Page 329 of 610
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
327
5
Rijden
Page 330 of 610
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
328
Page 331 of 610
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
329
5
Rijden
Page 332 of 610
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
330
Page 333 of 610
Voor auto's die in Oekraïne zijn verkocht
Voor auto's die in Servië zijn verkocht
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
331
5
Rijden
Page 334 of 610

WAARSCHUWING!
Ervoor zorgen dat het systeem goed
werkt
Er zijn Blind Spot Monitor-sensoren
geplaatst aan de binnenzijde links en
rechts van de achterbumper. Houd u
aan het volgende om ervoor te zorgen
dat de Blind Spot Monitor goed werkt.
• Houd de sensoren en de omgeving
ervan op de achterbumper te allen
tijde schoon. Als een sensor of de
omgeving ervan op de
achterbumper vuil is of bedekt is
met sneeuw, werkt de Blind Spot
Monitor mogelijk niet en wordt er
een waarschuwingsmelding
(→blz. 318) weergegeven. Veeg in
dat geval het vuil of de sneeuw weg
en rijd gedurende ongeveer
10 minuten met de auto terwijl aan
de bedrijfscondities voor de
BSM-functie (→blz. 333) wordt
voldaan. Laat de auto nakijken door
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige wanneer de
waarschuwingsmelding niet
verdwijnt.
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
• Stel de sensor en de omgeving ervan
op de achterbumper niet bloot aan
krachtige schokken. Als een sensor
ook maar iets wordt verplaatst,
werkt het systeem mogelijk niet
goed meer en worden auto's
mogelijk niet meer correct
gesignaleerd. Laat in de volgende
gevallen uw auto nakijken door een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
– Een sensor of de omgeving ervan is
blootgesteld aan krachtige
schokken.
– Als er krassen op of deuken in de
omgeving van de sensor aanwezig
zijn of als een deel van de sensoren
is losgekomen.
• Neem de sensor niet uit elkaar.
• Bevestig geen accessoires,
(doorzichtige) stickers, aluminium
tape, enz. op een sensor of het
omliggende gebied op de
achterbumper.
• Breng geen wijzigingen aan de sensor
of de omgeving ervan op de
achterbumper aan.
• Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige als een sensor
of de achterbumper moet worden
verwijderd/geplaatst of vervangen.
• Breng geen andere kleur lak dan een
officiële Toyota-kleur aan op de
achterbumper.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
332
Page 335 of 610

De Blind Spot Monitor-functie
Auto's die kunnen worden gesignaleerd
door de Blind Spot Monitor
De BSM-functie maakt gebruik van
radarsensoren om de volgende soorten
auto's te signaleren die op een
aangrenzende rijstrook rijden en brengt
de bestuurder hiervan op de hoogte via
de indicatoren in de buitenspiegels.
AAuto's die in het gebied rijden dat niet
in de buitenspiegels te zien in (de
dode hoek)
BAuto's die snel van achteren naderen
in het gebied dat niet in de
buitenspiegels te zien in (de dode
hoek)
Detectiegebieden BSM-functie
Hieronder staan de gebieden aangegeven
waarin auto's kunnen worden
gesignaleerd.Het detectiegebied reikt tot:
AOngeveer 0,5 m - 3,5 m vanaf de
zijkanten van de auto
Het gebied tussen de zijkanten van de
auto en 0,5 m vanaf de zijkant van de
auto kan niet worden gesignaleerd.
BOngeveer 1 m vóór de achterbumper
COngeveer 3 m achter de
achterbumper
DOngeveer3m-60machter de
achterbumper
Hoe groter het snelheidsverschil is
tussen uw auto en de gesignaleerde
auto, hoe verder weg de auto wordt
gesignaleerd, waardoor de indicator
in de buitenspiegel gaat branden of
knipperen.
De BSM-functie werkt wanneer
De BSM-functie werkt wanneer aan alle
onderstaande voorwaarden wordt
voldaan:
• De BSM-functie is ingeschakeld.
• De selectiehendel staat in een andere
stand dan R.
• De rijsnelheid is hoger dan ongeveer
16 km/h.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
333
5
Rijden
Page 336 of 610

De BSM-functie signaleert een auto
wanneer
De BSM-functie signaleert in de
volgende situaties een auto in het
detectiegebied:
• Een auto in een aangrenzende
rijstrook uw auto inhaalt.
• U haalt een auto in een aangrenzende
rijstrook langzaam in.
• Een andere auto binnen het
detectiegebied komt wanneer deze
van rijstrook wisselt.
Situaties waarin het systeem geen
auto signaleert
De BSM-functie is niet ontworpen om de
volgende typen voertuigen en/of
objecten te signaleren:
• Kleine motorfietsen, fietsen,
voetgangers, enz.
*
• Tegemoetkomende auto's
• Vangrails, muren, bebording,
geparkeerde auto's en vergelijkbare
stilstaande objecten
*
• Auto's achter u die op dezelfde
rijstrook rijden*
• Auto's die 2 rijstroken van uw auto
verwijderd zijn*
• Auto's die snel door uw auto worden
ingehaald
*Afhankelijk van de omstandigheden
wordt er mogelijk een auto en/of object
gesignaleerd.
Omstandigheden waaronder het
systeem mogelijk niet goed werkt
• Onder de volgende omstandigheden
signaleert de BSM-functie auto's
mogelijk niet correct:
– Als de sensor niet goed is uitgelijnd
doordat de sensor of de omgeving
ervan is blootgesteld aan hevige
schokken
– Wanneer de sensor of de omgeving
ervan op de achterbumper is bedekt
door modder, sneeuw of ijs of
wanneer er een sticker op is geplakt– Bij het rijden op een nat wegdek als
gevolg van slecht weer, zoals zware
regenval, sneeuw, of mist
– Wanneer meerdere auto's naderen
met slechts weinig ruimte tussen
elke auto
– Wanneer er slechts weinig ruimte zit
tussen uw auto en een auto achter u
– Bij een duidelijk verschil in snelheid
tussen uw auto en de auto die
binnen het detectiegebied komt
– Wanneer het snelheidsverschil
tussen uw auto en een andere auto
verandert
– Wanneer een auto het
detectiegebied binnenkomt met
ongeveer dezelfde snelheid als uw
auto
– Wanneer uw auto vanuit stilstand
wegrijdt, blijft een auto in het
detectiegebied
– Bij het op- en afrijden van
opeenvolgende steile hellingen,
zoals heuvels, dalingen in de weg,
enz.
– Bij het rijden op wegen met scherpe
bochten, opeenvolgende bochten of
oneffenheden
– Wanneer de rijstroken breed zijn of
wanneer op de rand van een
rijstrook wordt gereden en de auto
op een aangrenzende rijstrook ver
van uw auto vandaan is
– Wanneer een accessoire (zoals een
fietsendrager) op de achterzijde van
de auto is gemonteerd
– Bij een duidelijk verschil in hoogte
tussen uw auto en de auto die
binnen het detectiegebied komt
– Direct nadat de BSM-functie/RCTA
is ingeschakeld
– Bij het rijden met een
aanhangwagen
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
334