Page 129 of 292

127
Als bij draaiende motor en vrijgezette
parkeerrem stand R, D of M wordt
geselecteerd, zet de auto zich in beweging
zonder dat u
het gaspedaal hoeft in te trappen.
Trap nooit tegelijkertijd op het gas- en het
rempedaal – Kans op beschadiging van
de transmissie!
Plaats bij een lege accu altijd de met
het boordgereedschap meegeleverde
wielblokken tegen een van de wielen om
de auto op zijn plaats te houden.
Deblokkeren van de transmissie
- Vanuit stand P :
F h oud het rempedaal stevig ingetrapt,
F
d
ruk op de toets Unlock ,
F
se
lecteer een andere stand terwijl u
het
rempedaal ingetrapt en de toets Unlock
ingedrukt houdt.
-
A
ls de neutraalstand N is geselecteerd en
bij een snelheid lager dan 5
km/h:
F
h
oud het rempedaal stevig ingetrapt,
F
se
lecteer een andere stand terwijl u
het
rempedaal ingetrapt houdt.
Inschakelen van de achteruitversnelling
F Breng de auto volledig tot stilstand.
F H oud het rempedaal ingetrapt en druk
ver volgens op de toets Unlock .
F
H
oud het pedaal ingetrapt en de toets
ingedrukt en selecteer de stand R .
Handmatige bediening
Inschakelen van deze stand:
F
se lecteer eerst stand D ,
F
d
ruk op toets M ; het groene lampje van de
toets gaat branden.
Uitschakelen van deze stand:
F
b
eweeg de hendel één keer naar voren om
terug te gaan naar stand D .
of
F
d
ruk op toets M ; het lampje van de toets
gaat uit.
Contact afzetten
Zet het contact alleen af als de auto stilstaat.
Vrijloop activeren
Om de auto in de vrijloop te zetten, met
afgezette motor:
F
s
electeer ter wijl de auto met draaiende
motor stilstaat stand N ,
F
z
et de motor af,
F
z
et het contact binnen 5 seconden weer
aan,
F
h
oud het rempedaal ingetrapt en beweeg de
selectiehendel één keer naar voren of naar
achteren om stand N te bevestigen en zet
de elektrische parkeerrem handmatig vrij,
F
zet
het contact af.
Als u
langer wacht, wordt de transmissie
in stand P gezet. U moet in dat geval de
procedure nogmaals uitvoeren. Als u
het bestuurdersportier opent ter wijl
stand N is geselecteerd, klinkt een
geluidssignaal. Het geluidssignaal stopt
zodra u het bestuurdersportier weer sluit.
Bijzonderheden van de
automatische stand
De transmissie schakelt zelf de meest
geschikte versnelling in, waarbij rekening
wordt gehouden met de buitentemperatuur, het
wegprofiel, de belading van de auto en de rijstijl
van de bestuurder.
Voor een maximale acceleratie zonder de
selectiehendel te bedienen moet het gaspedaal
volledig worden ingetrapt (kickdown). De
transmissie schakelt automatisch terug of
houdt de ingeschakelde versnelling vast tot de
motor het maximumtoerental bereikt.
Met de schakelflippers aan de stuurkolom
kan de bestuurder tijdelijk zelf schakelen als
de wagensnelheid en het motortoerental dit
toelaten.
Bijzonderheden van de handbediende stand
De transmissie schakelt alleen een andere
versnelling in als de wagensnelheid en het
motortoerental dit toelaten.
6
Rijden
Page 130 of 292

128
Starten en wegrijden
Vanuit stand P:
F H oud het rempedaal volledig ingetrapt.
F
S
tart de motor.
F
H
oud het rempedaal ingetrapt en druk op de
toets Unlock .
F
B
eweeg de selectiehendel twee keer naar
achteren om de automatische stand D te
selecteren of twee keer naar voren om de
achteruitversnelling R in te schakelen.
Vanuit de neutraalstand N :
F
H
oud het rempedaal volledig ingetrapt.
F
S
tart de motor.
F
H
oud het rempedaal ingetrapt, druk de
selectiehendel naar achteren om de
automatische stand D te selecteren of naar
voren ter wijl u
de toets Unlock indrukt om
de achteruit R in te schakelen.
Ver volgens, vanuit stand D of R :
F
L
aat het rempedaal los.
F
G
eef geleidelijk gas om de elektrische
parkeerrem automatisch vrij te zetten.
De auto begint onmiddellijk te rijden.
Laat onder winterse omstandigheden
(temperatuur lager dan -23°C) de motor
enkele minuten stationair draaien alvorens
weg te rijden. Dit is belangrijk voor de
goede werking en de levensduur van de
motor en de transmissie. Het aanduwen om de motor te starten
is bij een auto met een automatische
transmissie niet toegestaan.
Parkeren van de auto
Ongeacht de stand van de transmissie wordt bij
het afzetten van het contact automatisch stand
P ingeschakeld,
Alleen als de transmissie in stand N staat,
wordt stand P na 5
seconden ingeschakeld (om
de vrijloop te kunnen activeren).
Controleer of stand P inderdaad is
ingeschakeld en of de elektrische parkeerrem
automatisch is aangetrokken; zo niet, trek de
parkeerrem dan handmatig aan.
De desbetreffende lampjes van de
selectiehendel en de hendel van
de elektrische parkeerrem en de
lampjes op het instrumentenpaneel
moeten branden.
Storingen
Storing van de transmissie
Als het contact aan staat, wordt een
storing aangegeven door het branden
van dit lampje, in combinatie met een
melding en een geluidssignaal.
Neem zo snel mogelijk contact op met het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Rijd niet sneller dan 100
km/h, waar dat is
toegestaan.
De transmissie gaat over op het
noodprogramma: de transmissie wordt
geblokkeerd in de derde versnelling van
stand D , de schakelflippers werken niet meer
en stand M kan niet meer worden gebruikt.
U kunt dan een hevige schok voelen bij het
inschakelen van de achteruitversnelling. Dit is
niet schadelijk voor de transmissie.
Storing van de selectiehendel
Kleine storing
U wordt gewaarschuwd door het
branden van dit lampje in combinatie
met een melding en een geluidssignaal.
Rijd voorzichtig en neem contact op met het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
In bepaalde gevallen gaan de lampjes van de
selectiehendel niet branden, maar wordt de status
van de transmissie nog wel weergegeven in het
instrumentenpaneel.
Grote storing
U wordt gewaarschuwd door het
branden van dit lampje.
Rijden
Page 131 of 292

129
Zet de auto zo snel mogelijk op een veilige
plaats stil en neem contact op met het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Bij het afzetten van het contact schakelt
de transmissie automatisch stand P in.
Rijstand
1.ECO.
Druk op deze toets om de stand " ECO"
in/uit te schakelen (bevestigd door het
branden/doven van het lampje).
2. S P O R T.
Druk op deze toets om de stand " SPORT"
in/uit te schakelen (bevestigd door het
branden/doven van het lampje).
Wanneer de melding verdwijnt, wordt de
geselecteerde stand ingeschakeld:
Alle standen zijn onafhankelijk en kunnen niet
gelijktijdig ingeschakeld worden. Als een stand
wordt ingeschakeld, wordt de andere uitgeschakeld.
Stand " SPORT " (afhankelijk van de uitvoering)
Als bij draaiende motor de stand SPORT wordt
ingeschakeld, schakelt de transmissie bij een
hoger toerental op zodat een sportievere rijstijl
mogelijk is.
Inschakelen van de stand SPORT wordt niet aanbevolen in
de volgende situaties:
-
d
e systemen ASR /DSC zijn uitgeschakeld,
-
h
et minimumniveau van de brandstofvoorraad is
bereikt,
-
h
et minimumniveau van de AdBlue-voorraad is bereikt.
Door in stand D deze toets in te drukken, wordt het
programma SPORT ingeschakeld.
De letter " S" wordt weergegeven op het instrumentenpaneel.
Druk nogmaals op deze toets om de functie weer uit te
schakelen.
Bij aangekoppelde aanhanger heeft het
indrukken van deze toets geen effect.
Stand " ECO"
In deze stand kan het brandstofverbruik worden
beperkt.
Bij de automatische transmissie EAT8 kan
de stand "vrijloop" worden ingeschakeld om
brandstof te besparen. Laat wanneer u snelheid
moet minderen het gaspedaal volledig los.
De stand SPORT of ECO wordt
automatisch uitgeschakeld bij het afzetten
van het contact.
Hill Start Assist
Dit systeem houdt uw auto bij het wegrijden op
een helling ongeveer 2 seconden op zijn plaats.
In die tijd kunt u
uw voet van het rempedaal
naar het gaspedaal verplaatsen.
Het systeem is alleen actief als:
-
d
e auto volledig stilstaat met het rempedaal
ingetrapt,
-
al
s aan bepaalde hellingcondities wordt
voldaan,
-
he
t bestuurdersportier is gesloten.
Verlaat de auto niet in de korte periode dat
u
de Hill Start Assist gebruikt.
Trek de parkeerrem handmatig aan
als u
de auto moet verlaten ter wijl de
motor draait. Controleer ver volgens of
het lampje van de parkeerrem op het
instrumentenpaneel permanent brandt
(niet knippert).
De Hill Start Assist kan niet worden
uitgeschakeld. Maar als de parkeerrem
wordt aangetrokken om de auto op zijn
plaats te houden, wordt de werking van de
functie onderbroken.
6
Rijden
Page 132 of 292

130
Storing
Schakelindicator
(Afhankelijk van de motoruitvoering.)
Dit systeem geeft aan welke versnelling moet worden
ingeschakeld om het brandstofverbruik te verminderen.
Werking
Afhankelijk van de rijomstandigheden en
de uitrusting van uw auto kan het systeem
u adviseren één of meer versnellingen op te
schakelen.
Het is niet verplicht om de aanbevolen
versnellingen ook daadwerkelijk in te schakelen.
De keuze van de optimale versnelling hangt
namelijk altijd af van de situatie op de weg, de
verkeersdrukte en de veiligheid. De bestuurder
blijft derhalve altijd zelf verantwoordelijk voor
het al dan niet opvolgen van een schakeladvies
van het systeem.
Deze functie kan niet worden uitgeschakeld.
Bij auto's met een automatische
transmissie werkt dit systeem alleen in de
handbediende stand.
De informatie wordt in de vorm van
een pijl in combinatie met het nummer
van de geadviseerde versnelling op
het instrumentenpaneel weergegeven.
Het systeem past het schakeladvies
aan de rijomstandigheden (helling,
belading van de auto enz.) en de rijstijl
van de bestuurder (veel vermogen nodig,
accelereren, remmen enz.) aan.
Het systeem zal u
nooit adviseren om:
-
d
e eerste versnelling in te schakelen,
-
d
e achteruitversnelling in te schakelen.Als de auto bergopwaarts stilstaat, wordt deze even
op zijn plaats gehouden als u het rempedaal loslaat.
Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak : als de eerste versnelling is
ingeschakeld of als de versnellingsbak in de
neutraalstand staat.
Bij een auto met een automatische transmissie :
als stand D of M is geselecteerd.
Als de auto bergafwaarts stilstaat en de
achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt de
auto even op zijn plaats gehouden als u
het
rempedaal loslaat. Bij een systeemstoring gaan deze lampjes
branden.
Neem contact op met het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren.
Stop & Start
De Stop & Start-functie zet de motor
tijdelijk af (STOP-stand) als u
stopt (bij rood
licht, opstoppingen enz.). De motor wordt
automatisch opnieuw gestart (START-stand)
als u
weer weg wilt rijden.
De functie is per fect afgestemd op
stadsgebruik en zorgt voor een lager
brandstofverbruik, minder uitstoot van
schadelijke stoffen en een aangename rust in
het interieur tijdens het wachten.
De functie heeft geen invloed op de functies
van de auto, met name het remmen.
Rijden
Page 133 of 292

131
Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit
wanneer u over een overstroomde weg
moet rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer rijadviezen , met name over het
rijden op overstroomde wegen.
Uitschakelen/weer inschakelen
De functie wordt standaard ingeschakeld als
het contact wordt aangezet.
Om de functie uit /in te schakelen:
F Druk op de toets.
Een melding in het instrumentenpaneel
bevestigt de statuswijziging.
Wanneer de functie wordt uitgeschakeld gaat
het oranje lampje branden; als de motor door de
functie was gestopt, wordt deze direct gestart.
Bijbehorende verklikkerlampjes
Functie geactiveerd.
Functie uitgeschakeld of storing.
Werking
Motorkap openen
Schakel het Stop & Start-systeem altijd uit
als u
handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch
opnieuw starten van de motor te voorkomen.
Primaire werkingsvoorwaarden
- H et bestuurdersportier moet zijn gesloten.
-
D
e veiligheidsgordel van de bestuurder
moet zijn vastgemaakt.
-
H
et laadniveau van de accu moet voldoende
zijn.
-
D
e temperatuur van de motor moet binnen
het nominale werkingsbereik liggen.
-
D
e buitentemperatuur moet tussen 0°C en
35°C liggen.
Afzetten van de motor (STOP-
stand)
De motor wordt automatisch in de STOP-stand
gezet zodra de bestuurder de auto tot stilstand
brengt.
-
B
ij een auto met handgeschakelde
versnellingsbak : als u
bij een snelheid
lager dan 3
km/h de versnellingshendel
in de neutraalstand zet en het
koppelingspedaal loslaat,
-
B
ij een auto met automatische
transmissie :
•
S
electiehendel in stand D of M en
bij een snelheid lager dan 20
km/h
(BlueHDi 180
S&S-uitvoeringen) of bij
een snelheid lager dan 3
km/h (PureTech
130/175
S&S-, BlueHDi 130 S&S-
uitvoeringen): als u
het rempedaal intrapt.
•
S
electiehendel in stand N bij een
snelheid van 0
km/h.
•
S
electiehendel in stand P en het
rempedaal losgelaten bij een snelheid
van 0
km/h.
Te l l e r
Een teller registreert hoe lang de STOP-stand
is geactiveerd tijdens een rit. De teller wordt
elke keer als u het contact aanzet weer op nul
gezet.
6
Rijden
Page 134 of 292

132
Bijzonderheden:
Het systeem zet de motor niet af in de volgende gevallen:
- D e auto staat op een steile helling (bergopwaarts of
bergafwaarts).
-
D
e auto heeft sinds de laatste start (met de sleutel
of de " START/STOP "-knop) niet sneller dan 10
km/h
gereden.
-
A
ls het draaien van de motor nodig is om het interieur
op een aangename temperatuur te houden.
-
D
e ontwaseming is ingeschakeld.
In deze gevallen knippert dit lampje
een paar seconden, waarna het
uitgaat.
Motor opnieuw starten (START-
stand)
F Bij een auto met handgeschakelde versnellingsbak : als het koppelingspedaal
volledig wordt ingetrapt.
F
B
ij een auto met automatische transmissie :
•
S
electiehendel in stand D of M : als het
rempedaal wordt losgelaten.
•
S
electiehendel in stand N , rempedaal
losgelaten: als de selectiehendel in stand D
of M wordt gezet.
•
S
electiehendel in stand P , rempedaal
ingetrapt: als de selectiehendel in stand R ,
N , D of M wordt gezet.
•
A
ls de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld.
Bijzonderheden
De motor start automatisch opnieuw in de
volgende gevallen:
- De rijsnelheid is hoger dan 4 km/h bij uitvoeringen met
een handgeschakelde versnellingsbak,
-
B
ij een automatische transmissie:
•
A
ls met de selectiehendel in stand N en het rempedaal
losgelaten de rijsnelheid hoger wordt dan 1 km/h.
•
A
ls de adaptieve snelheidsregelaar wordt
uitgeschakeld..
In deze gevallen knippert dit lampje
een paar seconden, waarna het
uitgaat.
Storingen
Bij een storing knippert dit lampje
enige tijd en gaat het ver volgens
permanent branden, in combinatie
met de weergave van een melding.
F
L
aat uw auto controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
De auto slaat af in de STOP-stand
In dat geval gaan alle lampjes op het
instrumentenpaneel branden.
Auto's met het Stop & Start-systeem zijn
voorzien van een speciale 12V-accu.
Laat werkzaamheden aan de accu alleen
door het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats uitvoeren.
Nadat de motor is gestart, is de STOP-
stand niet beschikbaar zolang de auto nog
geen snelheid heeft bereikt van 8
km/h.
Tijdens parkeermanoeuvres zal de STOP-
stand enkele seconden na het schakelen
uit de achteruitversnelling of het draaien
van het stuur wiel niet werken.
De motor wordt automatisch opnieuw gestart
wanneer de bestuurder wil wegrijden.
Bandenspanningscontrolesysteem
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
Rijden
Page 135 of 292

133
banden op spanning zijn gebracht of na het
verwisselen van een wiel moeten worden
gereset.
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gedetecteerd dat de spanning van een of
meer banden te laag is.
Het bandenspanningscontrolesysteem is niet
meer dan een hulpmiddel, hetgeen inhoudt dat
de waakzaamheid van de bestuurder niet door
het systeem kan worden vervangen.
Het systeem onthoudt u
niet van de
verantwoordelijkheid om de bandenspanning te
controleren (ook die van het reser vewiel). Doe
dit ook voordat u
een lange rit gaat maken.
Het rijden met een te lage bandenspanning,
vooral onder zware omstandigheden (zware
belading, hoge snelheden, een lange rit):
-
i
s nadelig voor de wegligging,
-
v
erlengt de remweg,
-
v
eroorzaakt vroegtijdige slijtage van de
banden,
-
v
erhoogt het gemiddelde brandstofverbruik.
De voor uw auto voorgeschreven
bandenspanning vindt u op de sticker met
de bandenspanningen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de identificatie van
de auto .
Bandenspanning controleren
De bandenspanning moet worden gecontroleerd
als de banden "koud" zijn (de auto staat langer
dan een uur stil of er is minder dan 10
km gereden
met een beperkte snelheid).
Onder andere omstandigheden moet de
bandenspanning ten opzichte van de op de sticker
vermelde spanning met 0,3
bar worden verhoogd.
Waarschuwing te lage bandenspanning
U krijgt deze waarschuwing als dit
lampje blijft branden in combinatie
met een geluidssignaal en een
melding.
F
V
erminder onmiddellijk uw snelheid en
vermijd plotselinge stuurbewegingen en
krachtig remmen.
F
Z
et de auto zo snel mogelijk stil op een
veilige plaats.
Een te lage bandenspanning is niet altijd
aan de band te zien.
Beperk u
daarom niet alleen tot een
visuele controle. F
R
ijd voorzichtig verder als het niet mogelijk
is om deze controle onmiddellijk uit te
voeren.
F
G
ebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(afhankelijk van de uitvoering).
De waarschuwing blijft actief tot het
systeem wordt gereset.Resetten
Elke keer nadat u een of meer banden op
s panning hebt gebracht en na het verwisselen
van een of meer wielen, moet u
het systeem
resetten.
F
C
ontroleer als u
een compressor in
de auto hebt (bijvoorbeeld die van de
bandenreparatieset) de spanning van de
vier banden als deze zijn afgekoeld. Controleer voordat u
het systeem
gaat resetten of de spanning van
de vier banden overeenkomstig de
gebruiksomstandigheden van de auto
en de waarden op de sticker met de
bandenspanningen is.
Controleer de bandenspanning van de vier
banden alvorens de resetprocedure uit te
voeren.
Het systeem geeft geen correct advies
als de bandenspanning bij het resetten
onjuist is.
6
Rijden
Page 136 of 292

134
Het systeem wordt gereset bij
een stilstaande auto via het menu
Rijden/Auto van het touchscreen.
F
S
electeer in dit menu het tabblad
" Rijfuncties ".
F
S
electeer op deze pagina de functie
" Bandenspan.contr. ".
F
Sel
ecteer " Ja" om te bevestigen.
Er klinkt een geluidssignaal en er wordt een
melding weergegeven om aan te geven dat het
resetten is gelukt.
Storing
In dat geval werkt de bandenspanningscontrole
mogelijk niet goed.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
CITROËN ConnectedCAM®
(Afhankelijk van het verkoopland.)
Deze boven aan de voorruit gemonteerde
camera communiceert draadloos (wireless).
Met de camera:
-
k
unt u foto's en video's maken en deze
delen,
-
k
unt u de GPS-coördinaten naar een
smartphone sturen,
-
w
orden automatisch video's gemaakt bij
een aanrijding. Handelingen aan de camera moet de
bestuurder altijd bij stilstaande auto doen.
Werking
Ga als volgt te werk om alle camerafuncties te
gebruiken:
F
d
ownload de app " CITROËN
ConnectedCAM
®" op een smartphone,
F
k
oppel de smartphone met de camera; volg
daarbij de aanwijzingen op de app.
De koppeling is nodig voor de eerste
verbinding. De smartphone wordt vervolgens
automatisch verbonden met de camera.
De standaardcode voor het koppelen is:
ConnectedCAM.
Inschakelen
F Houd deze toets enige tijd ingedrukt om de camera in te
schakelen.
Het verklikkerlampje van de toets
gaat branden.
Als de camera is ingeschakeld, worden
automatisch en permanent video-opnames
gemaakt.
Bij een storing in het systeem gaan deze
lampjes branden.
Er verschijnt een melding in combinatie met
een geluidssignaal.
Rijden