Page 273 of 380

WAARSCHUWING!(Vervolgd)
banden kan lekkage of een klap-
band veroorzaken. Dit kan leiden
tot een ernstig ongeval. Rij niet
sneller dan 120 km/u in een auto
die tot het maximale laadvermogen
is beladen.
RADIAALBANDENWAARSCHUWING!
Het gecombineerd monteren van
radiaalbanden en andere banden-
types heeft een negatieve invloed op
het weggedrag van uw auto. Dit
stabiliteitsverlies kan ongevallen
veroorzaken. Als u radiaalbanden
gebruikt, moeten dat er altijd vier
zijn. Combineer ze nooit met an-
dere bandentypes.
Een gat of scheur in het loopvlak van
een radiaalband is mogelijk nog te
repareren, in tegenstelling tot schade
aan de wang van de band. Raadpleeg
uw erkende bandenleverancier voor
reparatie van radiaalbanden. COMPACT RESERVEWIEL
(voor bepaalde
uitvoeringen/landen)
Het compacte reservewiel mag slechts
tijdelijk en alleen in noodgevallen
worden gebruikt. U kunt aan de be-
schrijving van het reservewiel op de
band- en beladingsinformatiesticker
op de portieropening aan bestuur-
derszijde of op de wang van de band
zien of uw auto is uitgerust met een
compact reservewiel. Beschrijvingen
van compacte reservewielen beginnen
met de letter "T" of "S" vóór de aan-
duiding van de bandenmaat. Voor-
beeld: T145/80D18 103M.
T, S = reservewiel
Omdat het loopvlak van deze band
een beperkte levensduur heeft, moet
de originele band zo snel mogelijk
worden gerepareerd (of vervangen)
en weer gemonteerd worden.
Probeer nooit een wieldop aan te
brengen of een conventionele band te
monteren op het compacte reserve-
wiel, omdat het wiel specifiek voor het
compacte reservewiel is gemaakt.
Monteer nooit meer dan één compact
reservewiel tegelijk op de auto
WAARSCHUWING!
Compacte reservewielen mogen
slechts tijdelijk en alleen in noodge-
vallen worden gebruikt. U mag met
een deze reservewielen niet sneller
rijden dan 80 km/u. Het loopvlak
van een reservewiel heeft slechts
een beperkte levensduur. Als het
loopvlak is versleten tot op de
bandenslijtage-indicatoren, dient u
het reservewiel te vervangen. Let
op de waarschuwingen met betrek-
king tot het reservewiel. Anders
kan de band van het reservewiel lek
raken en kunt u de controle over de
auto verliezen.
267
Page 274 of 380

RESERVEWIEL VOOR
BEPERKT GEBRUIK (voor
bepaalde uitvoeringen/
landen)
Het reservewiel voor beperkt gebruik
mag slechts tijdelijk en alleen in nood-
gevallen worden gebruikt. De om-
schrijving van de band bevindt zich
op een sticker op het reservewiel voor
beperkt gebruik. Op deze sticker wor-
den de beperkingen voor het rijden
met het reservewiel aangegeven. Het
reservewiel lijkt op het oorspronke-
lijke wiel op de voor- of achteras van
de auto, maar heeft andere eigen-
schappen. Het rijgedrag van de auto
verandert wanneer u dit reservewiel
voor beperkt gebruik monteert. De
originele band moet daarom zo snel
mogelijk worden gerepareerd (of ver-
vangen) en weer gemonteerd worden.
WAARSCHUWING!
Reservewielen voor beperkt ge-
bruik mogen alleen in noodgevallen
worden gebruikt. Het rijgedrag van
de auto verandert wanneer u dit
reservewiel voor beperkt gebruik
monteert. Rijd met dit reservewiel
niet sneller dan de snelheid die
staat vermeld op het reservewiel
voor tijdelijk gebruik. De banden-
spanning mag nooit hoger of lager
zijn dan de waarde die op de band-
en beladingsinformatiesticker in de
portieropening aan de bestuurders-
zijde is aangegeven. De originele
band moet zo snel mogelijk worden
gerepareerd (of vervangen) en weer
gemonteerd worden. Anders kunt u
de controle over de auto verliezen.DOORSLIPPEN VAN DE
WIELEN
Als u vast komt te zitten in modder,
zand, sneeuw of ijs, mag u de wielen
niet sneller dan 48 km/uur of langer
dan 30 seconden continu laten door-
slippen zonder te stoppen als u vast
blijft zitten.
WAARSCHUWING!
Het laten doorslippen van de wielen
is gevaarlijk. De krachten die vrij-
komen bij te hoge wielsnelheden
kunnen de banden beschadigen of
lek raken. Er kan een band explo-
deren, waardoor iemand gewond
kan raken. Laat de wielen van uw
auto niet met een hogere snelheid
dan 48 km/u of langer dan 30 se-
conden continu doorslippen. Zorg
er ook voor dat er geen personen
aanwezig zijn in de nabijheid van
een doorslippend wiel, ongeacht de
snelheid waarmee het wiel rond-
draait.
268
Page 275 of 380

BANDENSLIJTAGE-
INDICATOREN
In de originele banden zijn
bandenslijtage-indicatoren aange-
bracht, die u helpen te bepalen wan-
neer uw banden moeten worden ver-
vangen.
Deze indicatoren zijn in de bodem van
het profiel geperst. Ze worden zicht-
baar als de profieldiepte nog slechts 2
mm bedraagt. Als het loopvlak is ver-
sleten tot op de bandenslijtage-
indicatoren, moet de band worden
vervangen.LEVENSDUUR VAN
BANDEN
De levensduur van een band is afhan-
kelijk van verschillende factoren,
waaronder, maar niet beperkt tot:
Rijstijl
Bandenspanning
Gereden afstand
WAARSCHUWING!
De banden en de reserveband die-
nen na zes jaar te worden vervan-
gen, ongeacht het resterende profiel
op de banden. Als u deze waarschu-
wing niet in acht neemt, kan een
klapband het gevolg zijn. U kunt
dan de controle over de auto verlie-
zen en een ongeval met ernstig of
zelfs dodelijk letsel veroorzaken.
Bewaar banden die niet worden ge-
bruikt op een koele, droge en donkere
plaats. Voorkom dat de banden in
aanraking komen met olie, vet en
benzine. VERVANGENDE BANDEN
De banden van uw nieuwe auto bie-
den een optimale balans tussen ver-
schillende eigenschappen. Controleer
daarom de banden regelmatig op de
juiste bandenspanning en op slijtage.
De fabrikant raadt ten zeerste aan de
bandenmaten die in het kentekenbe-
wijs worden vermeld aan te houden en
de oorspronkelijke banden te laten
vervangen door banden met dezelfde
maat, van dezelfde kwaliteit en met
hetzelfde prestatievermogen. (Raad-
pleeg de paragraaf "Bandenslijtage-
indicatoren" voor meer informatie
hierover). U kunt de juiste banden-
maat aflezen op de band- en bela-
dingsinformatiesticker. De belastings-
index en het snelheidssymbool vindt u
op de wang van de originele band.
Raadpleeg de tabel voor bandenma-
ten in het hoofdstuk "Veiligheids-
informatie over banden" in deze
handleiding voor meer informatie
over de belastingsindex en het snel-
heidssymbool van een band.
Wij raden u aan de twee voorbanden
of de twee achterbanden gelijktijdig
1 — Versleten band
2 — Nieuwe band
269
Page 276 of 380

als paar te laten vervangen. Het ver-
vangen van slechts één band kan het
rijgedrag van uw auto sterk beïnvloe
den. Wanneer u een wiel vervangt,
moet u ervoor zorgen dat de specifica-
ties van het nieuwe wiel overeenko-
men met die van het originele wiel.
Wij raden u aan contact op te nemen
met de bandenfabrikant of een er-
kende bandenleverancier voor alle
vragen omtrent de juiste band. Wan-
neer u een ander type band monteert,
kan dat de veiligheid, de wegligging
en het rijgedrag van uw auto nadelig
beïnvloeden.WAARSCHUWING!
Gebruik geen ander type band ofwielmaat of een band met een
andere belastingsindex dan voor
uw auto is voorgeschreven. Door
sommige niet-goedgekeurde ban-
den en wielen gecombineerd te
gebruiken verandert u mogelijk
de dimensies en eigenschappen
van de wielophanging, waardoor
de besturing, het weggedrag en de
remwerking veranderen. Dat kan
(Vervolgd)
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
onvoorspelbaar weggedrag en ex-
tra belasting van de stuurinrich-
ting en de wielophanging veroor-
zaken. U kunt dan de controle
over de auto verliezen en een on-
geval met ernstig of zelfs dodelijk
letsel veroorzaken. Kies daarom
uitsluitend banden en wielmaten
met een belastingsindex die voor
uw auto is goedgekeurd.
Gebruik nooit een band met een lagere belastingsindex of capaci-
teit dan die van de banden waar-
mee uw auto oorspronkelijk is
uitgerust. Als u een band met een
lagere belastingsindex gebruikt,
kan de band te zwaar worden be-
last en lek raken. U kunt hierdoor
de controle over de auto verliezen
een aanrijding veroorzaken.
Wanneer uw banden niet geschikt zijn voor uw rijsnelheid, kan dat
een klapband veroorzaken en
kunt u de controle over de auto
verliezen.
LET OP!
Het monteren van een band met
een afwijkende bandenmaat kan
ervoor zorgen dat de aanduiding
van de snelheidsmeter en de kilo-
meterteller niet langer juist zijn.
SNEEUWKETTINGEN
Gebruik van de kabels Super Z6
SZ143 of Iceman Z6 IZ-643 van Se-
curity Chain Company (SCC) of ge-
lijkwaardig wordt aanbevolen voor
bandenmaat 225/65R17.
OPMERKING:
Deze kettingen verkrijgbaar bij een erkende LANCIA-dealer.
Gebruik geen sneeuwkettingen op een compact reservewiel.
Het gebruik van sneeuwkettingen
vereist voldoende ruimte tussen band
en wielkast. Volg deze aanbevelingen
op om schade te voorkomen.
Sneeuwkettingen moeten qua maatvoering geschikt zijn voor de
auto, zoals aanbevolen door de fa-
brikant van de sneeuwketting.
270
Page 277 of 380

Uitsluitend gebruiken op deachterwielen.
Door de beperkte ruimte wordt de sneeuwketting Security Chain
Company (SCC) Super Z6 of ge-
lijkwaardig aanbevolen op banden
P215/65R17, P225/60R18 of
P235/55R18.
Voor een voertuig met aandrijving op alle wielen, wordt band P235/
55R19 in combinatie met het ge-
bruik van sneeuwkettingen die vol-
doen aan de specificaties van de
S-klasse, type SAE aanbevolen.WAARSCHUWING!
Het gebruik van verschillende ban-
denmaten en -typen (M+S, winter-
banden) tussen de voor- en ach-
teras kan leiden tot onvoorspelbaar
weggedrag. U kunt hierdoor de
controle over de auto verliezen een
aanrijding veroorzaken.
LET OP!
Neem de volgende voorzorgsmaat-
regelen in acht om schade aan de
auto of de banden te voorkomen:
Door de beperkte ruimte voor
sneeuwkettingen tussen de ban-
den en andere onderdelen van de
wielophanging, is het belangrijk
uitsluitend kettingen te gebrui-
ken die in goede staat verkeren.
Gebroken sneeuwkettingen kun-
nen ernstige schade veroorzaken.
Zet de auto onmiddellijk stil als u
een geluid hoort dat zou kunnen
wijzen op kettingbreuk. Verwij-
der eerst de beschadigde onder-
delen van de ketting voordat u
deze weer gebruikt.
Breng de ketting zo strak moge- lijk aan en trek hem opnieuw
strak nadat u 0,8 km (0,5 mijl)
hebt gereden.
Rijd niet sneller dan 48 km/u.
(Vervolgd)
LET OP!(Vervolgd)
Rijd voorzichtig en vermijd scherpe bochten en oneffenhe-
den, vooral als de auto zwaar be-
laden is.
Rijd niet langdurig op een droog
wegdek.
Houd u aan de instructies van de fabrikant van de sneeuwketting
voor de juiste wijze van installa-
tie, de rijsnelheid en de gebruiks-
voorwaarden. Houd u aan de rij-
snelheid die de fabrikant van de
sneeuwkettingen aanbeveelt,
mits deze lager is dan 48 km/u.
Gebruik geen sneeuwkettingen op een compact reservewiel.
OPMERKING: Rijd niet lange tijd
op een droog wegdek, om schade
aan de banden, de kettingen en uw
auto te voorkomen. Houd u aan de
instructies van de fabrikant van de
sneeuwketting voor de juiste wijze
van installatie, de rijsnelheid en
de gebruiksvoorwaarden.
Houd u altijd aan de laagste aanbevo-
len rijsnelheid, wanneer de opgave
271
Page 278 of 380

van de fabrikant van de ketting af-
wijkt van de opgave van de autofabri-
kant. Deze aanbeveling heeft betrek-
king op alle mogelijke typen
sneeuwkettingen.
ROULEREN VAN
BANDEN
De banden die gebruikt worden aan
de voorzijde van de auto krijgen een
andere belasting te verwerken dan de
banden aan de achterzijde. De func-
ties bij de besturing, de aandrijving en
het remmen zijn verschillend. Hier-
door slijten de voor- en achterbanden
onevenredig.
Dit effect kunt u verminderen door de
banden onderling te rouleren. De
voordelen van rouleren zijn het
grootst bij grove profielen, zoals het
profiel van allseasonbanden. Roule-
ren zorgt voor een langere levensduur
van de banden en geeft langere tijd
goede grip in modder, sneeuw en op
een nat wegdek. Bovendien draagt
rouleren bij aan de rijeigenschappen.Raadpleeg het hoofdstuk "Onder-
houdsschema" voor de juiste onder-
houdsintervallen. De oorzaken van
snelle of ongewone slijtage moeten
verholpen worden voordat u de ban-
den rouleert.
BANDENSPANNINGS-
CONTROLESYSTEEM
Het bandenspanningscontrolesys-
teem waarschuwt de bestuurder voor
te lage bandenspanning op basis van
de op de sticker vermelde banden-
spanning.
De bandenspanning varieert met de
temperatuur, circa 0,07 bar voor elke
7 °C. Dat betekent dat de banden-
spanning afneemt wanneer de buiten-
temperatuur daalt. De bandenspan-
ning moet altijd worden gemeten en
ingesteld wanneer de banden "koud"
zijn. De banden zijn "koud" als ten
minste 3 uur niet met de auto is gere-
den, of minder dan 1,6 km na een
periode van 3 uur stilstaan. De span-
ning van een koude band mag nooit
hoger zijn dan de maximumspanning
die op de wang van de band staatvermeld. Raadpleeg de paragraaf
"Banden – Algemene informatie" in
het hoofdstuk "Starten en rijden"
voor informatie over hoe de banden
correct op spanning moeten worden
gebracht. De bandenspanning neemt
ook toe tijdens het rijden. Dit is nor-
maal en betekent niet dat de spanning
moet worden verlaagd.
Het bandenspanningscontrolesys-
teem waarschuwt de bestuurder voor
lage bandenspanning als de banden-
spanning om welke reden dan ook
onder de waarschuwingsgrens daalt,
inclusief de gevolgen van lage tempe-
raturen en natuurlijk spanningsver-
lies van de band.
Het bandenspanningscontrolesys-
teem blijft de bestuurder waarschu-
wen zolang de bandenspanning te
laag is. De waarschuwing verdwijnt
pas als de bandenspanning gelijk is
aan of hoger is dan de aanbevolen
waarden in op de sticker. Zodra het
waarschuwingslampje voor te lage
bandenspanning gaat branden, dient
u de desbetreffende band(en) te vul-
len met lucht, tot de waarde die in op
272
Page 279 of 380

de sticker vermeld staat. Het systeem
wordt dan automatisch bijgewerkt en
het bandenspanningslampje gaat uit
zodra het systeem de juiste banden-
spanning registreert. Het is mogelijk
dat u eerst ongeveer 20 minuten met
een snelheid hoger dan 24 km/u moet
rijden, voordat het bandenspannings-
controlesysteem deze informatie ont-
vangt.
Op de sticker in uw auto staat bijvoor-
beeld een aanbevolen bandenspan-
ning van 2,1 bar (koude banden, lan-
ger dan drie uur niet gereden). Als de
omgevingstemperatuur 20 °C is en de
gemeten bandenspanning is 1,9 bar,
neemt de bandenspanning bij een
temperatuurdaling tot -7 °C af tot
ongeveer 1,6 bar. Deze bandenspan-
ning is voldoende laag om banden-
spanningslampje te laten branden.
Tijdens het rijden kan de banden-
spanning toenemen tot ongeveer 1,9
bar, maar blijft het bandenspannings-
lampje nog steeds branden. In deze
situatie dooft het bandenspannings-
lampje pas als de banden op de aan-
bevolen spanning zijn gebracht.
LET OP!
Het bandenspanningscontrole-systeem is geoptimaliseerd voor
de originele banden en wielen. De
bandenspanning en waarschu-
wing van het bandenspannings-
controlesysteem zijn ingesteld
voor de bandenmaat van uw
auto. Het gebruik van vervan-
gende onderdelen met een andere
maat of van een ander of type kan
leiden tot een ongewenste wer-
king van het systeem of schade
aan de sensoren. Door het ge-
bruik van niet-originele wielen
kunnen de sensoren beschadigd
raken. Gebruik geen niet-
originele bandenafdichtingsmid-
delen of balansgewichten als de
auto is uitgerust met een banden-
spanningscontrolesysteem, om-
dat dit schade aan de sensoren
kan veroorzaken.
(Vervolgd)
LET OP!(Vervolgd)
Plaats na het controleren van de bandenspanning of het vullen van
de banden altijd de ventieldop te-
rug. Hierdoor voorkomt u dat het
de bandenspanningssensor be-
schadigd raakt door binnendrin-
gend vocht of vuil.
OPMERKING:
Het bandenspanningscontrole- systeem is niet bedoeld als ver-
vanging voor normaal onder-
houd en waarschuwt niet bij
andere problemen met banden.
Het bandenspanningscontrole-
systeem mag niet worden gebruikt
als bandenspanningsmeter. Als u met een veel te lage ban- denspanning rijdt, raakt de
band oververhit en kan de band
defect raken. Een te lage ban-
denspanning verhoogt ook het
brandstofverbruik, vermindert
de levensduur van de band en
kan het rij- en remgedrag van de
auto nadelig beïnvloeden.
273
Page 280 of 380

Het bandenspanningscontrole-systeem is geen vervanging voor
juist onderhoud van uw banden.
Het is de verantwoordelijkheid
van de bestuurder om de juiste
bandenspanning te handhaven
met behulp van een nauwkeu-
rige bandenspanningsmeter,
zelfs wanneer de bandenspan-
ning nog niet het lage niveau
heeft bereikt waarbij het waar-
schuwingslampje van het ban-
denspanningscontrolesysteem
gaat branden.
Het bandenspanningscontrole- systeem registreert altijd de wer-
kelijke bandenspanning, ook als
die spanning onder invloed van
temperatuurverschillen veran-
dert.
PREMIUMSYSTEEM
Het bandenspanningscontrolesys-
teem maakt gebruik van draadloze
technologie met op de velg gemon-
teerde elektronische sensoren die de
bandenspanning meten. De sensoren,
die in het ventiel van ieder wiel zijn gemonteerd, verzenden de gemeten
bandenspanningswaarden naar de
ontvangstmodule.
OPMERKING: Het is uiterst be-
langrijk dat u de spanning van alle
banden van de auto maandelijks
controleert en de banden zo nodig
op de juiste spanning brengt.
Het bandenspanningscontrolesys-
teem bestaat uit de volgende onderde-
len:
Ontvangstmodule
Vier bandenspanningssensoren
Verschillende bandenspanningsbe-
richten die worden weergegeven in
het elektronische voertuiginforma-
tiecentrum (EVIC)
Bandenspanningslampje
Waarschuwingen van het
bandenspanningscontrolesysteem
Als de spanning van een of
meer van de banden te laag is,
gaat het bandenspanningslampje
branden in de instrumentengroep en
klinkt er een geluidssignaal. Verder verschijnt op het EVIC gedurende mi-
nimaal vijf seconden het bericht "In-
flate Tire to XX" (Pomp de band op
tot XX) en het bericht "LOW TIRE"
(Lage bandenspanning) en wordt er
een grafiek van de bandenspannin-
g(en) getoond, waarin de banden met
een te lage spanning knipperen. De
waarde die in de bandenspanningsta-
bel staat vermeld is de bandenspan-
ningswaarde die in het bericht "In-
flate Tire to XX" in het EVIC wordt
weergegeven.
Als dit gebeurt, dient u zo snel moge-
lijk te stoppen en de banden met te
lage spanning (knipperend in de af-
beelding op het EVIC-scherm) op de
aanbevolen bandenspanning te
brengen. Zodra het systeem de
nieuwe bandenspanningen heeft ont-
vangen, wordt het systeem automa-
tisch bijgewerkt, verdwijnt het bericht
“Inflate Tire to XX” (Pomp de band
op tot XX), stopt het knipperen van
de te lage waarden in de grafiek op het
EVIC-scherm en gaat het banden-
spanningslampje uit. Het is mogelijk
dat u eerst ongeveer 20 minuten met
een snelheid hoger dan 24 km/u moet274