Page 185 of 380

4
HET INSTRUMENTENPANEEL
FUNCTIES VAN HET INSTRUMENTENPANEEL . .182 INSTRUMENTENGROEP . . . . . . . . . . . . . . . . . . .183
BESCHRIJVINGEN INSTRUMENTENGROEP . . .184
ELEKTRONISCH VOERTUIGINFORMATIECENTRUM (EVIC) . . . . .190
SCHERM VAN ELEKTRONISCH VOERTUIGINFORMATIECENTRUM (EVIC) . . .191
WITTE INDICATOREN IN EVIC . . . . . . . . . . . .192
ORANJE INDICATOREN IN EVIC . . . . . . . . . . .193
RODE INDICATOREN IN EVIC . . . . . . . . . . . . .194
OLIEVERVERSING VEREIST . . . . . . . . . . . . .195
BERICHTEN ROETFILTER DIESELMOTOR (DPF) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .196
BRANDSTOFVERBRUIK . . . . . . . . . . . . . . . . .196
CRUISECONTROL . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .197
VOERTUIGSNELHEID . . . . . . . . . . . . . . . . . . .198
RITINFORMATIE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .198
BANDENSPANNING . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .198
VOERTUIGINFORMATIE (INFORMATIEFUNCTIES VOOR DE KLANT)
(voor bepaalde uitvoeringen/landen) . . . . . . . .199
MESSAGES # (AANTAL BERICHTEN). . . . . . . .199
179
Page 186 of 380

TURN MENU OFF (MENU UITSCHAKELEN) . .199
Uconnect Touch™ INSTELLINGEN . . . . . . . . . . .199
TOETSEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .200
SCHERMTOETSEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .200
DOOR DE KLANT TE PROGRAMMERENFUNCTIES — INSTELLINGEN UCONNECT
TOUCH™ SYSTEEM 8.4 . . . . . . . . . . . . . . . . . .200
AUDIOSYSTEMEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .212
NAVIGATIESYSTEEM (voor bepaalde uitvoeringen/ landen) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .212
ANALOGE KLOK INSTELLEN . . . . . . . . . . . . . . .212
BEDIENING VAN IPOD®/USB/MP3 (voor bepaalde uitvoeringen/landen) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .212
HARMAN KARDON® Logic7® HIGH PERFORMANCE MULTICHANNEL SURROUND
SOUND-SYSTEEM MET DRIVER-SELECTABLE
SURROUND (DSS) (voor bepaalde uitvoeringen/
landen) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .212
STUURBEDIENING VOOR AUDIO . . . . . . . . . . . .213 Bediening van de radio . . . . . . . . . . . . . . . . . . .214
Cd-speler . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .214
ONDERHOUD VAN CD's EN DVD's . . . . . . . . . . .214
WERKING VAN DE RADIO EN MOBIELE TELEFOONS . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .215
KLIMAATREGELING . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .215 ALGEMEEN OVERZICHT . . . . . . . . . . . . . . . . .215
FUNCTIES VAN DE KLIMAATREGELING . . . .218
180
Page 187 of 380
AUTOMATISCHE TEMPERATUURREGELING . .219 AANWIJZINGEN VOOR BEDIENING . . . . . . . .220181
Page 188 of 380
FUNCTIES VAN HET INSTRUMENTENPANEEL1 — Luchtrooster7 — Schakelaar ESP uit13 — Knop Engine Start/Stop (motor
aan/uit)
2 — Instrumentengroep 8 —
Toetsen Uconnect Touch™ systeem
14 —
Ontgrendelknop voor bagageruimte
3 — Schakelaar waarschuwingsknip-
perlichten9 — Sleuf voor SD-geheugenkaart 15 — Dimschakelaars
4 — Uconnect Touch™ systeem 10 — Aansluitcontact 16 — Motorkapontgrendeling
5 — Toetsen klimaatregeling 11 — Sleuf voor cd/dvd17 — Koplampschakelaar
6 — Handschoenenkastje 12 — Opbergvak18 — Analoge klok
182
Page 189 of 380
Page 190 of 380

BESCHRIJVINGEN
INSTRUMENTENGROEP
1. Toerenteller
Deze meter meet het aantal omwente-
lingen per minuut van de motor
(omw/min x 1000).
2. Controlelampje parkeerlichten/
koplampen AANDit lampje brandt wanneer
de parkeerlichten of kop-
lampen zijn ingeschakeld.
3. Controlelampjes richtingaan-
wijzer Het pijltje knippert tegelij-
kertijd met de richtingaan-
wijzer nadat u de richting-
aanwijzerhendel naar
boven of naar beneden hebt geduwd.
Als de voertuigelektronica detecteert
dat langer dan 1,6 km wordt gereden
met een ingeschakelde richtingaan-
wijzer, hoort u een continu geluidssig-
naal om u hierop attent te maken.
Wanneer een van de controlelampjes
snel knippert, controleer dan aan de buitenzijde van de auto of een lamp
defect is.
4. Controlelampje mistlampen vóór
Dit lampje gaat branden wan-
neer de mistlampen vóór zijn
ingeschakeld.
5. Controlelampje mistachterlicht
Dit lampje gaat branden wan-
neer de mistachterlichten zijn
ingeschakeld.
6. Controlelampje grootlicht
Dit controlelampje geeft aan
dat het grootlicht is ingescha-
keld. Druk de multifunctionele hendel
naar voren om het grootlicht in te
schakelen en trek de hendel terug
naar de normale stand om terug te
keren naar dimlicht.
7. Scherm kilometerteller/elektro-
nisch voertuiginformatiecentrum
(EVIC)
Scherm kilometerteller
De kilometerteller geeft het aantal ki-
lometers aan dat de auto in totaal
heeft gereden. Scherm elektronisch voertuiginfor-
matiecentrum (EVIC)
Het elektronische voertuiginformatie-
centrum (EVIC) heeft een interactief
scherm dat zich in de instrumenten-
groep bevindt. Raadpleeg het hoofd-
stuk "Elektronisch voertuiginforma-
tiecentrum (EVIC)" voor meer
informatie hierover.
De schakelstand wordt apart weerge-
geven in het EVIC-scherm. Hiermee
wordt de gekozen versnelling van de
automatische versnellingsbak weer-
gegeven.
OPMERKING:
U moet het rempedaal intrappen
voordat u uit de stand PARK
schakelt.
De hoogste beschikbare versnel-
ling wordt linksonder in het elek-
tronische voertuiginformatiecen-
trum (EVIC) aangegeven als de
functie Electronic Range Select
(ERS) actief is. Gebruik de +/-
keuzeschakelaar op de schakel-
hendel om ERS te activeren (voor
bepaalde uitvoeringen/landen).
184
Page 191 of 380

Raadpleeg de paragraaf "Auto-
matische versnellingsbak" in het
hoofdstuk "Starten en rijden"
voor meer informatie hierover.8. BandenspanningslampjeAlle banden, ook de reser-
veband (indien aanwezig)
moeten elke maand worden
gecontroleerd wanneer ze
koud zijn en opgepompt tot de ban-
denspanning die door de fabrikant
wordt aanbevolen op de bandenspan-
ningensticker.
Als extra veiligheidsvoorziening is uw
auto uitgerust met een bandenspan-
ningscontrolesysteem, dat ervoor
zorgt dat het bandenspanningslampje
gaat branden wanneer de spanning
van een of meer banden veel te laag is.
Als het bandenspanningslampje gaat
branden, moet u zo snel mogelijk
stoppen en uw banden controleren en
deze tot de juiste bandenspanning op-
pompen. Als u met een veel te lage
bandenspanning rijdt, raakt de band oververhit en kan de band defect ra-
ken. Een te lage bandenspanning ver-
hoogt ook het brandstofverbruik, ver-
mindert de levensduur van de band en
kan het rij- en remgedrag van de auto
nadelig beïnvloeden.
Het bandenspanningscontrolesys-
teem is geen vervanging voor juist on-
derhoud van uw banden. Het is de
verantwoordelijkheid van de bestuur-
der om de juiste bandenspanning te
handhaven, zelfs wanneer de banden-
spanning nog niet het lage niveau
heeft bereikt waarbij het banden-
spanningslampje gaat branden.
Uw voertuig is ook uitgerust met een
controlelampje voor storingen van het
bandenspanningscontrolesysteem,
dat gaat branden wanneer het sys-
teem niet goed werkt. Het controle-
lampje voor storingen van het ban-
denspanningscontrolesysteem werkt
in combinatie met het bandenspan-
ningslampje. Als het systeem een sto-
ring detecteert, knippert het lampje
gedurende ongeveer één minuut,
waarna het continu gaat branden. Zo-
lang er sprake van een storing is,
wordt deze reeks telkens herhaaldwanneer de auto wordt gestart. Als
het storingslampje brandt, is het mo-
gelijk dat lage bandenspanning niet
wordt gedetecteerd of gemeld. Storin-
gen van het bandenspanningscontro-
lesysteem kunnen optreden om ver-
schillende redenen, waaronder de
installatie van vervangende of alter-
natieve banden of wielen. Controleer
altijd het controlelampje voor storin-
gen van het bandenspanningscontro-
lesysteem nadat een of meer banden
of wielen van het voertuig zijn vervan-
gen om er zeker van te zijn dat de
vervangende of alternatieve banden
en wielen de juiste werking van het
bandenspanningscontrolesysteem
niet verhinderen.
LET OP!
Het bandenspanningscontrolesys-
teem is geoptimaliseerd voor de ori-
ginele banden en wielen. De ban-
denspanning en waarschuwing van
het bandenspanningscontrolesys-
teem zijn ingesteld voor de banden-
maat van uw auto. Het gebruik van
vervangende onderdelen met een
(Vervolgd)
185
Page 192 of 380

LET OP!(Vervolgd)
andere maat of van een ander of
type kan leiden tot een ongewenste
werking van het systeem of schade
aan de sensoren. Door het gebruik
van niet-originele wielen kunnen de
sensoren beschadigd raken. Ge-
bruik geen bandenafdichtingsmid-
delen uit blik of balansgewichten
als de auto is uitgerust met een ban-
denspanningscontrolesysteem, om-
dat dit schade aan de sensoren kan
veroorzaken.
9. Storingslampje Het storingslampje maakt
deel uit van het boorddiagno-
sesysteem (OBD) dat de elek-
tronische regelingen van de motor en
de automatische versnellingsbak con-
troleert. Het lampje gaat branden als
de contactschakelaar in de stand ON/
RUN wordt gezet, voordat de motor
start. Als het lampje niet gaat branden
wanneer u de contactschakelaar van
OFF naar ON/RUN draait, laat uw
auto dan direct controleren op storin-
gen. Door sommige oorzaken, zoals slechte
brandstofkwaliteit, kan het storings-
lampje gaan branden nadat de motor
is gestart. Als het lampje blijft bran-
den tijdens enkele normale ritten, is
onderhoud van uw auto noodzakelijk.
In de meeste gevallen kan dan nor-
maal met de auto worden gereden en
is slepen niet noodzakelijk.
LET OP!
Langdurig rijden met een brandend
lampje kan schade aan het motor-
regelsysteem veroorzaken. Het kan
ook van invloed zijn op het brand-
stofverbruik en het rijgedrag. Als
het lampje knippert, zal de kataly-
sator vrij snel ernstig defect raken
en zal het motorvermogen afne-
men. Raadpleeg dan onmiddellijk
uw dealer.WAARSCHUWING!
Een niet goed werkende katalysa-
tor, zoals hierboven beschreven,
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
kan warmer worden dan een kata-
lysator die wel goed werkt. Hier-
door kan brand ontstaan als u lang-
zaam rijdt of de auto op brandbaar
materiaal parkeert, zoals droge
planten, hout, karton enz. Dit ern-
stig of zelfs dodelijk letsel tot gevolg
hebben voor de bestuurder, de pas-
sagiers of anderen.
10. Snelheidsmeter
Geeft de rijsnelheid van de auto aan.
11. Vulklepindicatie De pijl in dit pictogram
geeft aan dat de brandstof-
vulklep zich aan de linker-
zijde van de auto bevindt.
12. Brandstofmeter
Wanneer de contactschakelaar in de
stand ON/RUN staat, toont de meter-
naald het brandstofpeil in de tank.
186