Page 225 of 380

OPMERKING:
Wanneer zich wasem of condensvormt op de voorruit of zijra-
men, kiest dan de ontdooistand
en verhoog het aanjagertoeren-
tal.
Als het lijkt of de airco minder goed werkt dan verwacht, con-
troleer dan of de voorzijde van
de airco-condensor (vóór in de
radiateur) is verstopt door vuil
of insecten. Maak de condensor
schoon door voorzichtig water
vanaf de achterzijde van de ra-
diateur door de condensor te
spuiten.
Recirculatie
Wanneer de buitenlucht
rook, onprettige luchtjes of
veel vocht bevat, of wan-
neer een snelle koeling ge-
wenst is, kunt u de binnenlucht laten
circuleren door op de recirculatieknop
te drukken. Wanneer deze knop is ingedrukt, brandt de het indicatie-
lampje voor recirculatie. Druk nog-
maals op de knop om de recirculatie-
stand uit te schakelen en buitenlucht
in het interieur te laten stromen.
OPMERKING: Bij koud weer
kunnen de ruiten, bij gebruik van
de recirculatiestand, sneller be-
slaan. Bij systemen met handma-
tige klimaatregeling kan de
recirculatiestand niet worden ge-
bruikt in combinatie met de ont-
dooistand. Hierdoor verloopt het
ontdooiproces sneller. De recircu-
latie wordt automatische uitge-
schakeld als deze stand wordt ge-
kozen. Als u de recirculatie
probeert in te schakelen terwijl
deze stand actief is, gaat het
lampje in de bedieningsknop
knipperen en vervolgens uit.
AUTOMATISCHE
TEMPERATUURREGELING
De toetsen van de automatische tem-
peratuurregeling bevinden zich in het
midden op het instrumentenpaneel.Schermtoetsen bevinden zich op het
Uconnect Touch™ scherm.
Automatische werking
1. Druk op de toets of schermtoets
AUTO (9) in het bedieningspaneel
van de automatische temperatuurre-
geling.
2. Stel vervolgens de gewenste tem-
peratuur in met de toetsen of scherm-
toetsen (8, 9, 14 en 15) voor het rege-
len van de temperatuur aan de
bestuurderszijde en de passagiers-
zijde. Zodra de gewenste temperatuur
wordt weergegeven, zorgt het systeem
dat deze temperatuur wordt bereikt
en automatisch wordt gehandhaafd.
3. Nadat de gewenste temperatuur is
ingesteld, hoeft u de instellingen niet
meer te wijzigen. U ervaart het meeste
gebruiksgemak wanneer u het sys-
teem automatisch laat werken.
219
Page 226 of 380

OPMERKING:
U hoeft de temperatuurinstellingniet te wijzigen wanneer de auto
warm of koud is. Het systeem
past automatisch de tempera-
tuur, de luchtverdeling en het
aanjagertoerental aan om zo
snel mogelijk de door u ge-
wenste instelling te bereiken.
De temperatuur kan worden weergegeven in Amerikaanse of
metrische maateenheden, door
de programmeerbare optie US of
Metric (metrisch) te kiezen.
Raadpleeg de paragraaf "Instel-
lingen van Uconnect Touch™"
in het hoofdstuk "Het instru-
mentenpaneel" voor meer infor-
matie hierover.
Voor een optimaal comfort in de au-
tomatische stand, blijft de aanjager
tijdens een koude start met een laag
toerental draaien totdat de motor is
opgewarmd. Daarna zal de aanjager
steeds sneller gaan draaien en over-
gaan op het gewenste toerental voor
de automatische modus. Handmatige bediening
Met het systeem kunt u ook handma-
tig het aanjagertoerental, de luchtver-
deling, de airco en de recirculatie be-
dienen.
Het aanjagertoerental kan op elke ge-
wenste constante waarde worden in-
gesteld met de aanjagerschakelaar. De
aanjager werkt dan met een vast toe-
rental, totdat een ander toerental
wordt gekozen. Zo kunnen de inzit-
tenden voorin de luchthoeveelheid re-
gelen die in het voertuig circuleert en
de automatische stand annuleren.
Ook de richting van de luchtstroom
kan worden gekozen door een van de
beschikbare standen te selecteren.
Ook de airco en recirculatie kan hand-
matig worden bediend.
AANWIJZINGEN VOOR
BEDIENING
OPMERKING: Zie de tabel aan
het eind van dit hoofdstuk voor de
juiste instellingen voor de ver-
schillende weersomstandigheden.
Rijden in de zomer
Het motorkoelsysteem in auto's met
airconditioning moet worden be-
schermd met een koelvloeistof met
antivries van uitstekende kwaliteit om
een goede bescherming te bieden te-
gen roestvorming en oververhitting
van de motor. Een oplossing van 50%
glycol (antivries) en 50% water wordt
aanbevolen. Raadpleeg de paragraaf
"Onderhoudsprocedures" in het
hoofdstuk "Onderhoud van uw auto"
voor de aanbevolen koelvloeistof.
Rijden in de winter
Het gebruik van de recirculatiestand
in de wintermaanden wordt afgera-
den, omdat daardoor de ruiten kun-
nen beslaan.
Stalling
Wanneer u de auto twee weken hebt
gestald of niet hebt gebruikt (bijv. in
de vakantie), laat het aircosysteem
daarna dan gedurende vijf minuten
werken bij stationair toerental in de
buitenlucht en met een hoog aanja-
gertoerental. Zo wordt het systeem
voldoende gesmeerd en wordt de kans
220
Page 227 of 380

op schade aan de aircocompressor tot
een minimum beperkt wanneer u het
systeem weer start.
Ontwasemen
U kunt de voorruit snel ontwasemen
door de ontdooistand te kiezen. Met
de ontdooistand/vloerstand kunt u de
voorruit helder houden en daarnaast
zorgen voor voldoende verwarming.
Als zijramen bestaan, verhoog dan het
aanjagertoerental. Vooral bij zacht
maar regenachtig of vochtig weer is de
kans groot dat de autoruiten aan de
binnenzijde beslaan.OPMERKING:
Zet het systeem niet langdurig in
de recirculatiestand wanneer de
airco is uitgeschakeld, omdat
anders de ruiten kunnen be-
slaan.
De automatische temperatuur- regeling past automatisch de in-
stellingen van de klimaatrege-
ling aan om het beslaan van de
voorruit te verminderen of te
voorkomen. Als dit gebeurt, is
recirculatie niet beschikbaar. Aircoluchtfilter
Het klimaatregelsysteem filtert stof,
pollen en sommige geuren uit de bui-
tenlucht. Sterke stank kan niet volle-
dig worden gefilterd. Raadpleeg de
paragraaf "Onderhoudsprocedures"
in het hoofdstuk "Onderhoud van uw
auto" voor aanwijzingen voor het ver-
vangen van het filter.
221
Page 228 of 380
Page 229 of 380

5
STARTEN EN RIJDEN
STARTPROCEDURES . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .227 KEYLESS ENTERNGO™ . . . . . . . . . . . . . . .227
NORMAAL STARTEN — BENZINEMOTOR . . . .227
EXTREEM LAGE TEMPERATUREN(LAGER DAN 29°C) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .228
ALS DE MOTOR NIET START . . . . . . . . . . . . .229
Na het starten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .229
NORMAAL STARTEN — DIESELMOTOR . . . . .229
AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK . . . . . . . .231
SLEUTELBLOKKERING . . . . . . . . . . . . . . . . .232
BLOKKEERSYSTEEM REM/TRANSMISSIE . .233
ACHTTRAPS AUTOMATISCHEVERSNELLINGSBAK – 3,6-LITER MOTOR . . .233
VERSNELLINGEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .234
VIJFTRAPS AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK – 3,0-LITER
DIESELMOTOR . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .238
VERSNELLINGEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .239
AUTOSTICK® (voor bepaalde uitvoeringen/landen) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .243
BEDIENING – 3,6-LITER MOTOR . . . . . . . . . .243
BEDIENING – 3,0-LITER DIESELMOTOR . . . .244
223
Page 230 of 380

AANDRIJVING OP ALLE WIELEN (AWD) (voorbepaalde uitvoeringen/landen) . . . . . . . . . . . . . .245
RIJDEN OP GLAD WEGDEK . . . . . . . . . . . . . . . .246 OPTREKKEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .246
GRIP . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .246
DOOR WATER RIJDEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .247
STROMEND/OPKOMEND WATER . . . . . . . . . .247
ONDIEP STILSTAAND WATER. . . . . . . . . . . . .247
STUURBEKRACHTIGING . . . . . . . . . . . . . . . . . .248
HANDREM . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .249
ABS-SYSTEEM . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .250
ELEKTRONISCHE REMREGELING . . . . . . . . . . .252
ABS-SYSTEEM . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .252
TRACTIEREGELSYSTEEM (ASR) . . . . . . . . . .252
REMASSISTENT (BAS) . . . . . . . . . . . . . . . . . .252
ELEKTRONISCH STABILITEITSREGELSYSTEEM(ESP) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .253
HILL START ASSIST (HSA) . . . . . . . . . . . . . . .254
READY ALERT BRAKING . . . . . . . . . . . . . . . .256
RAIN BRAKE SUPPORT . . . . . . . . . . . . . . . . . .256
CONTROLE-/STORINGSLAMPJE ESP EN CONTROLELAMPJE ESP UIT . . . . . . . . . . . . .256
ESP SYNCHRONISEREN . . . . . . . . . . . . . . . . .257
VEILIGHEIDSINFORMATIE BANDEN . . . . . . . . .258
Bandmarkeringen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .258
Bandenidentificatienummer (TIN) . . . . . . . . . .260
Bandenterminologie en definities . . . . . . . . . . .261
224
Page 231 of 380

Draagvermogen en bandenspanning . . . . . . . .262
BANDEN — ALGEMENE INFORMATIE . . . . . . . .265
BANDENSPANNING . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .265
BANDENSPANNING . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .265
BANDENSPANNING BIJ HOGE SNELHEDEN . . .266 RADIAALBANDEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .267
COMPACT RESERVEWIEL (voor bepaaldeuitvoeringen/landen) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .267
RESERVEWIEL VOOR BEPERKT GEBRUIK (voor bepaalde uitvoeringen/landen) . . . . . . . .268
DOORSLIPPEN VAN DE WIELEN . . . . . . . . . .268
BANDENSLIJTAGE-INDICATOREN . . . . . . . . .269
LEVENSDUUR VAN BANDEN . . . . . . . . . . . . .269
VERVANGENDE BANDEN . . . . . . . . . . . . . . . .269
SNEEUWKETTINGEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .270
ROULEREN VAN BANDEN . . . . . . . . . . . . . . . . .272
BANDENSPANNINGSCONTROLESYSTEEM . . . .272
PREMIUMSYSTEEM . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .274
BANDENSPANNINGSCONTROLESYSTEEMUITSCHAKELEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .276
BRANDSTOFVEREISTEN — BENZINEMOTOREN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .277
3,6-LITER MOTOR . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .277
BRANDSTOFVEREISTEN — DIESELMOTOREN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .279
BRANDSTOF TANKEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .280 NOODONTGRENDELING VOOR TANKKLEP . .281
225
Page 232 of 380
TREKKEN VAN EEN AANHANGER . . . . . . . . . . .281 BEGRIPPEN VOOR HET TREKKEN VAN EENAANHANGER . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .282
BREEKKABELS . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .283
TREKGEWICHTEN (MAXIMALE AANHANGERGEWICHTEN) . . . . . . . . . . . . . . .284
AANHANGER- EN DISSELGEWICHT . . . . . . .285
VEREISTEN VOOR HET TREKKEN VAN EEN AANHANGER . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .286
TIPS VOOR HET TREKKEN VAN EEN AANHANGER . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .290
BEVESTIGINGSPUNTEN TREKHAAK . . . . . . .292
DE AUTO SLEPEN ACHTER EEN CAMPER . . . . .292
226