Page 185 of 292

183
Trekhaak met afneembare
kogel
Presentatie
1.Bevestigingssteun.
2. Beschermdop.
3. Aansluiting.
4. Veiligheidsoog.
5. Afneembare kogel.
6. Draaiknop voor vergrendeling/
ontgrendeling.
7. Slot met sleutel.
8. Label voor sleutelnummer. Aanhangers met LED-verlichting zijn
niet compatibel met de bedrading van dit
systeem.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor informatie over de technische
gegevens
en in het bijzonder de
aanhangergewichten voor uw auto.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over veilig gebruik van de
trekhaak .
A.
Vergrendelde stand (groene
markeringen staan tegenover elkaar); de
draaiknop maakt contact met de kogel
(geen speling).
B. Ontgrendelde stand (rode markering
staat tegenover groene markering); de
draaiknop maakt geen contact met de
kogel (speling van ongeveer 5
mm).
Vóór het gebruik
Verzeker u er van dat de kogel correct vergrendeld
is. Doe dit door het volgende te controleren:
-
h
et groene merkteken van de draaiknop valt
samen met het groene merkteken van de
kogel,
-
d
e draaiknop maakt contact met de kogel
(stand A ),
-
he
t veiligheidsslot is vergrendeld en de sleutel
is ver wijderd; de draaiknop kan niet meer
worden bediend,
-
d
e kogel mag absoluut niet in de
bevestigingssteun kunnen bewegen: duw en
trek eraan om dit te controleren.
Als de kogel niet is vergrendeld, kan de
aanhanger losraken. Kans op een ongeval!
7
Praktische informatie
Page 186 of 292

184
F De draaiknop 6 maakt een kwart
omwenteling linksom; houd uw handen uit
de buurt van de knop.
F
C
ontroleer of het mechanisme correct
vergrendeld is (stand A ).
F
V
ergrendel het slot 7 met de sleutel.
F
V
er wijder altijd de sleutel. De sleutel
kan niet worden ver wijderd als het slot
ontgrendeld is.
F
K
lem het kapje op het slot.Tijdens het gebruik
Ontgrendel nooit het systeem ter wijl een
aanhanger is aangekoppeld of een bagageplateau
op de trekhaakkogel is gemonteerd.
Overschrijd nooit het maximaal toelaatbare
treingewicht van de auto.
Het is van groot belang dat de maximaal
toegestane last voor de trekhaak in acht wordt
genomen: als deze wordt overschreden, kan de
trekhaak losraken van de auto; dit kan leiden tot
ernstige ongevallen.
Controleer of de verlichting van de aanhanger
correct functioneert.
Controleer voordat u gaat rijden de afstelling van
de koplampen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de handmatige
hoogteverstelling van de koplampen .
Na het gebruik
Als gereden wordt zonder aanhanger of
bagageplateau, moet de trekhaakkogel
zijn verwijderd en moet de afdekplaat zijn
aangebracht, zodat de kogel het zicht op
de kentekenplaat of de verlichting van de
auto niet belemmert.
Monteren van de kogel
F Steek het uiteinde van de trekhaakkogel
5 in de bevestigingssteun 1 en beweeg het
naar boven; de kogel wordt automatisch
vergrendeld.
F
V
erwijder onder de achterbumper
beschermdop 2 van de bevestigingssteun 1
.
Praktische informatie
Page 187 of 292

185
F Verwijder de beschermkap van de trekhaakkogel.
F
M
aak de aanhanger vast aan de
trekhaakkogel.
F
M
aak de kabel van de aanhanger vast aan
het veiligheidsoog 4
van de steun.
F
L
aat de trekhaakaansluiting 3 zakken om
deze in de gewenste stand te zetten.
F
S
teek de stekker van de aanhanger in de
aansluiting en draai de stekker een kwart
omwenteling om hem te koppelen aan de
aansluiting 3
van de steun.
Verwijderen van de kogel
F Draai de stekker van de aanhanger een kwartslag en trek deze uit de aansluiting
3
van de steun.
F
B
eweeg de trekhaakaansluiting 3 weer
omhoog en naar rechts om hem op te
bergen.
F
M
aak de kabel van de aanhanger los van
het veiligheidsoog 4
van de steun.
F
M
aak de aanhanger los van de
trekhaakkogel.
F
M
onteer de beschermkap op de
trekhaakkogel.
F
V
er wijder het kapje van het slot en zet het
kapje vast op de kop van de sleutel.
F Verwijder de kogel via de onderzijde van de bevestigingssteun 1 .
F
L
aat de knop los; deze wordt automatisch
geblokkeerd in de ontgrendelde stand (stand B ).
F Steek de sleutel in het slot 7.
F O ntgrendel het slot met de sleutel.
F
H
oud de trekhaakkogel 5 stevig met één
hand vast; trek met de andere hand aan
knop 6
en draai deze zo ver mogelijk
rechtsom; laat de knop niet los.
Onderhoud
De correcte werking van het systeem is alleen
gegarandeerd als de kogel en de steun schoon
blijven.
Voordat de auto met een hogedrukreiniger
wordt schoongemaakt, moet de kogel zijn
ver wijderd en moet de beschermdop zijn
aangebracht.
Breng het bijgevoegde label op een goed
zichtbare plaats aan, in de buurt van de
steun of in de bagageruimte.
Neem contact op met het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats voor
werkzaamheden aan het trekhaaksysteem.
F Monteer de afdekkap 2 op de steun 1.
F B erg de kogel zorgvuldig op in de hoes,
zodat de kogel geen beschadigingen kan
oplopen en niet vuil kan worden.
7
Praktische informatie
Page 188 of 292

186
Spaarfase
De spaar fase stuurt de elektrische functies van
de auto aan om het ontladen van de accu te
voorkomen.
Tijdens het rijden kunnen in verband met de
laadtoestand van de accu enkele functies
(airconditioning, achterruitverwarming, …)
tijdelijk worden uitgeschakeld.
Deze functies worden automatisch
ingeschakeld zodra de laadtoestand van de
accu dit toelaat.
Sneeuwkettingen
Onder winterse omstandigheden
verbeteren sneeuwkettingen de
tractie en het remgedrag van de
auto.
Uitsluitend de voor wielen mogen van
sneeuwkettingen worden voorzien.
Een noodreser vewiel mag niet worden
voorzien van een sneeuwketting.
Houd u
altijd aan de ter plekke geldende
regelgeving over het gebruik van
sneeuwkettingen en de maximaal
toegestane snelheid.
Montagetips
F Als u onder weg sneeuwkettingen moet
monteren, zet de auto dan langs de kant
van de weg stil op een vlakke ondergrond.
F
T
rek de parkeerrem aan en plaats eventueel
wielblokken voor of achter de wielen om te
voorkomen dat de auto wegglijdt.
F
M
onteer de sneeuwkettingen, volg daarbij
de aanwijzingen van de fabrikant.
F
R
ijd voorzichtig weg en rij even met een
snelheid van maximaal 50
km/h.
F
Z
et de auto stil en controleer of de kettingen
correct gespannen zijn.
Eco-mode
De eco-mode bepaalt de maximale
gebruiksduur van een aantal functies om te
voorkomen dat de accu ontladen raakt.
Nadat de motor is afgezet, kunt u
een aantal
elektrische functies zoals het audio- en
telematicasysteem, de ruitenwissers, het
dimlicht en de plafonniers nog in totaal
maximaal 40
minuten gebruiken.
Inschakelen van de eco-mode
Een melding op het display van het
instrumentenpaneel geeft aan dat de eco-mode
is ingeschakeld: de actieve functies worden in
de ruststand gezet.
Als u op het moment dat de eco-mode wordt
i ngeschakeld aan het telefoneren bent, kan het
gesprek nog gedurende ongeveer 10
minuten
worden voortgezet via het Bluetooth-systeem
van het audiosysteem in uw auto.
Eco-mode afsluiten
De door de eco-mode uitgeschakelde functies
worden automatisch weer ingeschakeld als de
motor gestart wordt.
Start om de functies direct weer te kunnen
gebruiken de motor en laat deze draaien:
-
m
inder dan 10 minuten om de functies
ongeveer 5
minuten te kunnen gebruiken, Als de accu ontladen is, kan de motor niet
gestart worden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de 12V-accu
.
-
m
eer dan 10 minuten om de functies
ongeveer 30
minuten te kunnen gebruiken.
Laat de motor de aangegeven tijd draaien om
er zeker van te zijn dat de accu voldoende is
opgeladen.
Vermijd het herhaaldelijk en continu starten van
de motor om de accu bij te laden.
Praktische informatie
Page 189 of 292

187
Het is bijzonder raadzaam voor vertrek het
monteren van de sneeuwkettingen te oefenen;
doe dit op een vlakke en droge ondergrond.
Rijd niet met sneeuwkettingen op een
sneeuwvrij gemaakte weg om schade aan
de banden en het wegdek te voorkomen.
Als uw auto is voorzien van lichtmetalen
velgen, controleer dan of de ketting en de
bevestigingen de velg niet raken.
Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn
voor het type velg van uw auto:
Oorspronkelijke bandenmaat Maximale afmeting
van de schakels
215/65
R17 9
mm
235/55
R18
gebruik van sneeuwkettingen niet mogelijk
205/55 R19 9 mm
Neem voor meer informatie over
sneeuwkettingen contact op met het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Allesdragers monteren
Uit veiligheidsoverwegingen en om te voorkomen
dat het dak van uw auto beschadigd raakt, is het
raadzaam uitsluitend voor uw auto goedgekeurde
allesdragers te gebruiken.
Houd u
aan de montagevoorschriften en de
gebruiksvoor waarden die zijn vermeld in de
handleiding die met de allesdragers is meegeleverd.
Schuif-/kanteldak
Controleer of de lading niet onder de allesdragers
uitsteekt en daardoor in contact kan komen met
het schuif-/kanteldak als dit wordt bediend.
Aanbevelingen
F V erdeel de lading gelijkmatig om te voorkomen
dat een van de zijden wordt overbelast.
F
P
laats de zwaarste lading zo dicht mogelijk bij
het dak.
F
S
jor de lading goed vast en markeer buiten de
auto stekende lading.
F
R
ijd behoedzaam: wees bedacht op een
grotere zijwindgevoeligheid (de stabiliteit
van de auto kan door de belading worden
beïnvloed).
F
V
er wijder de allesdragers zodra deze niet
meer nodig zijn.
Maximaal toegestane last op de
allesdragers, bij een maximale laadhoogte
van 40
cm (m.u.v. fietsendrager): 75
kg.
Deze waarde kan worden gewijzigd,
raadpleeg de in de handleiding van
de allesdragers vermelde maximaal
toegestane last.
Pas bij een belading hoger dan 40
cm
de rijsnelheid aan de rijomstandigheden
aan om schade aan de allesdragers en
de bevestigingspunten op het dak te
voorkomen.
Raadpleeg de wetgeving van uw land
met betrekking tot het ver voeren van
voor werpen die langer zijn dan de auto.
Schuif-/kanteldak
Open het schuif-/kanteldak niet bij gebruik
van de allesdragers – Kans op ernstige
schade!
7
Praktische informatie
Page 190 of 292

188
Motorkap
Door de plaats van de hendel kan de
motorkap niet worden geopend zolang het
linker voorportier is gesloten.Wees bij warme motor voorzichtig met het
bedienen van de veiligheidshaak en de
motorkapsteun (kans op brandwonden).
Gebruik de beschermde zone.
Zorg er voor dat u
bij geopende motorkap
niet tegen de hendel aan stoot.
Open de motorkap niet als het hard waait.
De koelventilator kan ook gaan draaien
nadat de motor is afgezet: houd
daarom voor werpen en kleding uit de
buurt van de ventilator.
Openen
F Open het linker voorportier.
Schakel omwille van uw veiligheid het Stop & Start-systeem
altijd uit alvorens werkzaamheden onder de motorkap
uit te voeren om letsel als gevolg van het automatisch
inschakelen van de START-stand te voorkomen.
F Trek de hendel aan de onderzijde van de portiersponning naar u toe.
Uitvoering zonder dakrails
De bevestigingen van de allesdragers zijn
voorzien van een nok die in de opening van het
verankeringspunt moet worden gestoken.
Uitvoering met dakrails
U moet de allesdragers bevestigen ter hoogte
van de merktekens op de dakrails.
U moet de vier verankeringspunten op het
dakframe gebruiken voor de bevestiging van de
allesdragers. Deze punten zijn niet zichtbaar
als de portieren zijn gesloten.
Praktische informatie
Page 191 of 292

189
F Duw de hendel omhoog en til de motorkap op.
F Neem de motorkapsteun uit de houder en bevestig deze in de uitsparing om de
motorkap geopend te houden.
Sluiten
F Haal de motorkapsteun uit de uitsparing.
F Be vestig de motorkapsteun in de houder.
F
L
aat de motorkap voorzichtig zakken en laat
deze aan het einde van de slag in het slot
vallen.
F
T
rek aan de motorkap om te controleren of
deze goed is vergrendeld.
In verband met de aanwezigheid van
elektrische componenten in de motorruimte
wordt geadviseerd om blootstelling aan
water (regen, wassen, …) te beperken.
Onder de motorkap
Deze motoren dienen slechts als voorbeeld.
De plaats van de volgende onderdelen kan
verschillen:
-
Luchtfilter.
-
Oliepeilstok.
-
V
uldop motorolie.
-
Handopvoerpomp.
-
Ontluchtingsschroef.
Benzinemotor
Dieselmotor
1. Ruitensproeiervloeistofreservoir.
2. Koelvloeistofreservoir.
3. Remvloeistofreservoir.
4. Accu/zekeringen. Het brandstofcircuit van een dieselmotor
staat onder zeer hoge druk.
Laat werkzaamheden aan dit circuit
alleen door het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats uitvoeren.
5.
Afzonderlijk massapunt (-).
6. Zekeringkast.
7. Luchtfilter.
8. Olievuldop.
9. Oliepeilstok.
10. Handopvoerpomp*
11. Ontluchtingsschroef*.
*
A
fhankelijk van de motoruitvoering.
Niveaus controleren
Controleer regelmatig deze niveaus volgens
het onderhoudsschema van de fabrikant. Vul
indien nodig bij, tenzij anders aangegeven.
Laat in het geval van een sterk gedaald niveau
het desbetreffende circuit controleren door het
CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Gebruik de door de fabrikant aanbevolen
vloeistof voor uw auto en motoruitvoering.
7
Praktische informatie
Page 192 of 292

190
Controle met de oliepeilstok
De plaats van de oliepeilstok is aangegeven
op de desbetreffende afbeelding van de
motorruimte.
F
T
rek de oliepeilstok aan het gekleurde
uiteinde helemaal naar buiten.
F
V
eeg de peilstok af met een schone, niet
pluizende doek.
F
S
teek de oliepeilstok weer volledig in de
schacht en trek hem er weer uit om het
oliepeil te controleren: het oliepeil is correct
als het tussen de merktekens A en B ligt. A = MA XI
B = MINI
Eigenschappen van de olie
Controleer voordat u olie bijvult of ver verst
of de motorolie die u
wilt gebruiken
overeenkomt met de door de fabrikant
aanbevolen motorolie voor uw auto en
motoruitvoering.
Motorolie bijvullen
De plaats van de vulopening voor de motorolie
is aangegeven op de desbetreffende
afbeelding van de motorruimte.
F
G
iet de olie voorzichtig in de opening om
morsen op motoronderdelen te voorkomen
(dit kan brand veroorzaken).
Star t de motor niet wanneer het peil:
-
B
oven merkteken A staat; neem contact
op met het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
-
O
nder merkteken B staat; vul onmiddellijk
motorolie bij.
Let bij werkzaamheden onder de
motorkap goed op, want bepaalde delen
van de motor kunnen zeer heet zijn (kans
op brandwonden) en de koelventilator kan
ieder moment aanslaan (zelfs bij afgezet
contact).
Afgewerkte producten
Vermijd langdurig huidcontact met
afgewerkte olie en andere vloeistoffen.
De meeste van deze vloeistoffen zijn
bijtend en schadelijk voor de gezondheid.
Gooi afgewerkte olie en andere vloeistoffen
niet in het riool, in het water of op de grond.
Deponeer afgewerkte olie in de daar voor
bestemde containers bij het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Motorolie
Het motorolieniveau kan bij
aangezet contact worden
gecontroleerd via de
motorolieniveaumeter op
het instrumentenpaneel (bij
auto's met een elektrische
motorolieniveaumeter) of met de
oliepeilstok. De auto moet op een horizontale ondergrond
staan en de motor mag ten minste 30
minuten
niet hebben gedraaid.
Het is normaal dat u tussen twee
o nderhoudsbeurten door olie moet bijvullen. Er
wordt geadviseerd om elke 5000
km het olieniveau
te controleren en, indien nodig, olie bij te vullen.
Voeg nooit additieven toe aan de motorolie
om een verminderde betrouwbaarheid van de
motor en de emissieregeling te voorkomen.
Praktische informatie