116
Rijadviezen
F Houd u altijd aan de verkeersregels en let
onder alle omstandigheden goed op.
F
R
icht uw aandacht op het verkeer en houd
uw handen op het stuur wiel, zodat u
snel
kunt reageren op onver wachte situaties.
F
K
ies voor een soepele rijstijl, anticipeer op
situaties waarbij u
moet remmen en houd
afstand van de auto's voor u, vooral bij
slecht weer.
F
V
oer handelingen die veel aandacht vergen
(bijvoorbeeld verstellen of afstellen) altijd bij
stilstaande auto uit.
F
B
ij lange ritten is het raadzaam om elke
twee uur pauze te nemen.
Belangrijk!
Laat de motor nooit stationair
draaien in een slecht geventileerde,
afgesloten ruimte. Verbrandingsmotoren
stoten giftige uitlaatgassen uit, zoals
koolmonoxide. Kans op vergiftiging met
dodelijke afloop! Laat bij winterse omstandigheden
(temperaturen onder -23°C) de motor
gedurende 4
minuten stationair draaien
voordat u wegrijdt. Dit is belangrijk voor de
goede werking en de levensduur van de
mechanische onderdelen van uw auto (de
motor en de transmissie).
Rijd nooit met aangetrokken
parkeerrem . Kans op over verhitting en
beschadiging van het remsysteem!
Parkeer de auto niet of laat de motor
niet draaien op een brandbare
ondergrond (dor gras, dode bladeren,
papier enz.). Het uitlaatsysteem van uw
auto wordt erg warm en blijft ook na het
afzetten van de motor nog enkele minuten
warm. Brandgevaar!
Laat de auto nooit onbewaakt met
draaiende motor achter. Als u
uw auto
met draaiende motor moet verlaten,
trek dan de handrem aan en zet de
versnellingsbak in de neutraalstand of in
de stand N of P , afhankelijk van het type
versnellingsbak. Laat nooit kinderen zonder toezicht in
de auto achter.
Rijden op een overstroomde weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen zo
veel mogelijk te vermijden, want het water kan
de motor, versnellingsbak en het elektrische
systeem van uw auto ernstig beschadigen.
Bent u
genoodzaakt over een overstroomd
weggedeelte te rijden, doe dan het volgende:
F
c
ontroleer dat de diepte van het water
nergens meer is dan 15
cm en houd daarbij
rekening met de golven die kunnen worden
veroorzaakt door andere gebruikers,
F
s
chakel de functie Stop & Start uit,
F
r
ijd zo langzaam mogelijk zonder de motor
te laten afslaan. Rijd in elk geval niet sneller
dan 10
km/h,
F
z
et de auto niet stil en zet de motor niet af.
Rijden
144
Snelheidsregelaar –
specifieke adviezen
Gebruik voor uw veiligheid en die van uw
medeweggebruikers de snelheidsregelaar
uitsluitend als de verkeerssituatie het
mogelijk maakt om gedurende een bepaalde
tijd met een constante snelheid en een veilige
afstand tot uw voorligger te blijven rijden.
Blijf waakzaam wanneer de
snelheidsregelaar ingeschakeld is. Wanneer
u
op een van de toetsen voor het instellen
van de snelheid drukt, kan de snelheid van
uw auto plotseling veranderen.
Op een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen dat de
auto de ingestelde snelheid overschrijdt. Rem
indien nodig om de rijsnelheid te beperken.
Op een steile helling of bij het trekken van
een zware aanhanger kan het voorkomen dat
de ingestelde snelheid niet wordt gehaald of
vastgehouden.
Overschrijden van de ingestelde
snelheid
Trap het gaspedaal in om de ingestelde
snelheid tijdelijk te overschrijden (de
ingestelde snelheid knippert).
Laat om terug te keren naar de ingestelde
snelheid het gaspedaal los (wanneer
deze snelheid weer is bereikt, stopt de
snelheidsweergave met knipperen).
Werkingslimieten
Gebruik het systeem nooit in de volgende
situaties:
-
I
n een stedelijk gebied met
overstekende voetgangers,
-
i
n druk verkeer (behalve uitvoeringen
met de functie Stop & Go),
-
o
p bochtige of steile wegen,
-
o
p gladde of overstroomde wegen,
-
i
n ongunstige weersomstandigheden,
-
b
ij het rijden op een kombaan,
-
b
ij het rijden op een rollenbank,
-
b
ij het gebruik van sneeuwkettingen,
sneeuwsokken of spijkerbanden.Programmeerbare
snelheidsregelaar
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen en het
gedeelte Snelheidsregelaar – specifieke
adviezen .
Met behulp van de
snelheidsregelaar kan de bestuurder
met een ingestelde constante
snelheid rijden zonder gas te hoeven
geven.
De snelheidsregelaar moet handmatig worden
ingeschakeld .
Daar voor moet de auto met een snelheid van
minstens 40
km/h rijden.
Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak moet minimaal de derde
versnelling zijn ingeschakeld.
Bij auto's met een automatische transmissie
moet stand D zijn geselecteerd of moet, in
stand M , minimaal de tweede versnelling zijn
ingeschakeld.
Bij auto's met het Stop & Start-systeem
blijft de snelheidsregelaar na het
schakelen actief, ongeacht het type
versnellingsbak.
Rijden
149
Wanneer, nadat een auto met de automatische
transmissie EAT8 door het systeem tot stilstand
is gebracht, de verkeerssituatie het niet toelaat
de auto binnen 3 seconden weer te laten
wegrijden moet de bestuurder het wegrijden
van de auto bevestigen door toets 4 in te
drukken of het gaspedaal in te trappen.
Als de bestuurder geen actie onderneemt nadat
de auto tot stilstand is gekomen, wordt na
ongeveer 5
minuten automatisch de elektrische
parkeerrem geactiveerd.
De snelheidsregeling blijft actief na
het schakelen, ongeacht het type
versnellingsbak.
Wanneer de snelheidsregelaar is onderbroken,
wordt de melding "Inschakelen geweigerd,
omstandigheden ongeschikt" weergegeven
zolang het niet mogelijk is om de adaptieve
snelheidsregelaar weer te activeren (niet
voldaan aan de veiligheidsvoorwaarden).
De functie verkeersbordherkenning
gebruiken
F Druk op 5 om de door de functie
voorgestelde snelheid te accepteren en
druk ver volgens opnieuw om uw keuze te
bevestigen. Om plotseling accelereren of decelereren
van de auto te voorkomen is het raadzaam
een snelheid te selecteren die dicht bij de
actuele snelheid van uw auto ligt.
Wijzigen van de afstand tot de
voorligger
F Druk op 6
om de drempelwaarden van
de afstandsinstelling ("Veraf", "Normaal",
"Dichtbij") weer te geven en druk opnieuw
om een optie te selecteren.
Na enkele seconden wordt de optie
geaccepteerd. Bij het afzetten van het contact
wordt de optie opgeslagen in het geheugen.
Tijdelijk overschrijden van de
ingestelde snelheid
F Trap het gaspedaal in. De afstandsregeling en de snelheidsregeling zijn
gedeactiveerd zolang u
blijft accelereren.
"Snelheidsregelaar onderbroken" wordt
weergegeven.
Uitschakelen van het systeem
F Draai knop 1 omhoog in de stand OFF .
Weergave op het instrumentenpaneel
De volgende informatie is zichtbaar op het
instrumentenpaneel in de weergavemodus
"RIJDEN". 7.
Auto gedetecteerd door het systeem
(symbool vol).
8. Snelheidsregelaar actief (kleur niet grijs).
9. Ingestelde snelheid.
10. Snelheid voorgesteld door het
verkeersbordherkenningssysteem.
11. Auto stilgehouden (uitvoeringen met een
automatische transmissie)
12 . Instelling afstand tot voorligger.
13. Door het systeem gedetecteerde positie
van het voertuig.
Meldingen en waarschuwingen
De weergavemodus " Rijden" van het digitale
instrumentenpaneel moet eerst geselecteerd
zijn.
6
Rijden