Page 217 of 292

215
Zekeringnr.Stroomsterkte (A)Functies
F1 40Aanjager
airconditioning.
F16 20Voorruitverwarming.
F18 10Grootlicht rechts.
F19 10Grootlicht links.
F24 40Voedingseenheid
trekhaakaansluiting.
F26 25Mistlampen vóór.
12V- ac c u
Procedure voor het gebruik van een hulpaccu
voor het starten van de motor met behulp van
startkabels of voor het laden van een lege
accu.
12V-loodaccu
Accu's bevatten giftige stoffen zoals
zwavelzuur en lood.
Ze moeten worden ver werkt conform
de regelgeving en mogen in geen geval
met het huishoudelijke afval worden
weggegooid.
Lever lege batterijen en accu's in bij een
speciaal afvalstoffendepot.
Bescherm uw ogen en gezicht voordat
u
handelingen aan de accu uitvoert.
Voer handelingen aan de accu uitsluitend uit in
een goed geventileerde ruimte, ver van open
vuur of vonken veroorzakende bronnen, om elk
risico van brand- of explosiegevaar uit te sluiten.
Was uw handen als de werkzaamheden
beëindigd zijn.
Toegang tot de accu
De accu bevindt zich onder de motorkap.
Zekeringkast in de
motorruimte
De zekeringkast bevindt zich onder de
motorkap, naast de accu.
Toegang tot de zekeringen
F Maak de twee vergrendelingen A los.
F V erwijder het deksel.
F
V
ervang de zekering.
F
S
luit na het ver vangen van de zekering
zorgvuldig het deksel en zet de twee
vergrendelingen A vast voor een goede
afdichting van de zekeringkast.
8
In geval van pech
Page 218 of 292

216
Pluspool (+).
Deze is voorzien van een aansluiting met
snelkoppeling.
Minpool (-) .
Omdat de minpool van de accu niet bereikbaar
is, bevindt zich vlak bij de accu een afzonderlijk
massapunt.
Starten van de motor met
een hulpaccu en startkabels
Als de accu van uw auto ontladen is, kan
de motor worden gestart met een hulpaccu
(externe accu of een accu van een andere
auto) en startkabels of een startbooster. Voor toegang tot de pluspool (+):
F
o
ntgrendel de motorkap door de hendel in
het interieur en vervolgens de hendel van
de motorkap te bedienen.
F
o
pen de motorkap.
Start de motor nooit als een acculader is
aangesloten.
Gebruik nooit een startbooster van 24 V
o f h o g e r.
Controleer eerst of de hulpaccu een
nominale spanning van 12
V en een
capaciteit minimaal gelijk aan die van de
ontladen accu heeft.
De twee auto's mogen elkaar niet raken.
Schakel alle stroomverbruikers
(audiosysteem, ruitenwissers, verlichting
enz.) van beide auto's uit.
Zorg er voor dat de startkabels zich niet
in de buurt van bewegende delen van
de motor (ventilator, aandrijfriem enz.)
bevinden.
Maak de plusklem (+) niet los bij draaiende
motor. F
S
luit de rode kabel aan op de pluspool (+)
van de ontladen accu A (bij het gebogen
metalen gedeelte) en ver volgens op
de pluspool (+) van hulpaccu B of de
startbooster.
F
S
luit de groene of zwarte kabel aan op
de minpool (-) van hulpaccu B of de
startbooster (of op een massapunt van de
auto met de hulpaccu).
F
S
luit het andere uiteinde van de groene of
zwarte kabel aan op het massapunt C van
de auto met de lege accu.
F
B
eweeg, indien uw auto hiermee is
uitgerust, het kunststof kapje van de
pluspool (+) omhoog. F
S
tart de motor van de auto met de hulpaccu
en laat deze gedurende enkele minuten
draaien.
F
S
tel de startmotor in werking van de auto
met de lege accu en laat de motor draaien.
Als de motor niet direct start, zet dan het
contact af en wacht even alvorens een nieuwe
poging te doen.
F
W
acht tot de motor stationair draait.
F
N
eem ver volgens de startkabels in
omgekeerde volgorde los.
F
B
reng, indien uw auto hiermee is uitgerust,
het kunststof kapje aan op de pluspool (+).
F L aat de motor minimaal 30 minuten draaien,
rijdend of stilstaand, om het laadniveau van
de accu op een correct peil te krijgen.
Het aanduwen om de motor te starten
is bij een auto met een automatische
transmissie niet toegestaan.
In geval van pech
Page 219 of 292

217
Laden met behulp van een
acculader
Voor een optimale levensduur van de accu
is het noodzakelijk om het laadniveau van de
accu op voldoende capaciteit te houden.
In sommige gevallen kan het dan ook nodig zijn
om de accu op te laden:
-
a
ls u voornamelijk korte ritten maakt,
-
v
oordat de auto meerdere weken niet wordt
gebruikt.
Neem contact op met het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Als u
zelf de accu van uw auto gaat
opladen, gebruik dan uitsluitend een lader
die geschikt is voor loodaccu's en die een
nominale spanning van 12
V heeft.
Volg de aanwijzingen van de fabrikant van de
acculader.
Sluit de kabels nooit aan op de verkeerde polen.
De accu hoeft niet te worden
losgekoppeld. F
Z
et het contact af.
F
S
chakel alle stroomverbruikers uit
(audiosysteem, ruitenwissers, verlichting
e n z .) . Probeer nooit om een bevroren accu te
laden – Risico op explosie!
Als de accu bevroren is geweest, laat
deze dan door het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats
controleren op beschadigingen van de
inwendige delen en op scheuren in de
behuizing (kans op lekkage van giftig en
corrosief zuur).
Een aantal functies, waaronder het Stop &
Start-systeem, is niet beschikbaar als de
laadtoestand van de accu onvoldoende is.
Loskoppelen van de accu
F Schakel om gevaarlijke vonken te voorkomen
lader B uit alvorens de kabels op de accu aan
te sluiten.
F
C
ontroleer of de kabels van de lader in goede
staat zijn.
F
B
eweeg de kunststof afdekkap (indien
aanwezig) op de pluspool (+) omhoog.
F
S
luit de kabels van lader B als volgt aan:
-
d
e rode pluskabel (+) op de pluspool (+)
van accu A ,
-
d
e zwarte minkabel (-) op massapunt C
van de auto.
F
Z
et na afloop van het laden eerst acculader B
uit voordat u
de kabels losneemt van accu A .
Als u de auto gedurende langere tijd niet
g aat gebruiken, koppel dan de accu los. Op
deze manier blijft het laadniveau van de accu
voldoende om de motor weer te starten.
Voer de volgende handelingen uit alvorens de
accu los te koppelen:
F
sl
uit alle te openen carrosseriedelen
(portieren, achterklep, ruiten, zonnedak);
F
s
chakel alle stroomverbruikers (autoradio,
ruitenwissers, verlichting, enz.) uit;
8
In geval van pech
Page 220 of 292

218
F zet het contact af en wacht vier minuten.
U hoeft slechts de klem van de pluspool (+) los
te nemen.
Accupoolklem met snelsluiting
Loskoppelen van de plusklem (+)Weer aansluiten van de plusklem (+)
Forceer de hendel niet bij het
omlaagduwen, aangezien de accupoolklem
niet kan worden vergrendeld als deze niet
correct is geplaatst; herhaal de procedure.
Na opnieuw aansluiten van de accu
F Beweeg de kunststof afdekkap (indien
aanwezig) op de pluspool (+) omhoog.
F
T
rek hendel A zo ver mogelijk omhoog om
accupoolklem B te ontgrendelen.
F
Be
weeg accupoolklem B omhoog om hem
te verwijderen.
F Trek hendel A zo ver mogelijk omhoog.
F P laats de geopende accupoolklem B op de pluspool (+) .
F
D
ruk accupoolklem B volledig omlaag.
F
B
eweeg hendel A omlaag om accupoolklem B te
vergrendelen.
F
B
eweeg de kunststof afdekkap (indien aanwezig) op de
pluspool (+) omlaag.
Na opnieuw aansluiten van de accu moet u het
c ontact aanzetten en ver volgens 1 minuut
wachten alvorens de motor te starten, om de
elektronische systemen te initialiseren.
Mochten er zich na deze handeling kleine
storingen blijven voordoen, raadpleeg dan het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Raadpleeg de volgende rubriek om bepaalde
systemen zelf te resetten, zoals:
-
d
e sleutel met afstandsbediening of de
elektronische sleutel (afhankelijk van de
uitvoering),
-
h
et schuif-/kanteldak en het elektrische
zonnescherm;
-
d
e elektrische ruitbediening;
-
d
e datum en de tijd,
-
de
voorkeuzezenders.
Tijdens de rit die volgt op het de eerste
keer starten van de motor, werkt het Stop
& Start-systeem mogelijk niet.
In dat geval werkt het systeem pas
weer als de auto gedurende een
bepaalde periode, die afhankelijk is
van de omgevingstemperatuur en de
laadtoestand van de accu (maximaal
8
uur), niet is gebruikt.
In geval van pech
Page 221 of 292

219
Slepen van de auto
U kunt de auto laten slepen door een andere
auto of een andere auto slepen met behulp van
het afneembaar mechanisme.
Boordgereedschap
Het sleepoog is opgeborgen in een
gereedschapskist onder de vloerplaat van de
bagageruimte.
Het hulpstuk voor het openen van het
afdekplaatje aan de achterzijde bevindt zich op
het sleepoog.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer meer informatie over het
boordgereedschap.
Slepen van uw auto
F Maak het afdekplaatje in de voorbumper
los met behulp van het hulpstuk dat aan het
sleepoog is bevestigd.
F
V
er wijder het afdekplaatje door dit naar
rechts en ver volgens omlaag te trekken.
F
D
raai het sleepoog vast tot de aanslag.
F
Be
vestig de sleepstang.
F Zet de versnellingsbak in de neutraalstand.
Als dit voorschrift niet wordt opgevolgd,
kunnen bepaalde onderdelen
(remsysteem, aandrijving enz.) beschadigd
raken en werkt de rembekrachtiger na het
starten van de motor mogelijk niet meer.
Automatische transmissie: sleep de auto
nooit met de voor wielen op de grond
ter wijl de motor is afgezet.
F
O
ntgrendel het stuur wiel en zet de
parkeerrem vrij.
F
S
chakel de alarmknipperlichten van beide
auto's in.
F
R
ijd voorzichtig weg en houd zowel de
snelheid als de af te leggen afstand
beperkt.
Slepen van een andere auto
F Maak het afdekplaatje in de achterbumper los met behulp van het hulpstuk dat aan het
sleepoog is bevestigd.
F
T
rek het afdekplaatje omlaag.
F
D
raai het sleepoog vast tot de aanslag.
F
Be
vestig de sleepstang.
8
In geval van pech
Page 222 of 292

220
F Schakel de alarmknipperlichten van beide auto's in.
F
R
ijd voorzichtig weg en houd zowel de
snelheid als de af te leggen afstand
beperkt.Algemene aanwijzingen
Houd u aan de ter plaatse geldende
regelgeving.
Controleer of het gewicht van de trekkende
auto hoger is dan van de auto die wordt
gesleept.
Er moet iemand achter het stuur van de
gesleepte auto blijven zitten. Deze persoon
moet beschikken over een geldig rijbewijs.
Gebruik bij het slepen met 4
wielen op de
grond altijd een goedgekeurde sleepstang;
touwen en riemen zijn verboden.
De bestuurder van de slepende auto moet
voorzichtig wegrijden.
Als de auto wordt gesleept met
uitgeschakelde motor, werken ook de rem-
en stuurbekrachtiging niet.
Schakel in de volgende gevallen een
professioneel bergingsbedrijf in:
-
a
ls de auto is gestrand op de
autosnelweg of autoweg,
-
b
ij auto's met vier wielaandrijving,
-
a
ls het niet mogelijk is de
versnellingsbak in de neutraalstand te
zetten, het stuurslot te ontgrendelen of
de parkeerrem vrij te zetten,
-
a
ls het niet mogelijk is de auto met een
automatische transmissie te slepen met
draaiende motor,
-
b
ij takelen met slechts twee wielen op
de grond,
-
b
ij het ontbreken van een
goedgekeurde sleepstang.
In geval van pech
Page 223 of 292
221
Identificatie
De auto is voorzien van verschillende zichtbare
merktekens voor de identificatie en registratie
van de auto.
A. Voertuigidentificatienummer (VIN) onder
de motorkap.
Dit is het ingeslagen chassisnummer.
B. Voer tuigidentificatienummer (VIN) op het
dashboard.
Dit nummer staat op een sticker en is zichtbaar
door de voorruit.
C. Constructeursplaatje.
Deze eenmalige sticker is aangebracht bij het
rechterportier.
De sticker bevat de volgende informatie:
-
d
e naam van de fabrikant,
-
he
t Europese typegoedkeuringsnummer,
-
he
t voertuigidentificatienummer (VIN),
-
d
e maximaal technisch toegestane massa,
-
h
et maximaal toelaatbare treingewicht
(GT W),
-
h
et maximale gewicht op de voortrein,
-
h
et maximale gewicht op de achtertrein.
Afmetingen (mm)
Deze afmetingen zijn gemeten bij een onbeladen auto.
* Met ingeklapte buitenspiegels.
** Uitvoering met dakrails.
9
Technische gegevens
Page 224 of 292

222
Technische gegevens
motoren en
aanhangergewichten
Motor
De technische gegevens van de motor van uw
auto staan vermeld op het kentekenbewijs en in
de commerciële documentatie.
Het maximumvermogen komt overeen met de
op de testbank gehomologeerde waarde, onder
de omstandigheden die zijn vastgelegd in de
Europese regelgeving (richtlijn 1999/99/EG).
Raadpleeg voor meer informatie het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Gewichten en
aanhangergewichten
De gewichten een aanhangergewichten van uw
auto staan vermeld op het kentekenbewijs van
uw auto en in de commerciële documentatie.
U vindt deze waarden ook op het
constructeursplaatje.
Raadpleeg voor meer informatie het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.Het maximaal toelaatbare treingewicht en de
aanhangergewichten gelden tot een hoogte
van maximaal 1000
meter. Het opgegeven
aanhangergewicht dient voor elke extra
1000 meter met 10% te worden verminderd.
De aanbevolen kogeldruk is het gewicht dat op
de trekhaakkogel mag rusten.
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de
prestaties van de auto minder worden
om de motor te beschermen. Als de
buitentemperatuur meer dan 37°C
bedraagt, moet het treingewicht worden
verminderd.
Het trekken van een aanhanger met een
licht beladen auto heeft een negatieve
invloed op het rijgedrag.
Met een aangekoppelde aanhanger heeft
de auto een langere remweg.
Rijd bij het trekken van een aanhanger
nooit sneller dan 100 km/h (houd u aan de
ter plaatse geldende regels).
Als de buitentemperatuur hoog is, is het
raadzaam om na het stilzetten van de auto
de motor 1
tot 2 minuten stationair te laten
draaien zodat deze beter kan afkoelen.
D. Sticker bandenspecificaties/kleurcode.
Deze sticker is aangebracht bij het
bestuurdersportier.
Deze sticker bevat de volgende informatie over
de banden:
-
d
e bandenspanning, onbeladen en met volle
belading,
-
d
e specificaties van de banden, bestaande
uit de maat en het type en de belastings- en
snelheidsindex,
-
d
e bandenspanning van het reservewiel.
Op de sticker staat ook de kleurcode van de lak
vermeld.
De auto kan bij levering zijn voorzien van
banden met een andere aanduiding voor
belasting en snelheid dan vermeld op de
sticker: dit maakt voor de bandenspanning
geen verschil.
Technische gegevens