen als:
• De slijtage-indicatoren zijn te zien op
een band.
• De banden beschadigingen vertonen,
zoals insnijdingen, scheuren of
barsten die zo diep zijn dat het
binnenmateriaal zichtbaar wordt en
bulten die duiden op een interne
beschadiging
• Een band vaak leegloopt of niet goed
kan worden gerepareerd vanwege de
grootte of plaats van de beschadiging.
Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige als u er niet zeker van bent.
Levensduur van de banden
Banden die ouder zijn dan 6 jaar moeten
altijd door gekwalificeerd
werkplaatspersoneel worden
gecontroleerd, zelfs als er niet of
nauwelijks met de banden is gereden en
de banden niet beschadigd lijken te zijn.
Als de profieldiepte van winterbanden
minder is dan 4 mm
In dat geval gaat de werkzaamheid van
de winterbanden verloren.
WAARSCHUWING!
Bij het controleren of vervangen van
de banden
Houd u aan de volgende
voorzorgsmaatregelen om ongevallen
te voorkomen. Het niet in acht nemen
van deze voorzorgsmaatregelen kan
schade aan de aandrijflijn veroorzaken
en gevaarlijke rijeigenschappen tot
gevolg hebben, waardoor een ongeval
kan ontstaan met mogelijk dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg.
• Gebruik geen banden van
verschillende merken, types of
profielen. Gebruik ook geen banden
met duidelijk verschillende
slijtagepatronen door elkaar.
• Gebruik uitsluitend de door Toyota
voorgeschreven bandenmaat.
• Gebruik geen verschillende soorten
banden (radiaalbanden,
gordelbanden met diagonaalkarkas
en diagonaalbanden) door elkaar.
• Gebruik geen zomer-, all-season- en
winterbanden door elkaar.
• Gebruik nooit banden onder uw auto
die zijn gebruikt onder een andere
auto. Door het gebruik van banden
waarvan het verleden onbekend is,
loopt u extra risico.
• Auto's met een compact reservewiel:
Rijd niet met een aanhangwagen als
een compact reservewiel is
gemonteerd.
• Auto's met een bandenreparatieset:
Sleep of trek nooit andere voertuigen
als een gemonteerde band is
gerepareerd met behulp van de
bandenreparatieset. De belasting
van de band kan leiden tot
onverwachte schade aan de band.
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
424
Page 427 of 610

OPMERKING
Rijden over onverharde wegen
Wees extra voorzichtig bij het rijden
over onverharde wegen en wegen met
kuilen. Dergelijke omstandigheden
hebben mogelijk een verlaging van de
bandenspanning tot gevolg, waardoor
de verende werking van de banden
vermindert. Bovendien kunnen de
banden zelf en de velgen en carrosserie
beschadigd raken bij het rijden over
onverharde wegen.
Als tijdens het rijden in elke band een
te lage bandenspanning ontstaat
Rijd niet verder als de bandenspanning
te laag is, anders kunnen de banden
en/of velgen ernstig beschadigd raken.
Wisselen van banden
Wissel de banden zoals aangegeven in de
afbeelding.
Toyota beveelt aan om de banden
ongeveer elke 5.000 km van plaats te
wisselen om een gelijkmatig
slijtagepatroon en een langere
levensduur van de banden te verkrijgen.
Vergeet niet na het wisselen van de
banden het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
te initialiseren.
AVoorBij het wisselen van wielen
Zorg ervoor dat het contact UIT staat. Als
de banden worden gewisseld terwijl het
contact AAN staat, wordt de
bandenpositiegegevens niet bijgewerkt.
Wanneer per ongeluk op deze manier
gehandeld is, zet het contact dan UIT en
vervolgens AAN, of initialiseer het
systeem nadat is gecontroleerd of de
bandenspanning juist is.
Bandenspanningswaarschuwingssysteem
Uw auto is uitgerust met een
bandenspanningswaarschuwingssysteem
dat gebruikmaakt van
bandenspanningssensoren en -zenders
om een lage bandenspanning te
signaleren voordat deze tot problemen
leidt.
Het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
van deze auto kent 2 verschillende
soorten waarschuwingen.
• Wanneer “Adjust Pressure” (breng
banden op spanning) wordt
weergegeven (normale
waarschuwing)
Het waarschuwingslampje lage
bandenspanning gaat branden en er
klinkt een zoemer wanneer de
bandenspanning te laag wordt als
gevolg van het natuurlijk weglekken
van lucht of een veranderde
buitentemperatuur. (Oplossingen:
→blz. 471, blz. 517)
• Wanneer “Immediately Check tire
when Safe” (controleer de band
onmiddellijk wanneer dit veilig kan)
wordt weergegeven
(noodwaarschuwing)
Het waarschuwingslampje lage
bandenspanning gaat branden en er
klinkt een zoemer wanneer de
bandenspanning plotseling te laag
wordt als gevolg van een klapband.
(Oplossingen:→blz. 471, blz. 478,
blz. 489)
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
425
7
Onderhoud en verzorging
Page 428 of 610

Het systeem kan echter mogelijk geen
plotselinge klapband e.d. signaleren.
De door het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
gesignaleerde bandenspanning kan op
het multi-informatiedisplay worden
weergegeven.
De eenheid kan worden gewijzigd.
Wijzigen van de eenheid
1. Parkeer de auto op een veilige plaats
en zet het contact UIT.
De eenheid kan niet worden gewijzigd
wanneer de auto rijdt.
2. Zet het contact AAN.
3. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel op het stuurwiel
en selecteer
.
4. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer
“Vehicle Settings”
(voertuiginstellingen) en houd
vervolgens
ingedrukt.5. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer TPWS
en druk vervolgens op
.
6. Druk op
ofom “Setting Unit”
(instel. eenheid) te selecteren.
7. Druk op
ofom de gewenste
eenheid te selecteren en druk
vervolgens op
.
Periodieke controle van de
bandenspanning
Het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
vervangt de periodieke controle van de
bandenspanning niet. Controleer daarom
ook zelf regelmatig de bandenspanning.
Bandenspanning
• Nadat het contact AAN is gezet, kan
het enkele minuten duren voordat de
bandenspanning wordt weergegeven.
Het kan ook enkele minuten duren
voordat de bandenspanning wordt
weergegeven nadat de banden op
spanning zijn gebracht.
• De bandenspanning verandert met de
temperatuur. De weergegeven
waarden kunnen verschillen van de
waarden die met andere
bandenspanningmeters worden
gemeten.
Situaties waarin het bandenspan-
ningswaarschuwingssysteem mogelijk
niet goed werkt
• Onder de volgende omstandigheden
werkt het bandenspanningswaar-
schuwingssysteem mogelijk niet
goed.
– Als er niet-originele Toyota-velgen
zijn gemonteerd.
– Er is een band vervangen door een
exemplaar dat niet overeenkomt
met de OE-specificaties (Original
Equipment).
– Er is een band vervangen door een
exemplaar dat niet de
voorgeschreven maat heeft.
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
426
Page 429 of 610

– Er zijn sneeuwkettingen
gemonteerd.
– Er is een run-flat band met
ondersteunende ring gemonteerd.
– Als de ruiten zijn voorzien van een
coating die de ontvangst van de
radiografische signalen nadelig
beïnvloedt.
– Als de auto bedekt is met sneeuw of
ijs, vooral bij de wielen of de
wielkasten.
– Als de bandenspanning aanzienlijk
hoger is dan de voorgeschreven
waarde.
– Als er banden zonder
bandenspanningssensor en -zender
zijn gebruikt.
– Als de identificatiecode op de
bandenspanningssensoren en
-zenders niet is geregistreerd in de
bandenspanningswaarschuwings-
systeem-ECU.
• In de volgende situaties kunnen de
prestaties worden beïnvloed.
– In de buurt van een
televisiezendmast,
elektriciteitscentrale, tankstation,
radiozender, videowall, luchthaven
of andere locatie waar sterke
radiogolven of elektromagnetische
velden aanwezig zijn
– Als u een draagbare radio, mobiele
telefoon, draadloze telefoon of een
ander draadloos
communicatiemiddel bij u draagt Als
de bandenpositiegegevens niet juist
worden weergegeven als gevolg van
slechte ontvangst van de
radiogolven, kan de weergave
worden hersteld door verder te
rijden en zo de ontvangst van de
radiogolven te veranderen.
• Wanneer de auto geparkeerd is, kan
het langer duren voordat de
waarschuwing verschijnt of verdwijnt.
• Wanneer de bandenspanning snel
daalt, zoals bij een klapband, dan
verschijnt de waarschuwing mogelijk
niet.Waarschuwingen
bandenspanningswaarschuwingssysteem
De eventuele waarschuwing van het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
is gebaseerd op de omstandigheden
waaronder het systeem geïnitialiseerd
is. Daarom laat het systeem mogelijk
zelfs een waarschuwing zien wanneer de
bandenspanning niet laag genoeg is of
wanneer de druk hoger is dan de druk
die was ingesteld tijdens het initialiseren
van het systeem.
Plaatsen van
bandenspanningssensoren en -zenders
Bij het vervangen van banden of velgen
moeten de bandenspanningssensoren en
-zenders ook worden geplaatst.
Als er nieuwe bandenspanningssensoren
en -zenders geplaatst worden, moeten de
identificatiecodes van deze componenten
worden geregistreerd in de
bandenspanningswaarschuwingssysteem-
ECU en moet het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
worden geïnitialiseerd. (→Blz. 430)
Bij het vervangen van banden en velgen
Als de identificatiecode van de
bandenspanningssensor en -zender niet
is geregistreerd, werkt het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
niet correct. Na ongeveer 10 minuten
rijden gaat het waarschuwingslampje
lage bandenspanning gedurende
1 minuut knipperen en het blijft daarna
branden om aan te geven dat er een
storing in het systeem aanwezig is.
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
427
7
Onderhoud en verzorging
Page 430 of 610

OPMERKING
Repareren of vervangen van banden,
velgen, bandenspanningssensoren,
-zenders en ventieldopjes
• Neem voor het verwijderen en
plaatsen van wielen, banden of
bandenspanningssensoren en
-zenders contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige omdat de
bandenspanningssensoren en
-zenders beschadigd kunnen raken als
er niet voorzichtig mee wordt
omgegaan.
• Vergeet niet de dopjes weer op de
ventielen aan te brengen. Als de
ventieldopjes niet geplaatst worden,
dan kan er water in de
bandenspanningssensoren
terechtkomen en kunnen ze vast gaan
zitten.
• Vervang ventieldopjes alleen door het
voorgeschreven type ventieldopje. De
dop kan anders vast gaan zitten.
Voorkomen van schade aan de
bandenspanningssensoren en
-zenders (auto's zonder reservewiel)
Als een band is gerepareerd met
bandenreparatievloeistof, werken de
bandenspanningssensor en -zender
mogelijk niet goed. Neem wanneer
bandenreparatievloeistof is gebruikt zo
snel mogelijk contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige. Vervang bij het repareren of
vervangen van de band de
bandenspanningssensor en -zender.
(→Blz. 425, blz. 436)Initialiseren van het bandenspannings-
waarschuwingssysteem
Het bandenspanningswaarschuwings-
systeem moet worden geïnitialiseerd on-
der de volgende omstandigheden:
• Bij het wisselen van wielen.
• Als de band is gewisseld.
• Nadat de identificatiecodes zijn
geregistreerd. (→Blz. 430)
• Wisselen tussen twee sets
geregistreerde wielen.
Als het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
wordt geïnitialiseerd, wordt de actuele
bandenspanning als referentiespanning
beschouwd.
Initialiseren van het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
1. Parkeer de auto op een veilige plaats
en zet het hybridesysteem uit
gedurende ten minste 20 minuten.
Er kan niet worden geïnitialiseerd
wanneer de auto rijdt.
2. Breng de banden op de
voorgeschreven spanning bij koude
banden. (→Blz. 517)
Breng de banden op de
voorgeschreven spanning voor de
banden in koude toestand. Deze
spanning vormt de
referentiespanning voor het banden-
spanningswaarschuwingssysteem.
3. Schakel het hybridesysteem in.
4. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel op het stuurwiel
en selecteer
.
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
428
Page 431 of 610

5. Druk opofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer
“Vehicle Settings”
(voertuiginstellingen) en houd
vervolgens
ingedrukt.
6. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer TPWS
en druk vervolgens op
.
7. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel en selecteer
“Setting Pressure” (inst. spanning).
Houd vervolgens
ingedrukt.
De melding “Set Pressure Accepted”
(ingestelde druk geaccepteerd) wordt
weergegeven op het multi-
informatiedisplay en het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning knippert 3 keer.
Wanneer de melding verdwijnt, is de
initialisatie voltooid.
Er wordt een melding weergegeven
op het multi-informatiedisplay. Ook
wordt “--” weergegeven voor de
bandenspanning van elke band op het
multi-informatiedisplay terwijl het
bandenspanningswaarschuwingssys-
teem de positie van de band bepaalt.
8. Rijd rechtuit (met zo min mogelijk
bochten naar links en rechts) met een
snelheid van ten minste ongeveer
40 km/h gedurende ongeveer 10 tot
30 minuten.
Als de initialisatie is voltooid, wordt de
bandenspanning van elke band
weergegeven op het
multi-informatiedisplay.Zelfs als er niet wordt gereden met
een snelheid van ongeveer 40 km/h of
hoger, kan de initialisatie worden
voltooid als er gedurende langere
tijde met de auto wordt gereden.
Parkeer de auto op een veilige plaats
gedurende ongeveer 20 minuten als
de initialisatie na 1 uur of langer
rijden niet is voltooid en rijd
vervolgens nogmaals met de auto.
Wanneer initialiseren
• De initialisatie wordt uitgevoerd als
rijsnelheid ongeveer 40 km/h of
hoger is.
• Voer de initialisatie uit na het op
spanning brengen van de banden.
Zorg er daarnaast voor dat de banden
koud zijn bij de initialisatie en bij het
aanpassen van de bandenspanning.
• Het bandenspanningswaarschu-
wingssysteem kunt u zelf initialiseren
maar afhankelijk van de rijomstandig-
heden en de rijomgeving kan het
enige tijd duren voordat de initialisa-
tie voltooid is.
De initialisatieprocedure
• Als u het contact tijdens de
initialisatie per ongeluk UIT hebt
gezet, dan is het niet noodzakelijk de
initialisatie weer te starten, omdat de
initialisatie automatisch wordt
herstart wanneer het contact de
volgende keer AAN wordt gezet.
• Als u per ongeluk de initialisatie
uitvoert wanneer initialiseren niet
nodig is, breng de banden dan op de
juiste spanning wanneer ze koud zijn
en voer de initialisatie opnieuw uit.
• Als tijdens het bepalen van de positie
van elke band, waarbij de
bandenspanningen niet worden
weergegeven op het multi-
informatiedisplay, de spanning in een
band daalt, gaat het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning branden.
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
429
7
Onderhoud en verzorging
Page 432 of 610

Als het bandenspanningswaarschu-
wingssysteem niet goed is
geïnitialiseerd
• In de onderstaande situaties duurt het
voltooien van de initialisatie mogelijk
langer dan gebruikelijk of is
initialisatie niet mogelijk. Normaliter
duurt de initialisatie ongeveer
30 minuten.
– Er wordt niet gereden met een
snelheid van ongeveer 40 km/h of
hoger
– Er wordt gereden op een
onverharde weg
– Er wordt gereden in de buurt van
andere auto's en het systeem
herkent de
bandenspanningssensoren en
-zenders van uw auto niet tussen
die van andere auto's.
– Als er met de auto in druk verkeer
wordt gereden of in een andere
situatie waarbij andere auto's vlakbij
u rijden, duurt het mogelijk een
poosje voordat het systeem de
bandenspanningssensoren en
-zenders van uw auto herkent.
• Parkeer de auto op een veilige plaats
gedurende ongeveer 20 minuten als
de initialisatie na 1 uur of langer rijden
niet is voltooid en rijd vervolgens
nogmaals met de auto.
• Als er tijdens de initialisatie achteruit
gereden wordt, worden de gegevens
tot dat punt gereset. Herhaal de
initialisatieprocedure in dat geval
vanaf het begin.
• In de volgende situaties wordt de
initialisatie niet gestart of is de
initialisatie niet goed voltooid en
werkt het systeem niet goed. Voer de
initialisatieprocedure nogmaals uit.
– Als het waarschuwingslampje lage
bandenspanning niet 3 keer
knippert wanneer wordt
geprobeerd om de initialisatie te
starten.– Als het waarschuwingslampje lage
bandenspanning gedurende
ongeveer 1 minuut knippert en
vervolgens blijft branden wanneer
er na de initialisatie gedurende
ongeveer 20 minuten met de auto is
gereden.
Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige als de initialisatie niet kan
worden voltooid na het uitvoeren van
de bovenstaande procedure.
WAARSCHUWING!
Bij het initialiseren van het banden-
spanningswaarschuwingssysteem
Initialiseer het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
niet voordat de banden op de
voorgeschreven spanning zijn
gebracht. Anders kan het voorkomen
dat het waarschuwingslampje voor de
lage bandenspanning niet gaat
branden terwijl de bandenspanning te
laag is, of wel gaat branden terwijl de
bandenspanning in orde is.
Registreren van identificatiecodes
Elke bandenspanningssensor en -zender
is voorzien van een unieke
identificatiecode. Bij het vervangen van
een bandenspanningssensor en -zender
is het noodzakelijk om de
identificatiecode te registreren.
Ga als volgt te werk bij het registreren van
de identificatiecodes:
1. Parkeer de auto op een veilige plaats
gedurende ongeveer 20 minuten en
start daarna het hybridesysteem.
2. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel op het stuurwiel
en selecteer
.
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
430