Page 89 of 292

87
De ruitensproeiers zijn in de uiteinden van elke
ruitenwisserarm geïntegreerd.
De ruitensproeier vloeistof wordt over de
gehele lengte van het ruitenwisserblad op de
voorruit gesproeid. Dit zorgt voor beter zicht en
een lager verbruik van ruitensproeiervloeistof.
In sommige gevallen, afhankelijk van de
samenstelling of kleur van de vloeistof en het
omgevingslicht is het sproeien van de vloeistof
nauwelijks merkbaar.
Bedien de ruitensproeiers niet zolang het
ruitensproeiervloeistofreservoir leeg is; kans
op beschadiging van de ruitenwisserbladen.
Bedien de ruitensproeiers alleen als er geen
risico is van bevriezing van de vloeistof op
de voorruit; hierdoor zou het zicht namelijk
kunnen afnemen. Gebruik 's winters altijd
een ruitensproeiervloeistof die voldoende
tegen vorst beschermd is.
Speciale stand van de
ruitenwissers vóór
In deze stand kunnen de ruitenwisserbladen
worden gereinigd of ver vangen. De stand kan
tevens 's winters (ijs, sneeuw) worden gebruikt
om de ruitenwisserbladen los te zetten van de
voorruit.Om een goede werking van de
ruitenwissers te behouden adviseren wij u:
-
e
r voorzichtig mee om te gaan,
-
z
e regelmatig te reinigen met zeepsop,
-
z
e niet te gebruiken om een stuk
karton tegen de voorruit te houden,
-
z
e te ver vangen zodra ze tekenen van
slijtage vertonen.
Voordat u een wisserblad demonteert
F Als de ruitenwisserschakelaar binnen een
minuut nadat het contact is afgezet wordt
bediend, worden de ruitenwissers in de
verticale stand gezet.
F
I
n deze stand kunnen de gewenste
bewerkingen worden uitgevoerd of de
ruitenwissers worden vervangen.
Na het monteren van een
ruitenwisserblad vóór
F Zet het contact aan en bedien de ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers
weer in de oorspronkelijke stand te zetten.
Ruitenwisserbladen
ver vangen
Verwijderen/aanbrengen aan de voorzijde
F Voer de vervangingsprocedures voor de ruitenwisserbladen uit vanaf de
bestuurderszijde.
F
B
egin met het ruitenwisserblad het verst van
u
af, houd elke arm vast bij het starre gedeelte
en beweeg deze zo ver mogelijk omhoog.
Pak de ruitenwisserarmen niet vast op de
plek van de ruitensproeiers.
Raak het ruitenwisserblad niet aan; u kunt
daarbij onherstelbare schade veroorzaken.
Laat de ruitenwissers niet los tijdens het
verplaatsen – Kans op beschadiging van
de voorruit!
4
Verlichting en zicht
Page 90 of 292

88
Uitschakelen
F Duw de hendel nog een keer kort omlaag of
zet de hendel in een andere stand (Int, 1
of 2).
Dit lampje op het
instrumentenpaneel gaat uit en er
verschijnt een melding.
Wanneer het contact meer dan één
minuut is afgezet geweest, moet
u
de automatische werking van de
ruitenwissers opnieuw inschakelen door
de hendel omlaag te duwen.
Storing
In het geval van een storing in de automatische
werking van de ruitenwissers werken deze in
de intervalstand.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Dek de regensensor, die zich gecombineerd met de
lichtsensor in het midden van de voorruit bevindt,
niet af.
Schakel de automatische werking van de
ruitenwissers uit als de auto wordt gewassen in een
wasstraat.
Wacht 's winters met het inschakelen van de
automatische ruitenwissers tot de voorruit ontdooid is.
F Reinig de voorruit met behulp van een reinigingsmiddel voor autoruiten.
Gebruik geen waterafstotende producten
van het type "Rain X".
F
M
aak het versleten wisserblad het dichtst bij
u
los en ver wijder het.
F
B
reng het nieuwe wisserblad aan en
bevestig het op de ruitenwisserarm.
F
H
erhaal de procedure voor het andere
ruitenwisserblad.
F
B
egin met het ruitenwisserblad het dichtst
bij u, houd nogmaals elke arm vast bij het
starre gedeelte en leg de ruitenwisser
voorzichtig op de voorruit.
Verwijderen/aanbrengen aan de
achterzijde
F Houd de arm vast bij het starre gedeelte en til deze op tot de ruststand.
F
R
einig de achterruit met behulp van
reinigingsmiddel voor autoruiten.
F
M
aak het versleten wisserblad los en
verwijder het.
F
B
reng het nieuwe wisserblad aan en klem
deze op ruitenwisserarm.
F
H
oud nogmaals de arm vast bij het starre
gedeelte en leg de ruitenwisser voorzichtig
op de achterruit.
Automatische
ruitenwissers vóór
De ruitenwissers worden automatisch ingeschakeld
als regen wordt gedetecteerd. De snelheid van de
ruitenwissers wordt aangepast aan de hoeveelheid
neerslag.
De regen wordt gedetecteerd door een regensensor
die zich in het midden aan de bovenzijde van de
voorruit bevindt, achter de binnenspiegel.
Inschakelen
F Duw de hendel kort omlaag.
De ruitenwissers maken één slag om het
inschakelen te bevestigen.
Dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat branden
en er verschijnt een melding.
Verlichting en zicht
Page 91 of 292

89
Algemene aanbevelingen
met betrekking tot de
veiligheid
Op verschillende plaatsen in uw auto
zijn labels aangebracht. Ze bevatten
veiligheidswaarschuwingen en informatie
over de identificatie van uw auto.
Ver wijder ze niet: ze horen namelijk bij de
auto.
Neem voor alle werkzaamheden aan uw
auto contact op met een gekwalificeerde
werkplaats die beschikt over de juiste
technische informatie, vakkennis en
apparatuur. Het CITROËN-netwerk is in
staat u dit te bieden.
Afhankelijk van de landelijke wetgeving
kan de aanwezigheid van bepaalde
veiligheidsuitrusting verplicht zijn:
veiligheidsvesten, gevarendriehoeken,
alcoholtests, een set reservelampen,
reservezekeringen, een brandblusser,
een verbandtrommel, spatlappen aan de
achterzijde van de auto, enz.
Belangrijke informatie:
- H et monteren van elektrische
uitrustingen of accessoires die niet
onder een artikelnummer in het
assortiment van CITROËN voorkomen,
kan tot een hoger verbruik leiden en
storingen in het elektronische systeem
van uw auto veroorzaken. Neem contact
op met het CITROËN-netwerk voor
meer informatie over het aanbod aan
accessoires met een artikelnummer.
-
U
it veiligheidsoverwegingen is toegang
tot de diagnose-aansluiting, die is
gekoppeld aan de elektronische
systemen in de auto, uitsluitend
voorbehouden aan het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats waar de beschikking is
over geschikt gereedschap (kans op
storingen in de elektronische systemen
die kunnen leiden tot pech of ernstige
ongevallen). De fabrikant kan niet
aansprakelijk worden gesteld als deze
aanwijzing niet wordt opgevolgd.
-
W
ijzigingen of aanpassingen die
niet door CITROËN zijn voorzien
of toegestaan, of die niet volgens
de technische voorschriften van de
fabrikant zijn uitgevoerd, leiden tot
het ver vallen van de wettelijke en
contractuele garanties.Monteren van als accessoire geleverde
radiocommunicatiezenders
Voordat u
een radiocommunicatiezender
met buitenantenne monteert, moet u
bij
het CITROËN-netwerk de technische
gegevens (frequentieband, maximaal
uitgangsvermogen, positie antenne,
specifieke installatievoorschriften) van
de voor montage geschikte zenders
opvragen, conform de Richtlijn
Elektromagnetische Compatibiliteit
(2004/104/EG).
Alarmknipperlichten
F Wanneer u deze rode knop indrukt,
knipperen alle vier de richtingaanwijzers
tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als het
contact is afgezet.
5
Veiligheid
Page 92 of 292

90
Automatisch inschakelen
van de alarmknipperlichten
Bij een noodstop schakelen de alarmknipperlichten,
afhankelijk van de remvertraging die optreedt,
automatisch in. De alarmknipperlichten blijven
knipperen totdat er opnieuw gas wordt gegeven.
U kunt de alarmknipperlichten echter
ook uitschakelen door de knop op het
instrumentenpaneel in te drukken.
ClaxonNoodoproep of
pechhulpoproep
Urgence-noodoproep met lokalisering
* In overeenstemming met de algemene
gebruiksvoor waarden, die u bij uw
verkooppunt kunt opvragen, en de
technische beperkingen van het systeem
** Afhankelijk van de geografische dekking van de diensten Urgence-noodoproep met
lokalisering en, Assistance-pechhulpoproep
met lokalisering, en van de officiële landstaal
die door de eigenaar van de auto is gekozen.
D
e lijst van de landen waar het systeem
werkzaam is en de lijst van beschikbare
telematicadiensten kunt u
bij uw verkooppunt
opvragen of op de landelijke website van het
merk bekijken.
Druk in geval van nood langer dan 2 seconden
o p toets 1 .
Het knipperen van de LED en een
geluidssignaal bevestigen dat de oproep naar
de alarmcentrale van de Urgence-noodoproep
met lokalisering* is verstuurd.
Door nogmaals op deze knop te drukken wordt
de oproep geannuleerd en gaat de LED uit.
De LED blijft branden (zonder te knipperen)
wanneer de verbinding tot stand is gebracht.
Aan het einde van het gesprek gaat het lampje uit.
De alarmcentrale van de Urgence-noodoproep
met lokalisering lokaliseert onmiddellijk
uw auto, spreekt u
toe in uw landstaal**
en roept indien nodig de hulp in van de
bevoegde hulpdiensten**. In landen waar
de alarmcentrale niet operationeel is, wordt
de oproep meteen doorgestuurd naar de
hulpdiensten (112), zonder lokalisatie. Als onafhankelijk van de activering van
de airbags een aanrijding is gedetecteerd
door de airbagregeleenheid, wordt
automatisch een noodoproep verzonden.
Werking van het systeemF Druk op het middelste gedeelte van
het stuur wiel met geïntegreerde
bedieningstoetsen.
Bij het aanzetten van het contact gaat het
lampje 3 seconden branden. Dit duidt op een
goede werking van het systeem.
Het lampje blijft rood branden: er is een storing
in het systeem.
Het lampje knippert rood: de noodbatterij moet
worden vervangen.
In beide gevallen is het mogelijk dat de
noodoproep of pechhulpoproep niet meer werkt.
Neem zo snel mogelijk contact op met een
gekwalificeerde werkplaats.
Veiligheid
Page 93 of 292

91
Bij een storing in het systeem kan er wel
met de auto worden gereden.
Assistance-pechhulpoproep met lokalisering
** Afhankelijk van de geografische dekking van de diensten Urgence-noodoproep met
lokalisering en Assistance-pechhulpoproep
met lokalisering, en van de officiële
landstaal die door de eigenaar van de auto
is gekozen.,
D
e lijst van de landen waar het systeem
werkzaam is en de lijst van beschikbare
telematicadiensten kunt u
bij uw
verkooppunt opvragen of op de landelijke
website van het merk bekijken.
Druk langer dan 2 seconden op toets 2 voor het
a anvragen van hulp bij het stranden van de auto
(bevestigd door een gesproken bericht**).
Door nogmaals op deze toets te drukken wordt
de oproep geannuleerd (bevestigd door een
gesproken bericht).
Geolokalisatie
U kunt de geolokalisatie uitschakelen/
inschakelen door gelijktijdig op de toetsen 1 en
2
te drukken en ver volgens eenmaal op toets
2
te drukken om te bevestigen. Wanneer u
uw auto buiten het CITROËN-
dealernetwerk hebt gekocht, raden wij
u aan de aanwezigheid van deze diensten
bij een dealer te laten controleren en
eventueel configureren. In een meertalig
land kunt u het systeem laten configureren
in de officiële landstaal van uw voorkeur.
Om technische redenenen, zoals
het verbeteren van de kwaliteit van
telematicadiensten voor klanten, behoudt
de fabrikant zich het recht voor om op elk
willekeurig moment het telematicasysteem
in de auto te wijzigen.
Indien u gebruikmaakt van de dienst
Citroën Connect Box met SOS-pakket
en pechhulpser vice, beschikt u over
aanvullende diensten via uw persoonlijke
pagina op de landelijke website.
Elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP)
Het elektronische stabiliteitsprogramma (ESP)
omvat de volgende systemen:
-
A
ntiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar (EBD).
-
N
oodremassistentie (BAS).
-
A
ntispinregeling (ASR).
-
D
ynamische stabiliteitscontrole (DSC).
-
A
anhangerstabiliteitscontrole (TSM).
Begrippen
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(EBD)
Deze systemen zorgen tijdens het remmen
voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid
van uw auto en voor een betere controle in
bochten, vooral op een slecht of glad wegdek.
Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen
in het geval van een noodstop.
De EBD verdeelt de remdruk over de wielen.
5
Veiligheid
Page 94 of 292

92
Noodremassistentie (BAS)
Dit systeem zorgt er voor dat in noodgevallen
de optimale remdruk sneller wordt bereikt,
zodat de remafstand kleiner wordt.
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal snel wordt ingetrapt en zorgt er voor
dat de benodigde bedieningskracht wordt
verminderd en de effectiviteit van het remmen
wordt vergroot.
Antispinregeling (ASR)
Dit systeem past de aandrijfkracht aan om
het doorspinnen van de wielen te voorkomen
via de remmen van de aangedreven wielen
en de motor. De ASR zorgt ook voor meer
koersstabiliteit bij het accelereren.
Dynamische stabiliteitscontrole
(DSC)
Dit systeem houdt de vier wielen in de gaten
en grijpt, als de koers van de auto afwijkt van
de door de bestuurder gewenste richting,
automatisch in via de remmen van een of
meerdere wielen en het motorkoppel om de
auto voor zover mogelijk weer in de juiste koers
te brengen.
Aanhangerstabiliteitscontrole
(TSM)
Dit systeem helpt de auto onder controle te
houden bij het trekken van een aanhanger, om
de kans op slingeren te verkleinen.
Antiblokkeersysteem
(ABS) en elektronische
remdrukregelaar (EBD)
Als dit lampje blijft branden, duidt dit
op een storing in het ABS.
Als dit lampje en de lampjes
STOP en ABS gaan branden in
combinatie met een melding en
een geluidssignaal, duidt dit op
een storing in de elektronische
remdrukregelaar (EBD). Als het antiblokkeersysteem ingrijpt, kunt
u
trillingen in het rempedaal voelen; dit is
normaal.
Trap het rempedaal bij een noodstop
krachtig en volledig in en laat het niet
los.
Zorg er bij ver vanging van de wielen (banden
en velgen) voor dat wielen worden gemonteerd
die voor uw auto zijn gehomologeerd.
Laat de systemen na een aanrijding
controleren door het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Intelligent Traction Control
De normale remwerking blijft behouden. Rijd wel
voorzichtig en matig uw snelheid.
Neem zo snel mogelijk contact op met het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Neem contact op met het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Afhankelijk van de uitvoering is uw auto uitgerust
met een systeem dat zorgt voor extra tractie op
besneeuwde wegen: Intelligent Traction Control .
Deze functie detecteert situaties met weinig grip,
zoals wegrijden en voortbewegen van de auto
in verse en diepe sneeuw of over platgereden
sneeuw.
In dergelijke omstandigheden regelt de Intelligent
Traction Control het doorslippen van de
voor wielen om voor een optimale grip te zorgen.
Zo worden de aandrijving en de bestuurbaarheid
verbeterd.
Veiligheid
Page 95 of 292

93
Onder gladde omstandigheden is het
raadzaam te rijden op winterbanden.
Antispinregeling
(ASR)/Dynamische
stabiliteitscontrole (DSC)
Werking
Deze systemen worden automatisch
geactiveerd zodra de motor wordt gestart.
Deze systemen treden in werking zodra de
wielen te weinig grip of tractie hebben.
Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, mulle grond
enz.) kan het nuttig zijn deze systemen uit te
schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en
weer grip kunnen krijgen.
Schakel deze systemen weer in zodra er weer
voldoende grip is.Met Advanced Grip Control
F
Z
et de draaiknop in deze stand.
Met het touchscreen
Het uitschakelen kan worden uitgevoerd
via het menu Rijden/Auto .
Ter bevestiging gaat dit verklikkerlampje
branden op het instrumentenpaneel en
wordt er een melding weergegeven.
In dat geval gaat dit lampje op het
instrumentenpaneel knipperen.
Opnieuw inschakelen
Deze systemen worden automatisch weer
ingeschakeld als het contact opnieuw wordt
aangezet of vanaf snelheden boven 50 km/h.
Bij snelheden tot 50
km/h kunt u de systemen
handmatig weer inschakelen. Met Advanced Grip Control
F
Z
et de draaiknop in een andere
stand dan deze.
Met het touchscreen Het opnieuw inschakelen kan worden
uitgevoerd via het menu Rijden/
Auto.
Ter bevestiging gaat dit lampje op het
instrumentenpaneel uit en wordt een
melding weergegeven.
Storing
Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met een
melding en een geluidssignaal, duidt
dit op een storing in het systeem.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om de systemen te
laten controleren.
5
Veiligheid
Page 96 of 292

94
ASR/DSC
Deze systemen zorgen voor meer
veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder
mag zich echter nooit laten verleiden tot
het nemen van meer risico's of te hard
rijden.
In situaties die tot gladheid kunnen leiden
(regen, sneeuw, ijzel) wordt de kans dat
de wielen hun grip verliezen groter. Het
is voor uw veiligheid dus van het grootste
belang dat de systemen altijd ingeschakeld
zijn, zeker als de omstandigheden
gevaarlijker worden.
De goede werking van deze systemen
wordt verzekerd door de naleving van de
voorschriften van de fabrikant, niet alleen
met betrekking tot de wielen (banden en
velgen), onderdelen van het remsysteem
en elektronische onderdelen, maar ook
wat betreft de montageprocedures die
door het CITROËN-netwerk worden
toegepast.
Voor een maximale effectiviteit van deze
systemen onder winterse omstandigheden
adviseren wij u
winterbanden te gebruiken.
Zorg er dan voor dat alle vier de wielen zijn
voorzien van hetzelfde type winterband dat
voor uw auto is gehomologeerd.Aanhangerstabiliteitscontrole
(TSM)
Bij het trekken van een aanhanger vermindert
dit systeem de kans op slingeren van de auto
en de aanhanger.
Werking
Het systeem wordt automatisch ingeschakeld
als het contact wordt aangezet.
Het elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP)
moet storingsvrij zijn.
Dit systeem, dat werkt tussen 60
km/h en
160
km/h, grijpt, zodra het detecteert dat de
aanhanger begint te slingeren, in op de remmen
om de aanhanger te stabiliseren, waarbij het
systeem indien nodig het motor vermogen
vermindert om de auto te vertragen.
De ingreep wordt gesignaleerd door
het knipperen van dit lampje op het
instrumentenpaneel en het branden
van de remlichten.
Raadpleeg voor de gewichten en
aanhangergewichten de rubriek "Technische
gegevens" of het kentekenbewijs van uw auto.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor het
veilig gebruiken van een trekhaak.
Storing
Als een storing in het systeem
optreedt, gaat dit lampje branden
op het instrumentenpaneel in
combinatie met een melding en een
geluidssignaal.
De aanhangerstabiliteitscontrole
vergroot de veiligheid onder normale
rijomstandigheden en wanneer de
adviezen met betrekking tot het rijden
met een aanhanger in acht worden
genomen. Het systeem mag de
bestuurder niet verleiden tot het nemen
van extra risico's bij het trekken van
een aanhanger (overbelading, onjuiste
kogeldruk, versleten banden of een te lage
bandenspanning, versleten remmen enz.)
of het rijden met een te hoge snelheid (in
Nederland max. 90
km/h).
In bepaalde gevallen kan het slingeren
van de aanhanger niet worden verminderd
door het ESP-systeem, met name bij het
trekken van een lichte aanhanger.
Bij het rijden op een glad of slecht wegdek
kan het systeem niet voorkomen dat de
aanhanger slingert of uitbreekt.
Wanneer u in dat geval verder rijdt met de aanhanger,
v erminder dan u snelheid en rijd voorzichtig!
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats om het systeem te laten controleren.
Veiligheid