Page 129 of 380

verlagen, drukt u op de knop onder
aan de hoofdsteun en drukt u de
hoofdsteun naar beneden.
OPMERKING: De buitenste
hoofdsteunen zijn niet verstelbaar.
Raadpleeg de paragraaf "Beveili-
gingssystemen voor inzittenden"
in het hoofdstuk "Uw auto" voor
informatie over het doorvoeren
van bevestigingsbanden.
NEERKLAPBARE
ACHTERBANK
De rugleuningen van de achterbank
kunnen naar voren worden geklapt
voor extra bagageruimte. Om de rug-
leuning van de achterbank naar voren
te klappen, trekt u aan de lussen aan
de bovenkant van de rugleuning.OPMERKING: U kunt deze lussen
wegstoppen wanneer u ze niet ge-
bruikt.
Nadat de rugleuning is ontgrendeld,
kan hij naar voor worden geklapt.
Wanneer de rugleuning rechtop staat,
moet u controleren of deze goed is
vastgeklikt door stevig aan de boven-
kant van de rugleuning te trekken,
boven de band.
WAARSCHUWING!
Controleer of de rugleuning stevig
is vergrendeld. Als de rugleuning
niet goed is vergrendeld, biedt de
achterbank onvoldoende stabili-
teit voor kinderzitjes en/of passa-
giers. Een instabiele zitting kan
leiden tot ernstig letsel.
De laadruimte achter in de auto (al dan niet met neergeklapte
achterbank) mag tijdens het rij-
den niet door kinderen worden
gebruikt als speelruimte. Bij een
ongeval zouden ze ernstig letsel
kunnen oplopen. Kinderen horen
plaats te nemen in een geschikt
kinderzitje.
GEHEUGENSTOEL (voor
bepaalde uitvoeringen/
landen)Met deze functie kunt u twee verschil-
lende geheugenprofielen opslaan, die
met de geheugentoets eenvoudig gese-
lecteerd kunnen worden. Elk geheugen-
profiel bevat de gewenste voorkeursin-
stelling voor de bestuurdersstoel, de
buitenspiegels, de verstelbare pedalen
Drukknop
Lus rugleuning achterbank
Neergeklapte rugleuning achterbank
123
Page 130 of 380

(voor bepaalde uitvoeringen/landen) en
de elektrisch verstelbare stuurkolom,
evenals de voorkeurzenders voor de ra-
dio. U kunt uw afstandsbediening ook
zodanig programmeren, dat deze instel-
lingen worden opgeroepen als op de
ontgrendelknop wordt gedrukt.OPMERKING:
Slechts één afstandsbedieningkan aan elk van deze geheugen-
posities worden gekoppeld.
Portiergrepen met Passive Entry kunnen niet aan de geheugen-
functie worden gekoppeld.
Gebruik de geheugentoets of de
afstandsbediening (indien ge-
koppeld aan geheugen) om ge-
heugenposities 1 of 2 op te roe-
pen.
De geheugenstoelschakelaar bevindt
zich op het bekledingspaneel van het
bestuurdersportier. De schakelaar be-
staat uit drie knoppen: de knop (S)
waarmee de stoelinstelling wordt op-
geslagen en de knoppen (1) en (2) waarmee twee voorgeprogrammeerde
instellingen kunnen worden opgeroe-
pen.
GEHEUGENFUNCTIE
PROGRAMMEREN
Een nieuw geheugenprofiel maken:
1. Zet de contactschakelaar in de
stand RUN.
2. Pas alle profielinstellingen aan uw
voorkeuren aan (bijv. stoel, buiten-
spiegel, verstelbare pedalen (voor be-
paalde uitvoeringen/landen), elek-
trisch verstelbare stuurkolom (voor
bepaalde uitvoeringen/landen) en
voorkeurzenders voor de radio).
3. Druk kort op de instelknop (S) op
de geheugenschakelaar.4. Druk binnen vijf seconden op ge-
heugenknop 1 of 2. Het elektronische
voertuiginformatiecentrum (EVIC)
geeft aan welke geheugenpositie is in-
gesteld.
OPMERKING:
De auto hoeft niet in de parkeer-
stand (PARK) te staan voor het
instellen van geheugenposities,
maar dit is wel vereist als u een
geheugenpositie wilt oproepen.
Het oproepen van het geheugen met de ontgrendelknop van de
afstandsbediening kan in en uit
worden geschakeld met het
Uconnect Touch™ systeem.
Raadpleeg de paragraaf "Instel-
lingen van Uconnect Touch™"
in het hoofdstuk "Het instru-
mentenpaneel" voor meer infor-
matie hierover.
Geheugenstoelschakelaar
124
Page 131 of 380

AFSTANDSBEDIENING
AAN GEHEUGEN
KOPPELEN EN
ONTKOPPELEN
U kunt uw afstandsbedieningen zoda-
nig programmeren, dat een van de
twee vooraf ingestelde geheugenpro-
fielen wordt opgeroepen als op de ont-
grendelknop van de afstandsbedie-
ning wordt gedrukt.
Ga als volgt te werk om uw afstands-
bediening te programmeren:
1. Zet de contactschakelaar in de
stand OFF.
2. Selecteer het gewenste geheugen-
profiel (1) of (2).
3. Na het oproepen van het profiel
drukt u kort op de instelknop (S) op
de geheugenschakelaar en vervolgens
drukt u kort op de knop (1) of (2). Als
uw auto is uitgerust met EVIC, wordt
het bericht "Memory Profile Set" (ge-
heugenprofiel ingesteld) (1 of 2)
weergegeven in de instrumenten-
groep.4. Druk binnen 10 seconden kort op
de vergrendelknop van de afstandsbe-
diening.
OPMERKING: U kunt uw af-
standsbedieningen loskoppelen
van de geheugeninstellingen door
eerst op de instelknop (S) te druk-
ken en daarna op de ontgrendel-
knop van de afstandsbediening,
zoals beschreven bij stap 4 hierbo-
ven.
GEHEUGENPOSITIE
OPROEPEN
OPMERKING: De auto moet in de
stand PARK staan om geheugen-
posities op te kunnen roepen. Als u
een geheugenpositie probeert op te
roepen als de auto niet in de stand
PARK staat, verschijnt er een be-
richt op het EVIC.
Druk op geheugenknop 1 op het be-
stuurdersportier als u de instellingen
van de bestuurder wilt oproepen, of
druk op de ontgrendelknop van de
afstandsbediening die is gekoppeld
aan geheugenpositie 1.Druk op geheugenknop 2 op het be-
stuurdersportier als u de instellingen
van de bestuurder wilt oproepen, of
druk op de ontgrendelknop van de
afstandsbediening die is gekoppeld
aan geheugenpositie 2.
U kunt het oproepen annuleren door
tijdens het oproepen op een van de
geheugenknoppen (S, 1, of 2) op het
bedieningspaneel van het bestuur-
dersportier te drukken. Als het oproe-
pen wordt geannuleerd, stoppen de
bewegingen van de bestuurdersstoel,
de buitenspiegel, de verstelbare peda-
len (voor bepaalde uitvoeringen/
landen) en de elektrisch verstelbare
stuurkolom (voor bepaalde
uitvoeringen/landen). Na een vertra-
ging van één seconde kunt u een
nieuwe geheugenpositie oproepen.
EASY ENTRY/EASY
EXIT(alleen beschikbaar in
combinatie met
geheugenstoel)
Deze functie verstelt automatisch de
bestuurdersstoel, zodat de bestuurder
gemakkelijker kan in- en uitstappen.
125
Page 132 of 380

De afstand waarover de bestuurders-
stoel zich beweegt, is afhankelijk van
de positie van de stoel op het moment
dat u de contactschakelaar in de stand
OFF zet.
Als u de contactschakelaar in destand OFF zet, beweegt de bestuur-
dersstoel ongeveer 60 mm naar
achteren wanneer de stoel zich 68
mm of meer vóór de achterste stand
bevindt. De stoel keert terug naar
de ingestelde positie zodra u de
contactschakelaar in de stand ACC
of RUN zet.
Als u de contactschakelaar in de stand OFF zet, beweegt de bestuur-
dersstoel naar een positie die 8 mm
vóór de achterste stand ligt wan-
neer de bestuurdersstoel zich in een
positie tussen 23 mm en 68 mm
vóór de achterste stand bevindt. De
stoel keert terug naar de ingestelde
positie zodra u de contactschake-
laar in de stand ACC of RUN zet.
De functie Easy Entry/Easy Exit is uitgeschakeld wanneer de bestuur-
derstoel zich op minder dan 23 mm
vóór de achterste stop bevindt. Bij deze positie heeft het voor de be-
stuurder geen zin om de stoel te
verplaatsen voor gemakkelijk in-
en uitstappen.
Elke opgeslagen geheugeninstelling
heeft een bijbehorende positie voor
Easy Entry en Easy Exit.
OPMERKING: U kunt de functie
Easy Entry/Easy Exit in- en uit-
schakelen met het Uconnect
Touch™ systeem. Raadpleeg de
paragraaf "Instellingen van
Uconnect Touch™" in het hoofd-
stuk "Het instrumentenpaneel"
voor meer informatie hierover.
OPENEN EN SLUITEN
VAN DE MOTORKAP
Voor het openen van de motorkap
moeten twee vergrendelingen worden
vrijgezet.
1. Trek aan de motorkaphendel links
onder het instrumentenpaneel. 2. Stap uit en druk de veiligheids-
grendel naar links. De veiligheids-
grendel bevindt zich in het midden,
onder de voorste rand van de motor-
kap.
Motorkaphendel
Veiligheidsgrendel van motorkap
126
Page 133 of 380

OPMERKING: Uw auto is moge-
lijk uitgerust met een actief motor-
kapsysteem. Raadpleeg de para-
graaf "Beveiligingssystemen voor
inzittenden" in het hoofdstuk "Uw
auto" voor informatie hierover.LET OP!
Om beschadigingen te voorkomen
mag u de motorkap niet hard dicht-
slaan. Laat de motorkap zakken tot
ongeveer 15 cm hoogte en laat hem
dan vallen. Zo worden beide ver-
grendelingen gesloten. Rijd nooit
met uw auto als de motorkap niet
volledig met beide vergrendelingen
is gesloten.WAARSCHUWING!
Controleer voordat u gaat rijden of
de motorkap goed vergrendeld is.
Als de motorkap niet volledig ver-
grendeld is, kan hij opklappen tij-
dens rijden, waardoor uw zicht
wordt belemmerd. Als u deze waar-
schuwing niet opvolgt, kan dit ern-
stig en zelfs dodelijk letsel tot ge-
volg hebben.VERLICHTING
KOPLAMPSCHAKELAAR
De koplampschakelaar be-
vindt zich links van het instru-
mentenpaneel. Met deze scha-
kelaar bedient u de koplampen, de
parkeerlichten, de instrumentenver-
lichting, het dimmen van de instru-
mentenverlichting, de interieurver-
lichting en de mistlampen.
OPMERKING:
In bepaalde Euro-
pese landen werken de parkeer-
lichten alleen wanneer de contact-
schakelaar in de stand OFF staat, of
wanneer de mistlampen of koplam-
pen ook zijn ingeschakeld. Onge-
acht de stand van de contactscha-
kelaar blijven de parkeerlichten
ingeschakeld zolang de schakelaar
in de eerste klikstand blijft staan.
Draai de koplampschakelaar
rechtsom naar de eerste klikstand om
de parkeerlichten en de instrumen-
tenverlichting te bedienen. Draai de
koplampschakelaar naar de tweede
klikstand om de koplampen, de par-
keerlichten en de instrumentenver-
lichting te bedienen.
AUTOMATISCHE
KOPLAMPEN
Dit systeem schakelt de koplampen
automatisch in of uit in overeenstem-
ming met de sterkte van het omge-
vingslicht. Om dit systeem in te scha-
kelen draait u de koplampschakelaar
linksom naar de stand AUTO. Als dit
systeem is ingeschakeld, is ook de uit-
schakelvertraging van de koplampen
ingeschakeld. Dit betekent dat de
Koplampschakelaar
127
Page 134 of 380

koplampen nog maximaal 90 secon-
den lang blijven branden nadat u de
contactschakelaar in de stand OFF
hebt gezet. Om het automatische sys-
teem uit te schakelen draait u de kop-
lampschakelaar naar een andere
stand dan AUTO.
OPMERKING: In de automati-
sche modus gaan de koplampen
pas branden zodra de motor
draait.
KOPLAMPEN AAN BIJ
INGESCHAKELDE
RUITENWISSERS (alleen
beschikbaar in combinatie
met automatische
koplampen)
Als deze functie is ingeschakeld en de
koplampschakelaar in de stand
AUTO is gezet, gaan de koplampen na
ongeveer 10 seconden branden nadat
de ruitenwissers zijn ingeschakeld.
Wanneer de koplampen via deze func-
tie zijn ingeschakeld, gaan ze uit wan-
neer u de ruitenwissers uitschakelt.OPMERKING: Het inschakelen
van de koplampen bij ingescha-
kelde ruitenwissers kan met het
Uconnect Touch™ systeem worden
in- en uitgeschakeld. Raadpleeg
de paragraaf "Instellingen van
Uconnect Touch™" in het hoofd-
stuk "Het instrumentenpaneel"
voor meer informatie hierover.
UITSCHAKELVERTRAGING
VAN DE KOPLAMPEN
Deze functie zorgt ervoor dat u gedu-
rende een programmeerbare tijd tot
90 seconden het gemak hebt van het
veilige licht van de koplampen wan-
neer u de auto verlaat in een onver-
lichte omgeving.
Om de vertragingsfunctie in te scha-
kelen draait u de contactschakelaar
naar de stand OFF terwijl de koplam-
pen nog zijn ingeschakeld. Schakel
vervolgens binnen 45 seconden de
koplampen uit. De vertragingstijd
gaat in zodra u de koplampen uit-
schakelt.
Als u de koplampen of parkeerlichten
inschakelt of de contactschakelaar in
de stand ACC of RUN zet, wordt de
vertraging geannuleerd.
Wanneer u de koplampen uitschakelt
voordat u de contactschakelaar in de
stand OFF zet, gaan de koplampen op
de normale manier uit.
OPMERKING:
Als u deze functie wilt activeren,
moeten de koplampen binnen 45
seconden voordat u de contact-
schakelaar in de stand OFF zet,
worden uitgeschakeld.
U kunt de vertragingstijd van de koplampen programmeren met
het Uconnect Touch™ systeem.
Raadpleeg de paragraaf "Instel-
lingen van Uconnect Touch™"
in het hoofdstuk "Het instru-
mentenpaneel" voor meer infor-
matie hierover.
128
Page 135 of 380

SMARTBEAM™ (voor
bepaalde uitvoeringen/
landen)
Het SmartBeam™ systeem zorgt voor
meer licht van de koplampen in het
donker door automatische regeling
van het grootlicht met behulp van een
op de achteruitkijkspiegel gemon-
teerde digitale camera. Deze camera
detecteert de verlichting van andere
voertuigen en zorgt ervoor dat auto-
matisch van grootlicht naar dimlicht
wordt geschakeld totdat naderende
voertuigen uit het zicht van de camera
zijn verdwenen.
OPMERKING:
SmartBeam™ kan worden in-en uitgeschakeld met het
Uconnect Touch™ systeem.
Raadpleeg de paragraaf "Instel-
lingen van Uconnect Touch™"
in het hoofdstuk "Het instru-
mentenpaneel" voor meer infor-
matie hierover.
Als de koplampen en achterlich- ten van voertuigen in het blik-
veld defect zijn, met modder zijn bespat of gedeeltelijk aan het
zicht worden onttrokken, zal uw
grootlicht langer blijven bran-
den en niet automatisch schake-
len naar dimlicht totdat de af-
stand tot het naderende voertuig
kleiner wordt. Het systeem zal
ook niet correct werken als de
voorruit of cameralens zijn be-
dekt met vuil, vet of andere
obstakels.
Wanneer de voorruit of
SmartBeam™spiegel is vervangen,
dient u de SmartBeam™spiegel op-
nieuw in te stellen om zeker te zijn van
een correcte werking. Neem contact
op met uw erkende dealer.
Activeren
1. Draai de koplampschakelaar naar
de stand AUTO.
2. Druk de multifunctionele hendel
van u af (in de richting van de voor-
kant van het voertuig) om het groot-
licht in te schakelen.
OPMERKING: Dit systeem wordt
niet geactiveerd voordat de auto
ten minste 32 km/u rijdt. Deactiveren
1. Trek de multifunctionele hendel
naar u toe (of naar achteren in het
voertuig) om het systeem handmatig
uit te schakelen (normale werking
van het dimlicht).
2. Druk de multifunctionele hendel
weer terug om het systeem opnieuw te
activeren.
DAGVERLICHTING (voor
bepaalde uitvoeringen/
landen)
De daglichtlampen worden ingescha-
keld als de motor draait en de versnel-
lingsbak uit PARK geschakeld wordt,
de koplampen zijn uitgeschakeld en
de handrem is vrijgezet. Bij normaal
rijden in het donker moet de kop-
lampschakelaar worden gebruikt. Als
één van de richtingaanwijzers wordt
ingeschakeld, wordt de daglichtlamp
aan dezelfde kant uitgeschakeld zo-
lang de richtingaanwijzer aan is. Zo-
dra de richtingaanwijzer wordt uitge-
schakeld, gaat de daglichtlamp weer
branden.
129
Page 136 of 380

OPMERKING: Afhankelijk van
de geldende verkeersregels kunt u
de daglichtlampen in- en uitscha-
kelen. De daglichtlampen kunnen
kan worden in- en uitgeschakeld
met het Uconnect Touch™ sys-
teem. Raadpleeg de paragraaf "In-
stellingen van Uconnect Touch™"
in het hoofdstuk "Het instrumen-
tenpaneel" voor meer informatie
hierover.
ADAPTIEVE BI-XENON
KOPLAMPEN
Dit systeem verstelt het koplamp-
schijnsel automatisch horizontaal, zo-
dat het licht in de stuurrichting van de
auto wordt gericht.
OPMERKING:
Wanneer het adaptieve kop-lampsysteem wordt ingescha-
keld, maken de koplampen eerst
een aantal korte draaibewegin-
gen ter initialisatie.
Het adaptieve koplampsysteem is alleen actief tijdens vooruit-
rijden. Het adaptieve koplampsysteem kan
worden in- en uitgeschakeld met het
Uconnect Touch™ systeem. Raad-
pleeg de paragraaf "Instellingen van
Uconnect Touch™" in het hoofdstuk
"Het instrumentenpaneel" voor meer
informatie hierover.
LICHTVERKLIKKER
Als de koplampen of parkeerlichten
ingeschakeld blijven nadat de con-
tactschakelaar in de stand OFF is ge-
zet, klinkt er een geluidssignaal wan-
neer het bestuurdersportier wordt
geopend, om de bestuurder te waar-
schuwen.
MISTLAMPEN
De schakelaar voor de mist-
lampen is geïntegreerd in de
koplampschakelaar. Om de
mistlampen in te schakelen
draait u de koplampschakelaar naar
de stand voor de parkeerlichten of de
koplampen. Druk vervolgens eenmaal
op de koplampschakelaar om de mist-
lampen aan de voorzijde van de auto
in te schakelen. Druk nogmaals op de koplampschakelaar om de mistlam-
pen aan de voor- en achterzijde in te
schakelen. Druk een derde keer op de
koplampschakelaar om de mistlam-
pen aan de achterzijde uit te schake-
len en druk een vierde keer om ook de
mistlampen aan de voorzijde uit te
schakelen. Als u de koplampen uit-
schakelt, worden ook de mistlampen
uitgeschakeld.
Wanneer de mistlampen zijn inge-
schakeld, brandt een indicatielampje
in de instrumentengroep branden.
OPMERKING: De mistlampen
aan de voorzijde worden automa-
tisch ingeschakeld wanneer de
parkeerlichten of het dimlicht
worden uitgeschakeld, wanneer de
mistlampen eerder met de kop-
lampschakelaar zijn uitgescha-
keld. De mistlampen achter gaan
alleen aan als de schakelaar wordt
bediend, zoals eerder is beschre-
ven.130