Page 137 of 292

135
Ondanks de aanwezigheid van rij- en
parkeerhulpsystemen moet de bestuurder
altijd alert blijven.
De bestuurder moet zich altijd aan de
verkeersregels houden, moet onder alle
omstandigheden de auto in zijn macht
hebben en moet te allen tijde in staat zijn
om de controle weer over te nemen. De
bestuurder moet de snelheid aanpassen
aan de weersomstandigheden, het verkeer
en de toestand van de weg.
De bestuurder moet te allen tijde het verkeer
in de gaten blijven houden en de snelheid
en afstand van achteropkomend verkeer
inschatten voordat richting aangegeven en
van rijstrook gewisseld wordt.
De systemen werken uitsluitend binnen de
grenzen van de natuurkundige wetten.
Uitschakelen
F Houd deze toets enige tijd ingedrukt om de camera uit te
schakelen.
Het lampje van de toets gaat uit.
Als u de camera handmatig uitschakelt, blijft hij
u itgeschakeld, ook als de motor opnieuw wordt
gestart. U moet hem handmatig weer inschakelen.
Foto's en video's maken
F Druk kort op deze toets om een foto te maken.
Ter bevestiging klinkt een geluidssignaal.
F
H
oud deze toets enige tijd
ingedrukt om een video te
maken.
Via de micro USB-aansluiting kunt u
ook de
gegevens van de camera overbrengen op
andere apparaten, zoals een pc of een tablet.
Met de app " CITROËN ConnectedCAM
®"
kunt u
ver volgens automatisch en onmiddellijk
uw foto's en video's delen via sociale media of
e-mail.
Ter bevestiging klinkt een geluidssignaal.
Resetten van het systeem
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder
de op de smartphone geïnstalleerde app
CITROËN ConnectedCAM
® niet tijdens
het rijden gebruiken. Elke handeling die
veel aandacht vergt, moet bij stilstaande
auto worden uitgevoerd.
Storing
In het geval van een storing knippert
het lampje in de toets.
Als u deze twee knoppen gelijktijdig enige tijd ingedrukt
h oudt, wordt het systeem gereset.
Met deze handeling worden alle op de camera
opgeslagen gegevens gewist en wordt de standaardcode
voor het koppelen van de camera gereset.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Rij- en parkeerhulpsystemen –
Algemene adviezen
Rijhulpsystemen
De bestuurder moet beide handen aan
het stuur wiel houden, altijd de binnen- en
buitenspiegels gebruiken, altijd de voeten
dichtbij de pedalen houden en iedere twee
uur een pauze nemen.
6
Rijden
Page 138 of 292

136
Parkeerhulpsystemen
De bestuurder moet voorafgaand aan en
tijdens het manoeuvreren altijd en met
name met behulp van de spiegels de
omgeving van de auto in de gaten houden.
Radar
De werking van de radar en de bijbehorende
functies kan negatief worden beïnvloed door
de opeenhoping van vuil (stof, modder, ijs
enz.), door bepaalde weersomstandigheden
(zware regenval, sneeuw) of wanneer de
bumper beschadigd is.
Neem contact op met het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats
alvorens de voorbumper te spuiten of
de lak er van bij te werken. Bepaalde
laksoorten kunnen de werking van de radar
beïnvloeden.Rijhulpcamera
Deze camera en bijbehorende functies
werken mogelijk minder goed of helemaal
niet als het gedeelte van de voorruit vóór
de camera vuil, beslagen, berijpt, bedekt
met sneeuw, beschadigd of bedekt met
een sticker is.
Op uitvoeringen met alleen een camera,
geeft dit bericht aan dat de camera
is afgedekt: "Rijhulpcamera: zicht
beperkt, zie instructieboekje ".
Bij vochtige en koude
weersomstandigheden moet u
de voorruit
regelmatig ontwasemen.
Slecht zicht (slecht verlichte weg, zware
regenval, dichte mist, sneeuw) en
verblinding (koplampen van tegenliggers,
laagstaande zon, reflecties op nat
wegdek, uitrijden van een tunnel, snelle
overgangen tussen schaduw en licht)
kunnen ook de detectieprestaties negatief
beïnvloeden. Overige camera's
De op het touchscreen of het
instrumentenpaneel weergegeven
beelden van de camera('s) kunnen door
het reliëf worden ver vormd.
Bij de aanwezigheid van schaduwzones,
of bij zonnig weer of onvoldoende
omgevingslicht kan het beeld donkerder
en minder contrastrijk zijn.
De obstakels kunnen verder weg lijken
dan ze in werkelijkheid zijn.
Rijden
Page 139 of 292

137
Onderhouds
Reinig de bumpers, de buitenspiegels
en het gezichtsveld van de camera's
regelmatig.
Houd tijdens het wassen van de auto het
uiteinde van de hogedrukspuit op minimaal
30 cm van de radar, sensoren en camera's.
Matten
Het gebruik van matten die niet door CITROËN
zijn goedgekeurd, kan de werking van de
snelheidsbegrenzer of de snelheidsregelaar
hinderen.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
F
c
ontroleer of de mat goed op zijn plaats ligt,
F
l
eg nooit meerdere matten boven op elkaar.
Verkeersbordherkenningssysteem
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit systeem kan de maximaal toegestane
snelheid op het instrumentenpaneel
weergegeven, conform de in het land geldende
snelheidslimieten, met behulp van:
-
D
oor de camera gedetecteerde
verkeersborden met een snelheidslimiet.
-
I
nformatie over snelheidslimieten uit de
kaartgegevens van het navigatiesysteem.
Om er zeker van te zijn dat de informatie
over snelheidslimieten afkomstig van het
navigatiesysteem actueel is, dienen de
kaartgegevens geregeld te worden geüpdatet.
- Door de camera gedetecteerde verkeersborden die een erf aanduiden:
Sensoren
Snelheidseenheden
Als u in een ander land bent, controleer
dan of de eenheid van snelheid die door het
instrumentenpaneel wordt gebruikt (mph
of km/h), overeenkomt met de in het land
geldende eenheid.
Zo niet, verander dan bij stilstaande auto
de door het instrumentenpaneel gebruikte
eenheid van snelheid zodat deze overeenkomt
met de ter plaatse geldende eenheid.
Neem bij twijfel contact op met het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
De werking van de sensoren en de
bijbehorende functies kan worden verstoord
door geluidsinterferentie veroorzaakt door
bijvoorbeeld luidruchtige voertuigen en
machines (bijvoorbeeld vrachtwagens,
drilboren), door de ophoping van sneeuw
of dode bladeren op de weg en door
beschadigingen aan de bumpers of spiegels.
Een aanrijding aan de voorzijde
of achterzijde van de auto kan de
sensorinstellingen verstoren, hetgeen niet
altijd door het systeem wordt vastgesteld:
afstandsmetingen kunnen hierdoor incorrect
zijn.
De sensoren detecteren geen obstakels die
te laag (trottoirbanden, drempels) of te dun
(bomen, palen, draadhekken) zijn.
Bepaalde obstakels die aanvankelijk wel
worden gedetecteerd, worden mogelijk niet
meer gedetecteerd als ze zich in de dode
hoek van het detectiebereik van de sensoren
bevinden.
Bepaalde materialen (stoffen) kunnen
geluidsgolven absorberen: hierdoor worden
voetgangers mogelijk niet gedetecteerd.
6
Rijden
Page 140 of 292
138
- Bepaalde onderborden worden door de camera gedetecteerd:Gedetecteerd bord
Voorgestelde snelheid (berekend)
Inrijden van een er f
Voorbeeld: Zonder CITROËN Connect Nav
20 km/h of 10 mph (afhankelijk van de voor het instrumentenpaneel gebruikte eenheid)
Met CITROËN Connect Nav
Weergave van de snelheid die geldt in het land waar u zich bevindt.
Gedetecteerd onderbord Weergave van de snelheid behorend bij het onderbord
Snelheidslimiet bij regen
Voorbeelden: Als de ruitenwisserschakelaar in de stand "inter val" of "automatisch wissen" staat (zodat de
regensensor actief is):
110
km/h (bijvoorbeeld)
Snelheidslimiet bij het trekken van een
aanhanger Als een goedgekeurde trekhaak is bevestigd op de auto:
90
km/h (bijvoorbeeld)
Snelheidslimiet voor een bepaalde afstand
Voorbeeld: 70
km/h (bijvoorbeeld)
Rijden
Page 141 of 292

139
De eenheid voor de snelheidslimieten
(km/h of mph) hangt af van het land waarin
u rijdt.
Houd hier rekening mee om te voorkomen
dat u
de snelheidslimiet overschrijdt.
Als u
in een ander land bent, moet
de eenheid van snelheid die door het
instrumentenpaneel wordt aangegeven
gelden voor het land waarin u
rijdt; anders
werkt het systeem niet correct.
Snelheidslimiet voor auto's waarvan het
maximaal toelaatbaar voertuiggewicht of het
maximaal toelaatbaar treingewicht minder is
dan 3,5
ton
90
km/h (bijvoorbeeld)
Snelheidslimiet bij sneeuw
Voorbeeld: Buitentemperatuur lager dan 3°C:
30
km/h (bijvoorbeeld)
met een "sneeuwvlok"-symbool
Snelheidslimiet op bepaalde tijdstippen
Voorbeeld: 30
km/h (bijvoorbeeld)
met een "klok"-symbool
Het verkeersbordherkenningssysteem is
een hulpsysteem; het geeft niet altijd de
juiste snelheidslimiet aan.
De snelheidslimietborden langs of boven
de weg hebben altijd prioriteit boven
de door het systeem weergegeven
snelheidslimieten.
Het systeem is ontworpen voor het
detecteren van borden die voldoen aan
de regels van het Verdrag van Wenen
betreffende verkeersborden. Bepaalde snelheidslimieten, zoals voor
vrachtwagens, worden niet weergegeven.
De weergave van de snelheidslimiet in het
instrumentenpaneel wordt bijgewerkt als
u
een snelheidslimietbord bedoeld voor
auto's (lichte voertuigen) passeert.
6
Rijden
Page 142 of 292

140
Inschakelen/uitschakelen
Standaard wordt het systeem automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.De functie kan in- en uitgeschakeld
worden via het menu Rijden /Auto
van het touchscreen.
Weergave op het instrumentenpaneel
1. Weergave van de gedetecteerde
snelheidslimiet.
of
2. Weergave van het einde van de
snelheidslimiet.
Het systeem is ingeschakeld maar ontvangt
geen informatie over de snelheidslimiet. Zodra er informatie over de snelheidslimiet
wordt ontvangen, geeft het systeem de waarde
w e e r.
Werkingslimieten
De regelgeving met betrekking tot
snelheidslimieten verschilt per land.
Het systeem houdt geen rekening met lagere
snelheidslimieten die in de volgende gevallen
van kracht kunnen zijn:
-
s
lecht weer (regen, sneeuw),
-
luchtvervuiling,
-
h
et trekken van een aanhanger,
-
r
ijden met een noodreser vewiel of
sneeuwkettingen,
-
r
ijden met een band die met een
bandenreparatieset is gerepareerd,
-
b
eginnende bestuurders enz. Het systeem werkt in de volgende situaties
mogelijk minder goed of helemaal niet:
-
s
lecht zicht (slecht verlichte weg,
sneeuwval, regen, mist),
-
g
edeelte van de voorruit vóór de camera
vuil, beslagen, bevroren, bedekt door
sneeuw, beschadigd of bedekt door een
s t i c ke r,
-
s
toring van de camera,
-
v
erouderde of onjuiste kaartgegevens,
-
a
fgeschermde of onleesbare borden (door
andere voertuigen, vegetatie, sneeuw),
-
s
nelheidslimietborden die niet aan de norm
voldoen, of die beschadigd of ver vormd zijn.
Advies
De eerste keer dat een weergegeven
snelheidslimiet met meer dan 5 km/h wordt
overschreden (bijvoorbeeld: 95
km/h), knippert
de snelheid gedurende 10
seconden.
De bestuurder kan de door het
verkeersbordherkenningssysteem aangegeven
snelheid ook gebruiken als de ingestelde
snelheid van de snelheidsbegrenzer of
snelheidsregelaar door op de toets voor
het opslaan van de schakelaar van de
snelheidsbegrenzer/-regelaar te drukken.
Rijden
Page 143 of 292

141
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie
over de snelheidsbegrenzer, de
snelheidsregelaar of de adaptieve
snelheidsregelaar .
Stuurkolomschakelaars
1.Selecteren van de snelheidsbegrenzer/
snelheidsregelaar.
2. Opslaan van de ingestelde snelheid.
Weergave op het instrumentenpaneel
3.Weergave van de snelheidslimiet.
4. Voorstel om de snelheid op te slaan.
5. Actuele ingestelde snelheid.
Opslaan van de snelheid
Bij de detectie van een verkeersbord met
een andere snelheidslimiet geeft het systeem
de waarde aan en knippert MEM een paar
seconden om u
voor te stellen deze nieuwe
snelheid als ingestelde snelheid op te slaan.
Bij een verschil van minder dan 9 km/h
t ussen de ingestelde snelheid en de door
het verkeersbordherkenningssysteem
weergegeven snelheid wordt het symbool
" MEM " niet weergegeven.
Afhankelijk van de omstandigheden kunnen
verschillende snelheden worden weergegeven.
F
Druk eenmaal op toets 2
om de
voorgestelde snelheid op te slaan.
Er wordt een melding weergegeven om het
verzoek te bevestigen. F
Druk
nogmaals op toets 2 om te bevestigen
en deze snelheid als nieuwe ingestelde
snelheid op te slaan.
Het display keert na enige tijd terug naar de
vorige weergave.
Uitgebreide
verkeersbordherkenningF Schakel de snelheidsbegrenzer/ snelheidsregelaar in.
De informatie over de snelheidsbegrenzer/
snelheidsregelaar wordt weergegeven.
Met dit aanvullende systeem kunnen
verkeersborden worden herkend en
weergegeven op het instrumentenpaneel als de
desbetreffende weergavemodus is geselecteerd.
Eenrichtingsweg: als u een eenrichtingsweg
vanaf de verkeerde kant inrijdt, wordt er een
waarschuwingsmelding, inclusief een symbool
van het verkeersbord, op het instrumentenpaneel
weergegeven (controleer de rijrichting).
Overige verkeersborden: wanneer u
een van
deze borden nadert, verschijnt het desbetreffende
pictogram op het instrumentenpaneel.
De borden langs of boven de weg hebben
altijd prioriteit boven de door het systeem
weergegeven borden.
De borden moeten voldoen aan de regels
van het Verdrag van Wenen betreffende
verkeersborden.
6
Rijden
Page 144 of 292

142
Programmeerbare
snelheidsbegrenzer
Stuurkolomschakelaars
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over het opslaan van snelheden of
over het verkeersbordherkenningssysteem.
Weergave op het instrumentenpaneel
Inschakelen/onderbreken
F Draai knop 1 in de stand LIMIT : de
snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (Pause).
F
A
ls de ingestelde snelheid (laatste in het
systeem opgeslagen snelheid) de door
u
gewenste snelheidslimiet is, druk dan
op toets 4
om de snelheidsbegrenzer in te
schakelen.
F
D
ruk nogmaals op toets 4 om de werking
van de functie tijdelijk te onderbreken
(Pause).
Instellen van de snelheidslimiet
(ingestelde snelheid)
Er kan een snelheid worden ingesteld zonder
de begrenzer in te schakelen.
Wijzigen van de ingestelde snelheidslimiet,
uitgaande van de actuele wagensnelheid:
F
i
n stappen van +/- 1 km/h: druk meerdere
keren kort op toets 2
of 3,
F
c
ontinu, in stappen van +/- 5 km/h: houd
toets 2
of 3 ingedrukt.
1. ON (stand LIMIT )/OFF (stand 0).
2. Verlagen van de ingestelde snelheid.
3. Verhogen van de ingestelde snelheid. 4.
Onderbreken/hervatten van de
snelheidsbegrenzer met de eerder
opgeslagen snelheid
5. Afhankelijk van de uitvoering:
Weergeven van de in het geheugen
opgeslagen snelheden.
of
Gebruiken van de door het
verkeersbordherkenningssysteem ( MEM)
weergegeven snelheid.
6. Indicatie snelheidsbegrenzer ingeschakeld
(oranje)/onderbroken (grijs).
7. Indicatie functie snelheidsbegrenzer
geselecteerd.
8. Ingestelde snelheid.
9.
Door het verkeersbordherkenningssysteem
aangegeven snelheid (afhankelijk van de
uitvoering).
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit systeem voorkomt dat de auto
de door de bestuurder ingestelde
snelheid overschrijdt.
De snelheidsbegrenzer moet handmatig
worden ingeschakeld .
De minimale snelheid die ingesteld kan worden
is 30
km/h.
De ingestelde snelheid blijft na het afzetten van
het contact opgeslagen in het geheugen.
Wijzigen van de ingestelde snelheid met
behulp van de opgeslagen snelheden en het
touchscreen:
F
d
ruk op toets 5 om de opgeslagen
snelheden weer te geven,
F
d
ruk op de toets van de door u gewenste
snelheid.
Rijden