Page 129 of 443
625
Wat te doen in een noodgeval
SLEPEN
Slepen
Laat de auto bij voorkeur wegslepen door
een officiële HYUNDAI-dealer of een
erkend bergingsbedrijf. De juiste
procedures voor het slepen zijn
noodzakelijk om beschadigingen aan uw
auto te voorkomen. Wij bevelen het
gebruik van dollies aan. De auto mag gesleept worden met de
voorwielen op de grond (zonder dollies)
en de achterwielen van de grond. Als een
van de aangedreven wielen of dewielophanging beschadigd is of als de
auto wordt gesleept met de achterwielen
van de grond, plaats dan een dolly onder
de achterwielen. Als er geen dollies
worden gebruikt, moet de auto worden
gesleept met de achterwielen van de
grond.
OPMERKING
Sleep de auto nooit achteruit met
de voorwielen op de grond.
Hierdoor kan de auto beschadigd raken.
Sleep de auto nooit met een takelwagen. Gebruik alleen een
auto-ambulance of een bril.
OBK069017
A
B
C wielplatform
OBK069018
OBK069019
Page 130 of 443
Wat te doen in een noodgeval
26
6
Slepen in noodgevallen zonder dollies:
1. Zet het contact in stand ACC.
2. Zet de transmissie in stand N
(neutraal).
3. Ontgrendel de parkeerrem.
Afneembare trekhaak
(indien van toepassing)
1. Open de achterklep en verwijder hetsleepoog uit de gereedschapsset.
2. Verwijder het afdekkapje in de voor- of achterbumper door aan de onderzijde
van het afdekkapje te drukken. 3. Plaats het sleepoog door het rechtsom
te draaien totdat het volledig vastzit.
4. Verwijder het sleepoog na het gebruik en plaats het afdekkapje.
OPMERKING
Als de selectiehendel niet in stand
N wordt gezet, kan dit inwendigeschade in de transmissie tot gevolg hebben.
OBK062010
OBK062011
Voor
Achter
Page 131 of 443

627
Wat te doen in een noodgeval
Slepen in een noodgeval
Laat de auto bij voorkeur wegslepen
door een officiële HYUNDAI-dealer of
een erkend bergingsbedrijf.Als dit niet mogelijk is, mag de auto
tijdelijk worden gesleept met een
sleepkabel of -ketting die aan het
sleepoog aan de voor-of achterzijde van
de auto is bevestigd. Wees voorzichtig bij
het slepen van de auto. Laat een ervarenbestuurder in de gesleepte auto achterom te sturen en de remmen te bedienen.
Op deze manier slepen mag alleen op
verharde wegen, over een korte afstand
en met lage snelheid. Bovendien moeten
de wielen, aandrijfassen, transmissie,
stuurinrichting en remmen in orde zijn.
Gebruik de sleepogen niet om een
andere auto weg te slepen die vastzit
in de modder of iets dergelijks waar hij
niet op eigen kracht uit kan komen.
Sleep geen auto’s die zwaarder zijn dan de auto waarmee wordt gesleept.
De bestuurders van beide auto’s dienen goed met elkaar te
communiceren. Controleer voor het slepen of de
sleepogen niet gebroken of op eenandere manier beschadigd zijn.
Bevestig de kabel of ketting goed aan de sleepogen.
Voorkom schokbewegingen tijdens het slepen. Sleep met een gelijkmatige
kracht.
Trek niet in de dwarsrichting of in verticale richting aan het sleepoog.Anders kan het sleepoog beschadigd
raken. Trek alleen in de lengterichting
van de auto.
OPMERKING
Bevestig een sleepkabel alleen
aan de sleepogen.
Als de sleepkabel aan een ander onderdeel van de auto wordtbevestigd, kan dit leiden totbeschadigingen.
Gebruik alleen een sleepkabel of - ketting die speciaal bedoeld isvoor het slepen van auto’s.Bevestig de kabel of ketting goedaan de sleepogen.
OBK062012
OBK062013
Voor
Achter
Page 132 of 443

Wat te doen in een noodgeval
28
6
Gebruik een sleepkabel van maximaal
5 meter. Bevestig een rode doek in het midden.
Rijdt voorzichtig tijdens het slepen om te voorkomen dat de sleepkabel slap
komt te hangen.
Voorzorgsmaatregelen bij slepen in
een noodgeval
Zet het contact in stand ACC, zodat het stuurslot niet kan worden
ingeschakeld.
Zet de transmissie in stand N (neutraal).
Ontgrendel de parkeerrem.
Vanwege de verminderde remwerking, moet het rempedaal krachtiger worden bediend.
Het sturen gaat zwaarder omdat de stuurbekrachtiging niet werkt.
Tijdens een afdaling kunnen de remmen oververhit raken, waardoor de
remwerking afneemt. Stop in dat gevalregelmatig om de remmen af te laten
koelen.
WAARSCHUWING
Wees voorzichtig bij het slepen van de auto.
Probeer abrupt accelereren en remmen, alsmede vreemde
manoeuvres te voorkomen, zodatde sleepkabel of -ketting en de
sleepogen niet te zwaar worden
belast. Anders kunnen ze breken,
waardoor ernstig letsel of schadekan ontstaan.
Als er nauwelijks beweging in de auto zit, ga dan niet onnodig door
met slepen. Neem contact op met
een officiële HYUNDAI-dealer of
een deskundig bergingsbedrijf
voor hulp.
Sleep de auto onder een zo recht mogelijke hoek.
Blijf op veilige afstand van de auto tijdens het slepen.
OBK069020
Page 133 of 443
629
Wat te doen in een noodgeval
OPMERKING -Automatische transmissie
Als de auto gesleept moet worden
met alle wielen op de grond, mag
hij alleen vooruit gesleeptworden. Controleer of detransmissie in de vrijstand staat. Zorg ervoor dat het stuurslot niet
geactiveerd is door het contact instand ACC te zetten. Laat een ervaren bestuurder in de
gesleepte auto achter om testuren en de remmen tebedienen.
Laat de auto niet met een snelheid hoger dan 15 km/h en
niet verder dan 1,5 km slepen, om ernstige schade aan deautomatische transmissie tevoorkomen.
Controleer voor het slepen het niveau van de automatische-transmissievloeistof. Vul vloeistofbij als het niveau onder deaanduiding HOT op de peilstok is.
Als u geen vloeistof hebt om bij tevullen, moet er een dolly wordengebruikt.
Page 134 of 443
5
Vóór het rijden / 5-3
Standen contactslot / 5-5
Toets ENGINE START/STOP / 5-8
Handgeschakelde transmissie / 5-13
Automatische transmissie / 5-18
Remsysteem / 5-26
Cruise control-systeem / 5-38
Brandstofbesparing / 5-42
Rijden onder speciale rijomstandigheden / 5-44
Rijden in de winter / 5-49
Massa van de auto / 5-54
Rijden met een aanhanger / 5-55
Rijden met uw auto
Page 135 of 443

Rijden met uw auto
2
5
WAARSCHUWING - WAARSCHUWING - UITLAATGASSEN KUNNEN GEVAARLIJK ZIJN!
Uitlaatgassen kunnen bijzonder gevaarlijk zijn. Draai onmiddellijk de ruiten open als u in de auto uitlaatgas ruikt. • Inhaleer uitlaatgassen niet.
Uitlaatgassen bevatten koolmonoxide, een kleurloos en reukloos gas dat bewusteloosheid en dood door verstikking kan
veroorzaken.
Het uitlaatsysteem moet elke keer dat de auto op de brug staat voor olieverversen of voor andere reparaties worden
gecontroleerd. Laat uw auto controleren door een officiële HYUNDAI-dealer als u merkt dat het geluid van de uitlaat verandert
of als u over iets heen gereden bent dat de onderzijde van de auto heeft geraakt.
Het is gevaarlijk de motor van uw auto in de garage te laten draaien, ook al staat de garagedeur open. Laat de motor niet
langer draaien in uw garage dan de tijd die u na het starten nodig heeft om de garage uit te rijden.
Als het noodzakelijk is de auto gedurende langere tijd stationair te laten draaien terwijl er mensen in de auto aanwezig zijn,
doe dat dan alleen in een open ruimte, zet de luchttoevoer op BUITENLUCHT en schakel een van de hogere
ventilatorsnelheden in zodat er frisse lucht naar het interieur wordt toegevoerd.
Als u moet rijden met de achterklep open omdat de lading het sluiten van de achterklep onmogelijk maakt:
1. Sluit alle ruiten.
2. Open de uitstroomopeningen opzij.
3. Zet de luchttoevoer op BUITENLUCHT, kies voor de luchtregeling " " of " " en zet de aanjager in een van de hogere standen.
Voor een goede werking van het ventilatiesysteem is het noodzakelijk dat de luchtinlaat onder de voorruit vrij blijft van sneeu w,
ijs, bladeren en andere obstructies.
Page 136 of 443

53
Rijden met uw auto
Vóór het instappen
Zorg ervoor dat alle ruiten,buitenspiegel(s) en lampen schoon zijn.
Controleer de toestand van de banden.
Controleer of er geen sporen van lekkage onder de auto te zien zijn.
Controleer of er zich geen obstakels achter de auto bevinden wanneer u
achteruit wilt rijden. Noodzakelijke controles
De volgende vloeistofpeilen dienen
regelmatig, afhankelijk van het gebruikte
interval gecontroleerd te worden:
motorolie, koelvloeistof, remvloeistof en
ruitensproeiervloeistof. Nadere
informatie vindt u in Hoofdstuk 7,Onderhoud.
Vóór het starten
Sluit alle portieren.
Verstel de stoel zodanig dat u alle
bedieningsorganen gemakkelijk kunt
bereiken.
Stel de binnen- en buitenspiegels af.
Controleer of alle verlichting werkt.
Controleer alle instrumenten.
Controleer of alle waarschuwingslampjes werken als het contact in stand ON staat.
Ontgrendel de parkeerrem en controleer of het
waarschuwingslampje van hetremsysteem uitgaat.
Voor een veilig gebruik is het
noodzakelijk dat u volledig vertrouwdbent met uw auto en debedieningsorganen.
VÓÓR HET RIJDEN
WAARSCHUWING
Alle inzittenden moeten tijdens het
rijden de veiligheidsgordel op de
juiste manier dragen. Zie
“Veiligheidsgordels” in hoofdstuk 3
voor informatie over het juiste
gebruik van de veiligheidsgordels.
WAARSCHUWING
Wanneer u tijdens het rijden wordt
afgeleid, kunt u de controle over de
auto verliezen, waardoor
ongevallen en ernstig letsel
veroorzaakt kunnen worden. De
eerste verantwoordelijkheid voor
de bestuurder is een veilige
bediening van de auto volgens de
geldende verkeersregels. Mobiele apparatuur of systemen in
de auto die de blik, aandacht en
concentratie van de bestuurder
afleiden van een veilige bediening,of die door de wet verboden zijn,
mogen tijdens het rijden nooit
gebruikt worden.