Page 25 of 443

Onderhoud
8
7
Ten minste maandelijks:
Controleer het koelvloeistofniveau in
het expansievat.
Controleer de werking van alle verlichting van uw auto, inclusief de
remlichten, richtingaanwijzers en
alarmknipperlichten.
Controleer de bandenspanning van alle wielen inclusief het reservewiel.
Twee keer per jaar
(in het voorjaar en in het najaar):
Controleer de radiateurslangen en de slangen van de verwarming en de airconditioning op lekkage enbeschadigingen.
Controleer de werking van de ruitenwissers en -sproeiers. Reinig de
ruitenwisserbladen met een schone,
met ruitensproeiervloeistof doordrenktedoek.
Controleer de stand van de koplampen.
Controleer de dempers, de uitlaatpijpen, de hitteschilden en de
bevestigingen van de uitlaat.
Controleer de werking van de driepuntsgordels en controleer op
slijtage.
Controleer of het profiel van de banden nog voldoende is en controleer of de
wielmoeren goed zijn aangedraaid.
Ten minste eenmaal per jaar:
Reinig de afvoeropeningen aan deonderzijde van de portieren en de
dorpels.
Smeer alle portierscharnieren, slotvangers en motorkapscharnieren.
Smeer de portier- en motorkapsloten, - vergrendelingen.
Smeer de portierrubbers.
Controleer vóór de zomer de werking van de airconditioning.
Controleer het vloeistofniveau van de stuurbekrachtiging.
Controleer en smeer het bedieningsmechanisme van de
automatische transmissie.
Reinig de accu en de accupolen.
Controleer het remvloeistofniveau.
Page 26 of 443

79
Onderhoud
ONDERHOUDSSCHEMA
Volg het “Onderhoudsschema bij
normaal gebruik” wanneer de auto
normaalgesproken wordt gebruikt onder
andere dan de hieronder vermelde
omstandigheden. Volg in de
onderstaande gevallen het
“Onderhoudsschema bij verzwaard
gebruik”.
Veel korte ritten.
Rijden in extreem stoffige of zanderige gebieden.
Intensief gebruik van het remsysteem.
Rijden in gebieden waar veel zout of andere agressieve stoffen worden
gebruikt.
Rijden op ruwe, modderige wegen.
Rijden in heuvelachtige gebieden.
Langdurig stationair draaien of rijden met lage toerentallen.
Gedurende lange tijd rijden bij lage temperaturen en/of in een extreem
vochtig klimaat.
Voor meer dan 50% rijden in druk stadsverkeer bij temperaturen bovende 32°C (90°F).
Wanneer uw auto wordt gebruikt onder
een van de bovenstaandeomstandigheden, dienen voor hetcontroleren, vervangen en verversen
kortere intervallen te wordenaangehouden dan aangegeven in het"Onderhoudsschema bij normaal
gebruik". Volg ook na 96 maanden of120.000 km de voorgeschrevenonderhoudsintervallen.
Page 27 of 443

Onderhoud
10
7
UITLEG BIJ ONDERHOUDSSCHEMA
Motorolie en oliefilter
De motorolie moet worden ververst en
het filter moet worden vervangen volgens
de intervallen van het
onderhoudsschema. Als er onderongunstige omstandigheden gereden
wordt, moet de olie vaker ververst en het
filter vaker vervangen worden. Aandrijfriemen
Controleer alle aandrijfriemen op
tekenen van sneetjes, scheurtjes,
overmatige slijtage of verzadiging met
olie en vervang indien nodig. Brandstoffilter(element)
Door een verstopt filter kan de snelheid
waarmee gereden kan worden, afnemen,
het emissiesysteem beschadigd raken of
slecht aanslaan veroorzaakt worden. Als
zich in de brandstoftank te veel vuil
ophoopt, dient het filter mogelijk vaker
vervangen te worden.
Laat de motor na het plaatsen van een
nieuw filter enkele minuten draaien en
controleer de aansluitingen op lekkage.
We adviseren u het brandstoffilter te
laten vervangen door een officiële
HYUNDAI-dealer.
Brandstofleidingen, -slangen en
aansluitingen
Controleer de brandstofleidingen, - slangen en aansluitingen op lekkage en
beschadigingen. We adviseren u de
brandstofleidingen, brandstofslangen en
aansluitingen te laten vervangen door
een officiële HYUNDAI-dealer.
OPMERKING
Wanneer u de riem controleert, zet
dan het contact in stand LOCK/OFFof ACC.
Page 28 of 443

711
Onderhoud
Ontluchtingsslang en tankdop De ontluchtingsslang en de tankdop
moeten worden gecontroleerd volgens de
intervallen van het onderhoudsschema.
Zorg ervoor dat de ontluchtingsslang of
tankdop op de juiste manier vervangen
wordt.Vacuüm- en
carterventilatieslangen
(indien van toepassing)
Controleer het oppervlak van de slangen
op sporen van oververhitting of
mechanische schade. Hard en broos
rubber, barstjes, scheurtjes, sneetjes,
schaafplekken en overmatig zwellen zijn
tekenen van veroudering. Besteed extra
aandacht aan de controle van de delen
van de slang die zich het dichtst bij
warme onderdelen bevinden, zoals het
uitlaatspruitstuk.
Controleer de ligging van de slangen om
er zeker van te zijn dat de slangen niet in
contact komen met warmtebronnen,
scherpe randen of bewegende delen,
waardoor schade door oververhitting ofmechanische slijtage kan ontstaan.Controleer of alle slangaansluitingen,
zoals klemmen en koppelingen, goed
vastzitten en niet lekken. Vervang
slangen onmiddellijk als er sporen van
veroudering of beschadigingen
gevonden worden.Luchtfilter
We adviseren u het luchtfilter te laten
vervangen door een officiële HYUNDAI-
dealer. Bougies
Gebruik altijd nieuwe bougies met de
juiste warmtegraad. Klepspeling Controleer op vreemde bijgeluiden en/of
motortrillingen en stel indien nodig af. Weadviseren u het systeem te laten
controleren door een officiële HYUNDAI-
dealer.
WAARSCHUWING
Neem de bougies niet los wanneer
de motor heet is en controleer ze
dan ook niet. Anders kunt u uzelfbranden.
Page 29 of 443

Onderhoud
12
7
Koelsysteem
Controleer de onderdelen van het
koelsysteem, zoals radiateur,
koelvloeistofreservoir, slangen enaansluitingen op lekkage en
beschadigingen. Vervang beschadigdeonderdelen.
Koelvloeistof
De koelvloeistof moet worden ververst
volgens de intervallen van hetonderhoudsschema.
Versnellingsbakolie
(indien van toepassing)
Controleer de versnellingsbakolie
volgens het onderhoudsschema. Automatische-
transmissievloeistof
(indien van toepassing)
Onder normale
gebruiksomstandigheden hoeft de
automatische-transmissievloeistof niet
gecontroleerd te worden.
We adviseren u de automatische-
transmissievloeistof te laten vervangen
door een officiële HYUNDAI-dealer.
Remleidingen en -slangen
Controleer visueel op juiste bevestiging,
schaafplekken, scheurtjes, veroudering
en lekkage. Vervang verouderde ofbeschadigde onderdelen direct. Remvloeistof
Controleer het vloeistofniveau in het
remvloeistofreservoir. Het
vloeistofniveau dient zich tussen de
merktekens MIN en MAX aan de zijkant
van het reservoir te bevinden. Gebruik
uitsluitend de voorgeschreven
hydraulische remvloeistof (DOT3 of
DOT4).
OPMERKING
Het gebruik van andere dan de
voorgeschreven vloeistof kanstoringen en defecten in detransmissie veroorzaken. Gebruikalleen de voorgeschreven
versnellingsbakolie. (Zie"Aanbevolen smeermiddelen enhoeveelheden" in hoofdstuk 8.)
Page 30 of 443

713
Onderhoud
Parkeerrem
Controleer het parkeerremsysteem
inclusief het parkeerrempedaal en de
kabels.
Schijfremmen, remblokken,
remklauwen en remschijven
Controleer de remblokken op overmatige
slijtage, de schijfremmen op slingering
en slijtage en de remklauwen op
vloeistoflekkage.
Bevestigingsbouten wielophanging
Controleer of de bouten van de
wielophanging goed vastzitten en niet
beschadigd zijn. Draai ze met het
voorgeschreven aanhaalmoment vast.Stuurhuis, stuurstangen en
stofhoezen/onderste fuseekogel
Breng de auto tot stilstand, zet de motor
uit en controleer op overmatige speling inhet stuurwiel.
Controleer de stuurstangen op knikken of
beschadigingen. Controleer de
stofhoezen en fuseekogel op
veroudering, scheurtjes of
beschadigingen. Vervang beschadigdeonderdelen.
Stuurbekrachtigingspomp,
aandrijfriem en slangen
Controleer de stuurbekrachtigingspomp en slangen op lekkage en
beschadigingen. Vervang beschadigde of
lekkende onderdelen direct. Controleer
de aandrijfriem op sneetjes, scheurtjes,
overmatige slijtage en controleer of hij
goed geolied is en de spanning juist is.
Vervang of stel indien nodig af.Aandrijfassen en
aandrijfashoezen
Controleer de aandrijfassen, -hoezen en
klemmen op scheurtjes, veroudering of
beschadigingen. Vervang beschadigdeonderdelen en breng indien nodig nieuw
vet aan.
Koudemiddel airconditioning
(indien van toepassing) Controleer de leidingen en aansluitingen
van de airconditioning op lekkage enbeschadigingen.
Page 31 of 443

Onderhoud
14
7
MOTOROLIE
Controle van het motoroliepeil
1. Controleer of de auto horizontaal staat.
2. Start de motor en laat deze op de normale bedrijfstemperatuur komen.
3. Zet de motor uit en wacht ongeveer 5 minuten zodat de olie naar het carter
terug kan lopen. 4. Trek de peilstok uit de houder, veeg
hem schoon en steek hem weer
geheel in de houder. 5. Trek de peilstok opnieuw uit de houder
en controleer het peil. Het peil moet
zich ergens tussen F en L bevinden.
WAARSCHUWING - Radiateurslang
Wees voorzichtig met de
radiateurslang tijdens het
controleren of bijvullen van de
motorolie. Deze kan namelijk nog
zo warm zijn, dat u zich eraan kuntbranden.OPMERKING
Vul niet te veel motorolie bij. Dit kan schade aan de motorveroorzaken.
Mors geen motorolie wanneer u olie bijvult of ververst. Als umotorolie morst in de
motorruimte, verwijder dit dan onmiddellijk.
Wanneer u de peilstok afveegt, doe dit dan met een schone doek.Wanneer er vuil in de olie
terechtkomt, kan motorschade ontstaan.
OBK079002
OBK079035
2,0L
3,8L
Page 32 of 443
715
Onderhoud
Als het peil zich bij of op de L bevindt,
moet u olie bijvullen tot de F.Vul niet te
veel olie bij.
Gebruik een trechter om morsen van
olie op motoronderdelen te voorkomen.
Gebruik alleen de voorgeschreven
motorolie. (Zie "Aanbevolensmeermiddelen en hoeveelheden" inhoofdstuk 8.)
Motorolie verversen en filter
vervangen
We adviseren u de motorolie en het
oliefilter te laten vervangen door een
officiële HYUNDAI-dealer.
OBK072003
OBK079036
2,0L
3,8L