Page 153 of 292

151
In de volgende situaties moet de bestuurder
de snelheidsregeling onderbreken:Situaties waarin de bestuurder onmiddellijk
de controle moet overnemen:
-
D
e voorligger remt zeer sterk af. Let vooral op:
-
B
ij de aanwezigheid van motor fietsen
en bij het invoegen van voertuigen.
-
W
anneer u een tunnel binnenrijdt of
over een brug rijdt.
Gebruik het systeem niet in een van deze
gevallen:
-
N
a een schok tegen de voorruit ter hoogte
van de camera of een schok tegen de
voorbumper (uitvoeringen met radar).
-
A
ls de remlichten niet werken.
Gebruik het systeem ook niet in een van deze gevallen:
- A ls lange voor werpen op allesdragers worden
vervoerd.
-
T
ijdens het slepen of het trekken van een
aanhanger.
-
A
ls het noodreser vewiel is gemonteerd (afhankelijk
van de uitvoering).
-
A
ls de voorzijde van de auto is gewijzigd (montage
van verstralers, spuiten van de voorbumper).
Storing
- Bij het rijden op een bochtige weg.
- B ij het naderen van een rotonde.
-
B
ij het rijden achter een smal voertuig.
Schakel de snelheidsregelaar weer in zodra de
omstandigheden dit toelaten.
-
E
r voegt plotseling een voertuig in tussen
uw auto en de voorligger.
Als de snelheidsregelaar storingen
vertoont, worden streepjes weergegeven
in plaats van de ingestelde snelheid van
de snelheidsregelaar.
Als dit lampje gaat branden
in combinatie met een
waarschuwingsmelding en
een geluidssignaal, is er een
storing in het systeem.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Lane Positioning Assist
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Met behulp van een boven aan de voorruit
geplaatste camera identificeert het systeem
rijstrookmarkeringen en houdt het de auto in
de door de bestuurder gekozen positie op de
rijstrook.
6
Rijden
Page 154 of 292

152
Voorwaarden voor de
werking
- De adaptieve snelheidsregelaar moet zijn ingeschakeld.
-
D
e auto moet op een rijstrook met duidelijke
markeringen aan weerszijden rijden.
-
H
et ESP moet functioneren.
-
D
e ASR-/DSC-systemen mogen niet
uitgeschakeld zijn.
-
E
r wordt geen aanhanger gedetecteerd.
-
E
r is geen noodreser vewiel gemonteerd.
-
D
e auto mag niet worden blootgesteld aan
krachtige zijwaartse versnellingen.
-
D
e richtingaanwijzers mogen niet
ingeschakeld zijn.
Inschakelen/uitschakelen
De status van de functie wordt opgeslagen
bij het afzetten van het contact.
De kleur van het symbool hangt af van de
bedrijfsstatus van het systeem:
(grijze kleur)
Er is aan ten minste een van de
werkingsvoor waarden niet voldaan, de
werking van de functie is onderbroken.
(groene kleur)
Aan alle werkingsvoorwaarden
is voldaan, het systeem is
ingeschakeld. Als de bestuurder geen gebruik meer wil maken
van het systeem, kan dit worden uitgeschakeld
door nogmaals op de toets te drukken.
Het verklikkerlampje van de toets gaat uit en
het symbool op het instrumentenpaneel gaat
uit.
Regeling
De bestuurder moet het stuur wiel goed
vasthouden.
Als de regeling actief is, wordt het symbool
groen weergegeven: het systeem houdt de auto
door middel van kleine stuurbewegingen op de
door de bestuurder gekozen positie binnen de
rijstrook.
De bestuurder kan bewegingen in het stuur wiel
voelen.
Deze positie hoeft niet het midden van de
rijstrook te zijn.
De bestuurder kan de positie van de auto te
allen tijde wijzigen door aan het stuur wiel te
draaien. Als de bestuurder van mening is dat
de positie van de auto correct is, moet hij,
ter wijl hij beide handen op het stuur wiel heeft,
het stuur wiel minder stevig vasthouden om
het systeem de besturing te laten overnemen.
De auto wordt dan niet automatisch binnen de
rijstrook gecentreerd.
Deze functie is vooral geschikt voor het rijden
op snelwegen en autowegen.
F Druk op deze toets wanneer de adaptieve
snelheidsregelaar is geactiveerd.
Dit wordt bevestigd door:
-
H
et groen branden van het verklikkerlampje van de knop.
-
D
e weergave van het volgende symbool op het
instrumentenpaneel.
(oranje kleur)
Er is een storing in het systeem.
Rijden
Page 155 of 292

153
Pauzeren/onderbreken van
het systeem
Indien dit op basis van de
verkeersomstandigheden of de staat van
het wegdek nodig is, moet de bestuurder
ingrijpen door aan het stuur wiel te draaien
om het systeem tijdelijk te onderbreken.
Het intrappen van het rempedaal,
waardoor de snelheidsregelaar wordt
onderbroken, zorgt ook voor het
onderbreken van het systeem.
Als het systeem vaststelt dat de bestuurder het
stuur wiel niet voldoende stevig vast heeft, geeft het
een reeks waarschuwingen die steeds dringender
worden. Als de bestuurder niet reageert, wordt de
werking van het systeem onderbroken.
Na een onderbreking doordat het
stuur wiel te lang onvoldoende stevig is
vastgehouden, moet u de functie opnieuw
activeren door op de toets te drukken. Automatisch pauzeren:
-
a
ctiveren van het ESP,
-
l
angere tijd geen detectie van
rijstrookmarkeringen. In dit geval kan de
functie Active Lane Departure Warning
de controle overnemen tot er weer aan
de voor waarden voor de werking wordt
voldaan.
Bij actie van de bestuurder: onderbreking
-
in
schakelen van de richtingaanwijzers,
-
o
verschrijden van de rijstrookmarkeringen,
-
t
e stevig vasthouden van het stuur wiel of
dynamische stuuractie,
-
r
empedaal (pauzeren tot de
snelheidsregelaar weer is ingeschakeld) of
gaspedaal ingetrapt (onderbreking tijdens
de periode dat het pedaal is ingetrapt).
-
pa
uzeren van de snelheidsregelaar,
-
u
itschakelen van het DSC-/ASR-systeem
Rijomstandigheden en
bijbehorende waarschuwingen
In de onderstaande tabellen worden de
weergaven beschreven die behoren bij de
belangrijkste rijsituaties. Deze waarschuwingen
worden niet opeenvolgend weergegeven.
6
Rijden
Page 156 of 292
154
70
70
Lampje van de
toetsPictogram Knop van de
snelheidsregelaar WeergaveBijbehorende
meldingAanwijzingen
Uit -"OFF" --Geen van de functies is ingeschakeld.
Uit -"CRUISE"
(grijze kleur)"Snelheidsregelaar
gepauzeerd" De functie "Lane Positioning Assist" is
niet geactiveerd, de snelheidsregelaar
is gepauzeerd.
Uit -"CRUISE"
(g r o e n)"Snelheidsregelaar
actief" De functie "Lane Positioning Assist" is
niet geactiveerd, de snelheidsregelaar
is geactiveerd.
Groen
(g r o e n) "CRUISE"
of
(g r o e n)
"Snelheidsregelaar
en Lane Positioning Assist actief"De Highway Driver Assist werkt
normaal.
Groen (grijze kleur) "CRUISE"
of
(grijze kleur) "Snelheidsregelaar
en Lane
Positioning Assist gepauzeerd" Het systeem is automatisch of door
tussenkomst van de bestuurder
gepauzeerd.
Rijden
Page 157 of 292

155
70
70
Lampje van de
toetsPictogramKnop van de
snelheidsregelaar WeergaveBijbehorende
meldingAanwijzingen
Groen
(grijze kleur) "OFF"
-"Activeer de
snelheidsregelaar om de Lane
Positioning Assist te gebruiken" Aan alle werkingsvoorwaarden
is voldaan, maar de adaptieve
snelheidsregelaar is niet ingeschakeld.
Groen (grijze kleur) "CRUISE"
of
(g r o e n) "Ongeschikte
omstandigheden –
Activering in stand-by" Er is niet voldaan aan alle voor waarden
voor het regelen van de positie binnen
de rijstrook.
Uit -"CRUISE"
of
(g r o e n) "Houd het
stuurwiel vast" De bestuurder houdt het stuur wiel
niet correct vast en neemt de
waarschuwingen niet in acht
(meldingen en geluidssignaal): de
functie "Lane Positioning Assist" is
uitgeschakeld.
Groen (grijze kleur) "CRUISE"
of
(grijze kleur) "Neem de controle
over" Het systeem kan de snelheid en de
koers niet meer regelen: de bestuurder
moet de controle over de auto
overnemen (accelereren of remmen).
De waarschuwing wordt gecombineerd
met een geluidssignaal.
6
Rijden
Page 158 of 292

156
Werkingslimieten
Wanneer de auto op een lange rechte weg
met effen wegdek rijdt en de bestuurder
het stuur stevig vasthoudt, kan de Lane
Positioning Assist toch een waarschuwing
geven.
Het systeem werkt mogelijk niet of voert
mogelijk ongeschikte koerscorrecties uit in de
volgende situaties:
-
s
lecht zicht (onvoldoende verlicht wegdek,
sneeuw, regen, mist),
-
v
erblinding (verlichting van een tegenligger,
laagstaande zon, spiegeling op een
nat wegdek, uitrijden van een tunnel,
afwisseling van schaduw en licht),
-
g
edeelte van de voorruit voor de camera
vuil, beslagen, bevroren, bedekt door
sneeuw, beschadigd of bedekt door een
s t i c ke r,
-
w
egmarkeringen beschadigd, deels niet
zichtbaar door sneeuw of modder, of
meerdere wegmarkeringen (weggedeelte
met werkzaamheden, wegsplitsingen),
-
b
ij het rijden in een scherpe bocht,
-
b
ij het rijden op bochtige wegen,
-
b
ij de aanwezigheid van asfaltnaden op de
weg. Het systeem mag niet worden gebruikt:
-
b
ij het rijden met een noodreser vewiel,
- b ij het trekken van een aanhanger,
met name als de aanhanger niet op de
trekhaakbedrading is aangesloten of
als de trekhaak niet goedgekeurd is,
-
bij
slechte weersomstandigheden,
-
b
ij het rijden op een glad wegdek (kans
op aquaplanning, sneeuw, ijzel),
-
b
ij het rijden op een circuit,
-
o
p een testbank.
Onderhoudstips
- Zorg dat de voorbumper en het gedeelte van de voorruit voor de camera regelmatig
worden gereinigd.
-
C
ontroleer regelmatig of de ruitenwissers in
goede staat zijn.
-
Z
org er bij slecht of winters weer voor dat
de voorbumper en de voorruit niet bedekt
raken met modder, ijs of sneeuw.
Storingen
(oranje
kleur) Een systeemstoring wordt
aangegeven door branden van
het lampje Ser vice en dit (oranje)
symbool, in combinatie met een
waarschuwingsmelding en een
geluidssignaal.
Active Safety Brake
met Collision Risk
Alert en intelligente
noodremassistentie
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit systeem:
-
w
aarschuwt de bestuurder wanneer er een
risico bestaat op een aanrijding met een
voorligger, voetganger of, afhankelijk van de
uitvoering, fietser,
-
v
oorkomt een aanrijding, of beperkt de
zwaarte hier van, door de snelheid van de
auto te verminderen.
Rijden
Page 159 of 292

157
Het systeem detecteert ook motor fietsen
en dieren, maar dieren kleiner dan 0,5 m
en voor werpen op de rijbaan worden niet
altijd gedetecteerd.
Dit systeem heeft drie functies:
-
C
ollision Risk Alert,
-
I
ntelligente noodremassistentie,
-
A
ctive Safety Brake (automatisch
noodremsysteem).
De auto is voorzien van een multifunctionele
camera boven aan de voorruit en, afhankelijk
van de uitvoering, een radar in de voorbumper. Zodra het systeem een mogelijk obstakel
detecteert, wordt het remcircuit voorbereid
op een automatische remactie. Er kan dan
een zwak geluid hoorbaar zijn en mogelijk
lijkt de auto wat af te remmen.
Uitschakelen/inschakelen
Standaard wordt het systeem automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
Dit systeem kan worden uit- of
ingeschakeld via het menu
Rijden/Auto van het touchscreen.
Het uitschakelen van het systeem
wordt aangegeven door het branden
van dit lampje, in combinatie met de
weergave van een melding.
Werkingsvoorwaarden en
-beperkingen
Het ESP mag niet defect zijn.
De DSC/ASR-systemen mogen niet
uitgeschakeld zijn.
Alle inzittenden moeten hun veiligheidsgordel
dragen.
De auto moet met een constante snelheid op
een niet te bochtige weg rijden.
In de volgende gevallen is het raadzaam het
systeem uit te schakelen via het configuratiemenu
van de auto:
-
t
rekken van een aanhanger,
-
a
ls lading op allesdragers of een imperiaal
wordt vervoerd,
-
a
ls sneeuwkettingen zijn gemonteerd,
-
v
oordat de auto met draaiende motor in een
automatische wasstraat wordt gewassen,
-
v
oordat de auto op een rollenbank wordt getest,
-
a
ls de auto met draaiende motor wordt
gesleept,
-
a
ls de voorbumper beschadigd is (uitvoering
met radar),
-
n
a beschadiging van de voorruit ter hoogte van
de detectiecamera.
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld als het gebruik van het
noodreservewiel wordt gedetecteerd
(kleinere diameter).
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld als een storing van de
rempedaalschakelaar of van minimaal
twee remlichten wordt gedetecteerd.
Het kan gebeuren dat waarschuwingen
niet, te laat of op onjuiste momenten
worden gegeven.
Daarom moet u
altijd de controle over uw
auto behouden zodat u
op elk moment
kunt ingrijpen om een aanrijding te
voorkomen.
6
Rijden
Page 160 of 292

158
Collision Risk Alert
Waarschuwt de bestuurder wanneer er een
risico bestaat op een aanrijding met een
voorligger of een voetganger op de rijstrook.
Activeringsdrempel voor de
waarschuwing wijzigen
Deze drempel bepaalt de manier waarop
u wordt gewaarschuwd voor een rijdende of
stilstaande voorligger, een voetganger of een
fietser op uw rijstrook.
De huidige drempel kan worden
gewijzigd via het menu Rijden /Auto
van het touchscreen.
U kunt een van drie vooraf gedefinieerde
drempels selecteren:
-
"Ver ",
-
"Normaal ",
-
"Dichtbij".
De drempel die als laatste is geselecteerd,
wordt opgeslagen bij het afzetten van het
contact.
Werking
Afhankelijk van de door het systeem gedetecteerde
kans op een aanrijding en de door de bestuurder
geselecteerde activeringsdrempel voor de waarschuwing
kunnen meerdere waarschuwingsniveaus worden
geactiveerd en weergegeven op het instrumentenpaneel.
Daarbij wordt rekening gehouden met de
voertuigdynamiek, de snelheid van uw auto en die
van de voorligger, de weersomstandigheden, de
rijomstandigheden (in een bocht, intrappen van pedalen
enz.) zodat de waarschuwing op het meest geschikte
moment wordt geactiveerd.
Niveau 1 (oranje) : w aarschuwing door middel
van uitsluitend visuele signalen die aangeeft
dat de afstand tot de voorligger zeer klein is.
De melding " Voertuig dichtbij" wordt
weergegeven.
Niveau 2 (rood) : w aarschuwing door middel
van visuele signalen en geluidssignalen die
aangeeft dat een aanrijding dreigt.
De melding " Remmen!" wordt weergegeven.
Niveau 3 : in sommige gevallen kan een
voelbare waarschuwing in de vorm van zeer
licht remmen worden gegeven om de kans
op een aanrijding te bevestigen.
Als uw auto een voorligger te snel
nadert, wordt het waarschuwingsniveau
2
mogelijk direct weergegeven.
Belangrijk: waarschuwingsniveau 1
wordt
nooit weergegeven voor een stilstaand
obstakel of als de activeringsdrempel
" Dichtbij" is geselecteerd.
Intelligente
noodremassistentie (IBA)
Wanneer de bestuurder wel remt, maar niet
voldoende om een aanrijding te voorkomen,
vult deze functie de remkracht aan voor zover
dit binnen de natuurkundige grenzen mogelijk
is.
Dit gebeurt alleen als de bestuurder zelf het
rempedaal intrapt.
Na een aanrijding wordt het systeem
automatisch uitgeschakeld. Neem
contact op met het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren.
Rijden