Page 81 of 292

79
Lichtschakelaar
Onder bepaalde weersomstandigheden
(lage temperatuur, vochtigheid) kan zich
een laagje condens aan de binnenzijde
van de koplampen en de achterlichten
vormen; dit verdwijnt enkele minuten na
het inschakelen van de verlichting.
Als één of meer lampen defect zijn
ontvangt u een melding dat u de
betreffende lampen moet controleren.
Reizen naar het buitenland
De dimlichten van uw auto zijn zo
ontworpen dat de afstelling niet gewijzigd
hoeft te worden als u
de auto gaat
gebruiken in een land waarin het verkeer
aan de andere kant van de weg rijdt.
Kijk nooit van dichtbij in de lichtstraal van
de "Full LED"-koplampen. U kunt daarbij
ernstig oogletsel oplopen.
Hoofdverlichting
Automatische verlichting/
dagrijverlichting.
Alleen parkeerlicht.
Dimlicht of grootlicht.
Overschakelen van dim- naar grootlicht
Mistverlichting
Mistachterlichten
De mistachterlichten werken in
combinatie met dimlicht of grootlicht.
F
D
raai de ring naar voren om de
mistachterlichten in te schakelen en naar
achteren om ze uit te schakelen.
Wanneer de verlichting automatisch wordt
uitgeschakeld (stand " AUTO"), blijven de
mistachterlichten en het dimlicht branden.
Mistlampen vóór en
mistachterlichten
De mistlampen vóór werken als
de dimlichten zijn ingeschakeld
(handmatig of in de stand AUTO).
Trek de hendel naar u
toe om over te schakelen
van dim- naar grootlicht en terug.
4
Verlichting en zicht
Page 82 of 292

80
Verdraai de ring:
F E enmaal naar voren om de mistlampen vóór
in te schakelen en een tweede keer om de
mistachterlichten in te schakelen.
F
E
enmaal naar achteren om de
mistachterlichten uit te schakelen en een
tweede keer om de mistlampen vóór uit te
schakelen.
Als de verlichting automatisch (stand " AUTO")
wordt uitgeschakeld of als het dimlicht
handmatig wordt uitgeschakeld, blijven de
mistverlichting en de parkeerlichten branden.
F
D
raai de ring naar achteren om de
mistverlichting uit te schakelen;
de parkeerlichten worden dan ook
uitgeschakeld.
Bij helder of regenachtig weer, zowel
overdag als 's nachts, is het gebruik van de
mistlampen vóór en de mistachterlichten
niet toegestaan. Ze zijn onder deze
omstandigheden namelijk verblindend
voor medeweggebruikers. Gebruik de
mistlampen vóór en de mistachterlichten
uitsluitend bij mist of sneeuwval.
Onder deze weersomstandigheden
dient u
de mistlampen vóór en het
dimlicht handmatig in te schakelen,
omdat de lichtsensor voldoende licht kan
waarnemen.
Schakel de mistverlichting uit zodra deze
niet meer nodig is.
Uitschakelen van de verlichting bij het
afzetten van het contact
Als u
het contact afzet, worden alle lichten
automatisch uitgeschakeld, behalve als de
automatische "follow me home"-verlichting
is geactiveerd.
Inschakelen van de verlichting na het
afzetten van het contact
Draai de ring van de hoofdverlichting
vanuit de stand AUTO in de gewenste
stand of vanuit een andere stand in de
stand AUTO en volgens in een andere
stand.
Als het bestuurdersportier wordt geopend,
klinkt er een geluidssignaal om aan te
geven dat de verlichting nog brandt.
De verlichting gaat vanzelf na enige tijd
uit; hoe lang dit duurt is afhankelijk van de
laadtoestand van de accu (overgang naar
e c o - m o d e).Richtingaanwijzers
Drie keer knipperen
F Beweeg de hendel kort omhoog of omlaag, zonder deze door de weerstand te drukken.
De desbetreffende richtingaanwijzers zullen
drie keer knipperen.
F
L
inks of rechts: duw de hendel omlaag om
breng deze omhoog, voorbij het zware punt.
Verlichting en zicht
Page 83 of 292

81
Dagrijverlichting/
positielichten
De verlichting voor en achter wordt automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
De verlichting doet dienst als:
-
D
agrijverlichting (lichtschakelaar in stand
" AUTO " bij voldoende omgevingslicht).
-
P
ositielicht (lichtschakelaar in stand " AUTO"
bij weinig omgevingslicht of in stand
"Parkeerlicht" of "Dim-/grootlicht").
Als de functie dagrijverlichting is
ingeschakeld, hebben de leds een grotere
lichtsterkte.
Parkeerlichten
De zijkant van de auto wordt gemarkeerd door
het inschakelen van de parkeerlichten aan de
kant van het verkeer.
Automatische verlichting
Wanneer de ring in de stand " AUTO" staat en
de regen-/lichtsensor weinig omgevingslicht
detecteert, worden de kentekenplaatverlichting,
de parkeerlichten en het dimlicht automatisch
ingeschakeld. De verlichting kan ook, in geval
van neerslag, gelijktijdig met het automatisch
inschakelen van de ruitenwissers vóór worden
ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is
of nadat het wissen is gestopt.
Storing
Bij een storing in de lichtsensor gaat
de verlichting branden en wordt
dit pictogram weergegeven op het
instrumentenpaneel in combinatie met
een geluidssignaal en/of een melding.
Neem contact op met het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Dek de met de regensensor
gecombineerde lichtsensor, die zich in het
midden aan de bovenzijde van de voorruit
achter de binnenspiegel bevindt, niet af.
De aan de sensor gekoppelde functies
worden dan niet meer geregeld.
Bij mist of sneeuw kan de lichtsensor ten
onrechte voldoende licht waarnemen. De
verlichting wordt dan niet automatisch
ingeschakeld.
F
A
fhankelijk van de uitvoering: duw de
lichtschakelaar binnen één minuut na het
afzetten van het contact omhoog of omlaag
om de parkeerlichten aan de kant van het
verkeer in te schakelen (voorbeeld: rechts
van de weg parkeren: lichtschakelaar
omlaag duwen; parkeerlichten links gaan
branden).
Het inschakelen wordt bevestigd door een
geluidssignaal en het branden van het
verklikkerlampje van de desbetreffende
richtingaanwijzer op het instrumentenpaneel.
Zet om de parkeerlichten uit te schakelen de
lichtschakelaar in de middelste stand.
4
Verlichting en zicht
Page 84 of 292

82
Follow me home- en
instapverlichting
Automatisch
Als de ring in de stand "AUTO" staat, wordt bij
gering omgevingslicht het dimlicht automatisch
ingeschakeld zodra u
het contact uitschakelt.
U kunt de functie in- en uitschakelen
en de tijdsduur van de follow me
home-verlichting instellen via
het menu Rijden /Auto van het
touchscreen.
Handmatig
Inschakelen/uitschakelen
F G eef bij afgezet contact een "lichtsignaal"
met de lichtschakelaar om de functie in/uit
te schakelen.
De handbediende follow me home-verlichting
wordt na een bepaalde tijd automatisch
uitgeschakeld.
Automatische
instapverlichting buitenzijde
Als de functie "automatische verlichting" is
geactiveerd, gaan bij een geringe lichtsterkte
van de omgeving na het ontgrendelen van
de auto de parkeerlichten, het dimlicht en de
instapverlichting in de buitenspiegels branden.
U kunt de functie in- en
uitschakelen en de tijdsduur van
de instapverlichting instellen via
het menu Rijden /Auto van het
touchscreen.
Instapverlichting
De beschikbaarheid van deze functie is
afhankelijk van de uitvoering.
F
D
ruk kort op deze toets van de
afstandsbediening.
Door de toets nogmaals in te drukken ter wijl
de verlichting nog brandt, wordt de verlichting
onmiddellijk uitgeschakeld.
Spots in de buitenspiegels
Inschakelen/uitschakelen
Als de knop van de plafonnier
vóór in deze stand staat,
worden de spots automatisch
ingeschakeld:
De parkeerlichten, het dimlicht, de
kentekenplaatverlichting en de instapverlichting
in de buitenspiegels gaan gedurende
30
seconden branden. Om de toegang tot de auto te vergemakkelijken,
worden de volgende delen verlicht:
-
h
et opper vlak naast het bestuurders- en het
passagiersportier,
-
h
et opper vlak voor de spiegel en achter de
voorportieren.
-
b
ij het ontgrendelen van de auto,
-
a
ls er een portier geopend wordt,
-
a
ls een verzoek wordt ontvangen van de
afstandsbediening voor het lokaliseren van
de auto.
Verlichting en zicht
Page 85 of 292

83
Ongeacht de stand van de knop van de
plafonnier vóór worden de spots in de
buitenspiegels ook ingeschakeld in combinatie
met de instapverlichting buitenzijde en de
follow me home-verlichting.
Grootlichtassistent
Dit systeem schakelt automatisch tussen
dim- en grootlicht, afhankelijk van het
omgevingslicht en de rijcondities met behulp
van een camera aan de bovenzijde van de
voorruit.
Dit systeem is een hulpsysteem bij het rijden.
De bestuurder blijft zelf verantwoordelijk voor
de verlichting van zijn auto, voor de aanpassing
van de verlichting aan de lichtsterkte van de
omgeving, het zicht en het verkeer, en voor het
naleven van de verkeersregels.
Het systeem wordt geactiveerd vanaf
25 km/h.
Als de snelheid lager dan 15
km/h wordt,
werkt de functie niet meer.
Inschakelen/uitschakelen
F Zet de ring van de lichtschakelaar in de stand " AUTO".
F
S
electeer in het menu Auto/
Rijden het tabblad " Rijfuncties"
en daarna " Automat. aan/uit
grootlicht ".
Als de functie wordt uitgeschakeld, gaat de
verlichting over op de stand "automatische
verlichting":
De status van het systeem blijft na het afzetten
van het contact in het geheugen opgeslagen.
Werking
Als de omgeving voldoende is verlicht en/
of als de verkeerssituatie het gebruik van het
grootlicht niet toelaat: -
d
e dimlichten blijven
ingeschakeld: op het
instrumentenpaneel gaan deze
lampjes branden.
In een zeer donkere omgeving en als de
verkeerssituatie het toelaat: -
h
et grootlicht wordt automatisch
ingeschakeld: op het
instrumentenpaneel gaan deze
lampjes branden.
Het systeem schakelt de functie tijdelijk uit als
het dichte mist detecteert.
Zodra de auto de mistbank uit rijdt, wordt de
functie automatisch weer ingeschakeld. Dit lampje gaat uit als de functie
wordt uitgeschakeld.
Onderbreken
De bestuurder kan indien nodig op elk moment
zelf de verlichting omschakelen.
F
G
eef een lichtsignaal om de werking
van de functie te onderbreken; het
verlichtingssysteem schakelt over naar de
stand "automatische verlichting":
-
a
ls de lampjes "AUTO" en "Dimlicht"
groen brandden, zal het systeem
overschakelen op het grootlicht,
De verlichting dooft na 30
seconden
automatisch.
4
Verlichting en zicht
Page 86 of 292

84
Automatische verstelling
van de koplampen met "Full
LED "-technologie
In het geval van een storing
gaat dit lampje branden op het
instrumentenpaneel, in combinatie met
een melding en een geluidssignaal.
Raak de "Full LED"-koplampen niet aan.
Elektrocutiegevaar!
Om verblinding van andere weggebruikers te
voorkomen corrigeert dit systeem automatisch de
hoogte van de lichtbundel van dit type koplampen
overeenkomstig de belading van de auto.
Het systeem zet in dat geval de koplampen in de
laagste stand.
Laat het systeem controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
- als de lampjes "AUTO" en "Grootlicht"
blauw brandden, zal het systeem
overschakelen op het dimlicht.
Geef nogmaals een lichtsignaal om de functie
weer te activeren.
Er kunnen storingen in de werking van het
systeem optreden:
-
b
ij slecht zicht (sneeuw, zware
regenval enz.),
-
a
ls het gedeelte van de voorruit voor
de camera vuil, beslagen of bedekt is
(bijvoorbeeld met een sticker),
-
a
ls de verlichting van uw auto wordt
weerkaatst door spiegelende of
reflecterende panelen (bijvoorbeeld
verkeersborden).
Het systeem schakelt de functie tijdelijk uit
als het dichte mist detecteert.
Het systeem detecteert geen:
-
w
eggebruikers die geen verlichting
voeren, zoals voetgangers,
-
v
oertuigen waar van de verlichting
wordt afgeschermd (bijvoorbeeld door
een vangrail op de snelweg),
-
v
oertuigen die zich aan de top of de
voet van een steile helling, in een
bocht of op een zijweg bevinden.Koplampen verstellen
Handmatige verstelling van
de halogeenkoplampen
Verstel de halogeenkoplampen afhankelijk van
de belading van uw auto om verblinding van
medeweggebruikers te voorkomen.
0 Alleen bestuurder of bestuurder +
voorpassagier.
1 5
personen.
4 5
personen + belading in de
bagageruimte.
5 Bestuurder + belading in de bagageruimte.
Stand " 0": basisinstelling.
Verlichting en zicht
Page 87 of 292

85
Statische bochtverlichting
Dit systeem (indien aanwezig) zorgt er voor
dat tijdens het rijden met dim- of grootlicht
de mistlamp vóór wordt ingeschakeld om de
binnenkant van de bocht extra te verlichten bij
snelheden tot 40 km/h (handig in de stad, op
bochtige wegen, kruispunten, parkeergarages
e n z .) .
Zonder statische bochtverlichting Met statische bochtverlichtingInschakelen/uitschakelen
De statische bochtverlichting kan
worden in- en uitgeschakeld via
het menu Auto/Rijden
van het
touchscreen.
Inschakelen
De bochtverlichting wordt in de volgende
gevallen ingeschakeld:
-
b
ij het inschakelen van een
richtingaanwijzer,
of
-
a
ls het stuur wiel ver genoeg wordt
verdraaid.
Uitschakelen
De verlichting werkt in de volgende gevallen
niet:
-
b
ij een geringe stuuruitslag,
-
b
ij snelheden boven 40 km/h,
-
a
ls de achteruit is ingeschakeld.
Ruitenwisserschakelaar
Instellen
Afhankelijk van de uitvoering van uw auto zijn
verschillende instellingen mogelijk:
-
a
utomatische werking van de ruitenwissers vóór,
-
a
utomatisch inschakelen van de ruitenwisser
achter bij het inschakelen van de
achteruitversnelling.
Verwijder onder winterse omstandigheden
sneeuw, ijs of rijp van de voorruit, van het
gebied rondom de ruitenwisserarmen en
-bladen en van de voorruitrand alvorens
de ruitenwissers in te schakelen.
Schakel de ruitenwissers niet in
als de voorruit droog is. Controleer
voordat u
bij extreem koud of warm
weer de ruitenwissers inschakelt of de
ruitenwisserbladen niet vastzitten aan de
voorruit.
4
Verlichting en zicht
Page 88 of 292

86
Achteruitversnelling
Als de ruitenwissers vóór zijn geactiveerd
op het moment dat u de achteruitversnelling
inschakelt, treedt ook de ruitenwisser achter in
werking.
Deze functie kan worden in- en uitgeschakeld
via het configuratiemenu op het scherm van
de auto.
Deze functie is standaard geactiveerd.
Schakel de automatische werking van de
ruitenwisser achter uit bij sneeuwval, strenge
vorst of als een fietsendrager op de trekhaak
is bevestigd. Dit kan worden uitgevoerd via
het configuratiemenu van de auto.
Ruitensproeiers vóór
F Trek de hendel van de ruitenwisserschakelaar naar u toe.
De ruitensproeiers en ruitenwissers werken
zolang er aan de hendel wordt getrokken.
Wanneer de ruitensproeiers stoppen, wissen
de ruitenwissers nog één keer.
Met handbediende ruitenwissers
Met automatische ruitenwissers
Ruitenwissers vóór
Selecteren van de wissnelheid: zet de hendel
omhoog of omlaag in de gewenste stand.
Wissen op hoge snelheid (zware
regenval).
Wissen op normale snelheid (matige
regenval).
Intervalwissen (wissnelheid
afhankelijk van de rijsnelheid).
Uit. Eén keer wissen (de hendel omlaag
duwen of kort naar u
toe trekken en
vervolgens loslaten).
of Automatisch wissen (omlaag
duwen en vervolgens loslaten).
Eén keer wissen (de hendel even
naar u toe trekken).
Ruitenwisser achter
Draai om de ruitenwisser achter in te schakelen
de ring tot het gewenste symbool tegenover de
markering staat.
Uit.
Interval.
Sproeien en wissen.
Draai de ring tot deze niet verder kan; de
ruitensproeier achter werkt en vervolgens zal
de wisser gedurende enige tijd wissen.
Verlichting en zicht