Page 249 of 380

AUTOSTICK® (voor
bepaalde uitvoeringen/
landen)
AutoStick® is een interactieve func-
tie, die handmatig schakelen mogelijk
maakt waardoor u meer controle over
de auto krijgt. Met AutoStick® kunt u
maximaal remmen op de motor, onge-
wenst op- of terugschakelen voorko-
men en de prestaties van de auto ver-
beteren.
Met dit systeem heeft u ook meer con-
trole over de auto bij het inhalen, bij
het rijden in de stad, bij glad wegdek,
in de bergen, het trekken van een
aanhangwagen en vele andere situa-
ties.
BEDIENING – 3,6-LITER
MOTOR
Wanneer de versnelling in de stand
DRIVE of SPORT staat, schakelt de
versnellingsbak automatisch tussen
de acht beschikbare versnellingen. Als
u AutoStick® wilt inschakelen (voor
bepaalde uitvoeringen/landen), drukt
u kort op de schakelflippers (+/-) op
het stuur terwijl de schakelhendel inde stand DRIVE of SPORT staat
(voor bepaalde uitvoeringen/landen).
Als u op (-) drukt om de AutoStick®
modus te activeren, schakelt de ver-
snellingsbak terug naar een versnel-
ling lager, terwijl bij het gebruik van
(+) om de AutoStick®modus te acti-
veren de huidige versnelling behou-
den blijft. Als AutoStick® is ingescha-
keld, wordt de huidige versnelling in
de instrumentengroep weergegeven.
In de stand AutoStick® schakelt de
versnellingsbak op of terug als de be-
stuurder handmatig (+/-) kiest, tenzij
dit leidt tot stotteren of een te hoog
toerental van de motor. De versnel-
lingsbak blijft in de gekozen versnel-
ling totdat naar een hogere of lagere
versnelling wordt geschakeld, met
uitzondering van de onderstaande si-
tuaties.
Als AutoStick® wordt ingeschakeld
in de stand DRIVE, schakelt de ver-
snellingsbak automatisch op wan-
neer het maximale motortoerental
wordt bereikt. Wanneer het gaspe-
daal volledig ingetrapt is, schakelt de versnellingsbak, indien moge-
lijk, terug (afhankelijk van de hui-
dige rijsnelheid en de versnelling).
Als het gaspedaal niet wordt be-
diend, schakelt de versnelling in de
automatische modus.
Als AutoStick® wordt ingeschakeld in de stand SPORT, blijft de hand-
matige versnelling gehandhaafd
totdat er wordt geschakeld naar een
andere stand of zoals hieronder is
beschreven. De versnellingsbak
schakelt in deze stand niet automa-
tisch aan het begin van het rode
toerengebied en schakelt evenmin
terug als het gaspedaal helemaal tot
aan de vloer is ingetrapt.
Zowel in de stand DRIVE of SPORT, schakelt de versnellings-
bak automatisch terug als de snel-
heid van de auto afneemt tot stil-
stand (om stotteren van de motor te
voorkomen) en geeft deze de hui-
dige versnelling weer. Als u kort op
(+) drukt (bij stilstand) kunt u
wegrijden in de tweede versnelling.
243
Page 250 of 380

Na stilstand moet de bestuurder
handmatig opschakelen (+) tijdens
het optrekken.
Als door terugschakelen het maxi- mum motortoerental wordt over-
schreden, vindt het terugschakelen
niet plaats.
Wanneer de voertuigsnelheid te laag is, negeert het systeem alle
opschakelpogingen.
U kunt de stand AutoStick® uitscha-
kelen door de schakelflipper (+) inge-
drukt te houden totdat de indicatie
"D" of "S" weer wordt getoond in de
instrumentengroep. U kunt
AutoStick® op elk moment in of uit-
schakelen zonder dat u uw voet van
het gaspedaal hoeft te nemen.WAARSCHUWING!
Schakel op gladde wegen niet terug
om te remmen op de motor. De
aangedreven wielen kunnen hun
grip verliezen, waardoor de auto in
een slip kan raken, wat een aanrij-
ding of persoonlijk letsel tot gevolg
kan hebben. BEDIENING – 3,0-LITER
DIESELMOTOR
Wanneer de schakelhendel in de stand
DRIVE staat, schakelt de versnel-
lingsbak automatisch tussen de vijf
beschikbare versnellingen. Als u
AutoStick® wilt inschakelen (voor
bepaalde uitvoeringen/landen), be-
weegt u de schakelhendel vanuit de
stand DRIVE naar links of rechts
(+/-), of drukt u kort op de scha-
kelflippers (+/-) op het stuur (voor
bepaalde uitvoeringen/landen). Als u
op (-) drukt om de AutoStick®
modus te activeren, schakelt de ver-
snellingsbak terug naar een versnel-
ling lager, terwijl bij het gebruik van
(+) om de AutoStick®modus te acti-
veren de huidige versnelling behou-
den blijft. Als AutoStick® is ingescha-
keld, wordt de huidige versnelling in
de instrumentengroep weergegeven.
In de stand AutoStick® schakelt de
versnellingsbak op of terug als de be-
stuurder handmatig (+/-) kiest (met
de schakelhendel of de schakelflip-
pers (voor bepaalde uitvoeringen/
landen)), tenzij dit leidt tot stotteren
of een te hoog toerental van de motor. De versnellingsbak blijft in de geko-
zen versnelling totdat naar een hogere
of lagere versnelling wordt gescha-
keld, met uitzondering van de onder-
staande situaties.
Indien nodig schakelt de transmis-
sie automatisch op om te hoge mo-
tortoerentallen te voorkomen.
Wanneer het gaspedaal volledig in- getrapt is, schakelt de versnellings-
bak, indien mogelijk, terug (afhan-
kelijk van de rijsnelheid en de
versnelling).
De versnellingsbak schakelt auto- matisch terug als de snelheid van de
auto afneemt (om stotteren van de
motor te voorkomen), waarbij de
huidige versnelling wordt
aangegeven.
De versnellingsbak schakelt auto- matisch terug naar de eerste ver-
snelling wanneer de auto tot stil-
stand komt. Na stilstand moet de
bestuurder handmatig opschakelen
(+) tijdens het optrekken.
244
Page 251 of 380

U kunt vanuit stilstand of in deeerste of tweede versnelling wegrij-
den. Als u kort op (+) drukt (bij
stilstand) kunt u wegrijden in de
tweede versnelling. Wegrijden in de
tweede versnelling is zinvol als het
wegdek glad is door sneeuw of ijs.
Wanneer de voertuigsnelheid te laag is, negeert het systeem alle
opschakelpogingen.
Maak geen gebruik van de cruise- control als AutoStick® is
ingeschakeld.
Het schakelen van de transmissie valt meer op als AutoStick® is
ingeschakeld.
U kunt de stand AutoStick® uitscha-
kelen door de schakelhendel naar
rechts te houden of schakelflipper (+)
ingedrukt te houden (voor bepaalde
uitvoeringen/landen) totdat de indi-
catie "D" weer wordt getoond in de
instrumentengroep. U kunt
AutoStick® op elk moment in of uit-
schakelen zonder dat u uw voet van
het gaspedaal hoeft te nemen.
WAARSCHUWING!
Schakel op gladde wegen niet terug
om te remmen op de motor. De
aangedreven wielen kunnen hun
grip verliezen, waardoor de auto in
een slip kan raken, wat een aanrij-
ding of persoonlijk letsel tot gevolg
kan hebben.
AANDRIJVING OP ALLE
WIELEN (AWD) (voor
bepaalde uitvoeringen/
landen)
Deze auto is uitgerust met een "active
on-demand"-systeem voor aandrij-
ving op alle wielen (AWD), dat zorgt
voor optimale grip bij uiteenlopende
weg- en rijomstandigheden. Het sys-
teem beperkt de wielslip tot een mini-
mum door automatisch koppel naar
de voor- en achterwielen over te
brengen wanneer dat nodig is.
Voor optimale brandstofzuinigheid
schakelt de auto automatisch van
aandrijving op alle wielen (AWD)
naar standaard achterwielaandrijving (RWD) wanneer de weg- en omge-
vingsomstandigheden nagenoeg geen
wielslip zullen veroorzaken. Als speci-
fieke weg- en omgevingsomstandig-
heden meer grip vereisen, schakelt de
auto automatisch naar aandrijving op
alle wielen (AWD). De aandrijving op
alle wielen (AWD) wordt automatisch
ingeschakeld afhankelijk van de bui-
tentemperatuur, wielslip of andere
vooraf bepaalde omstandigheden (bij
wielslip wordt de aandrijving op alle
wielen (AWD) mogelijk enigszins ver-
traagd ingeschakeld). De aandrijving
op alle wielen (AWD) kan ook hand-
matig worden gekozen door de scha-
kelhendel in de modus AutoStick®
(+/-) (voor bepaalde uitvoeringen/
landen) te zetten of door de ruitenwis-
sers langdurig in te schakelen. De
aandrijfmodus, RWD of AWD, wordt
tijdelijk weergegeven in het meterge-
deelte van het scherm van het elektro-
nische voertuiginformatiecentrum
(EVIC) wanneer voor het eerst naar
een versnelling wordt geschakeld. De
aandrijfmodus verandert tijdens het
rijden.
245
Page 252 of 380

OPMERKING: Als het waarschu-
wingsbericht "SERVICE AWD
SYSTEM" (service AWD noodza-
kelijk) wordt weergegeven na het
starten van de motor of tijdens het
rijden, betekent dit dat de aandrij-
ving op alle wielen (AWD) niet
goed werkt en service vereist.
Raadpleeg de paragraaf "Elektro-
nisch voertuiginformatiecentrum
(EVIC)" in het hoofdstuk "Het in-
strumentenpaneel" voor meer in-
formatie hierover.LET OP!
Alle wielen moeten banden hebben
met dezelfde maat en van hetzelfde
type. Gebruik geen banden met een
verschillende bandmaat. Gebruik
van banden met een verschillende
bandmaat kan leiden tot defecten
van het voordifferentieel en/of de
tussenbak.RIJDEN OP GLAD
WEGDEK
OPTREKKEN
Snel optrekken op een besneeuwd,
nat of anderszins glad wegdek kan
doorslippen van de aangedreven wie-
len en zijdelings wegglijden van de
auto tot gevolg hebben. Dit komt voor
wanneer de grip van de (aangedre-
ven) achterwielen op het wegdek ver-
schilt.
WAARSCHUWING!
Snel optrekken op een glad wegdek
is gevaarlijk. Bij een verschil in grip
van de achterwielen kan de auto
zijwaarts gaan glijden. U zou de
macht over het stuur kunnen ver-
liezen en een aanrijding kunnen
veroorzaken. Trek langzaam op
wanneer u weet dat er weinig grip is
(ijs, sneeuw, nat wegdek, modder,
mul zand, enz.).
GRIP
Bij rijden op natte of met sneeuwres-
ten bedekte wegen kan een dunne laag water ontstaan tussen de band en
het wegdek. Dit verschijnsel wordt
aquaplaning genoemd en kan ertoe
leiden dat de auto gedeeltelijk of vol-
ledig onbestuurbaar wordt en u niet
meer kunt remmen. Volg de onder-
staande aanwijzingen op om het risico
van aquaplaning te verkleinen:
1. Pas uw snelheid aan bij hevige re-
genval of wanneer het wegdek is be-
dekt met sneeuwresten.
2. Pas uw snelheid aan op wegen met
diepe plassen.
3. Vervang de banden zodra de
bandenslijtage-indicatoren zichtbaar
worden.
4. Zorg voor een juiste bandenspan-
ning.
5. Houd onder alle omstandigheden
voldoende afstand tot het voertuig
vóór u, om aanrijdingen bij een nood-
stop te voorkomen.
246
Page 253 of 380

DOOR WATER RIJDEN
Wees bij het rijden door water met een
diepte van meer dan enkele centime-
ters extra voorzichtig, om schade aan
de auto en lichamelijk letsel te voor-
komen.
STROMEND/OPKOMEND
WATERWAARSCHUWING!
Rijd niet op of over wegen of paden
met stromend of opkomend water
(bijvoorbeeld na een storm). Stro-
mend water kan het wegdek of de
bovenlaag van het pad wegspoelen
en de auto in dieper water doen
zinken. Bovendien kan de auto snel
worden meegevoerd met het stro-
mende en/of opkomende water. Als
geen gehoor wordt gegeven aan
deze waarschuwing, kan dit ernstig
of dodelijk letsel tot gevolg hebben
voor u, uw passagiers en anderen in
uw omgeving.ONDIEP STILSTAAND
WATER
Hoewel uw auto in staat is om door
ondiep stilstaand water te rijden,
moet u voordat u dit doet de volgende
waarschuwingen en voorzorgsmaat-
regelen in acht nemen.
LET OP!
Controleer altijd de diepte van het
stilstaande water voordat u erdoor
rijdt. Rijd nooit door stilstaand wa-
ter dat tot boven de onderkant van
de wielvelgen reikt.
Bepaal de staat van de weg of het
pad onder water en of zich obsta-
kels onder water bevinden voordat
u door het stilstaande water rijdt.
Rijd niet met een hogere snelheid
dan 8 km/u door stilstaand water.
Dit beperkt de golfvorming tot een
minimum.
(Vervolgd)
LET OP!(Vervolgd)
Rijden door stilstaand water kan
schade veroorzaken aan de onder-
delen van de aandrijflijn. Contro-
leer altijd de vloeistoffen van de
auto (motor, versnellingsbak, assen
etc.) op tekenen van verontreini-
ging (d.w.z. witte of schuimende
vloeistof) nadat u door het stil-
staande water bent gereden. Blijf
niet rijden met de auto als een vloei-
stof verontreinigd is, aangezien dit
verdere schade tot gevolg kan heb-
ben. Dergelijke schade wordt niet
gedekt door de standaardgarantie
van een nieuwe auto.
Als er water in de motor komt, kan
dit onmiddellijke stilstand tot ge-
volg hebben en ernstige interne mo-
torschade veroorzaken. Dergelijke
schade wordt niet gedekt door de
standaardgarantie van een nieuwe
auto.
247
Page 254 of 380

WAARSCHUWING!
Rijden door stilstaand water be-perkt de grip. Rijd niet met een
hogere snelheid dan 8 km/u door
stilstaand water.
Rijden door stilstaand water be- perkt het remvermogen van het
voertuig waardoor de remweg
langer wordt. Daarom moet u,
nadat u door stilstaand water
heeft gereden, langzaam blijven
rijden en enkele malen het rem-
pedaal licht intrappen om de
remmen te drogen.
Als er water in de motor komt,
kan dit onmiddellijke stilstand tot
gevolg hebben, waarna u niet
meer verder kunt rijden.
Als geen gehoor wordt gegeven aan deze waarschuwingen, kan
dit ernstig of dodelijk letsel tot
gevolg hebben voor u, uw passa-
giers en anderen in uw omgeving.
STUURBEKRACHTIGING
Uw auto is voorzien van een elektro-
hydraulisch stuurbekrachtigingssys-
teem waardoor de auto vlot reageert op uw stuuracties en gemakkelijk ma-
noeuvreerbaar is in kleine ruimten.
Het niveau van de bekrachtiging
wordt door het systeem gevarieerd,
zodat u slechts licht hoeft te sturen bij
het parkeren, maar voldoende stuur-
gevoel houdt bij normaal rijden. Wan-
neer zich in het elektrohydraulische
stuurbekrachtigingssysteem een sto-
ring voordoet waardoor het systeem
niet langer voor stuurbekrachtiging
kan zorgen, zal het mechanische be-
sturing mogelijk maken.
LET OP!
Bij extreme stuurmanoeuvres is het
mogelijk dat de elektrisch aange-
dreven pomp de stuurbekrachti-
ging vermindert of uitschakelt om
beschadiging van het systeem te
voorkomen. Zodra het systeem is
afgekoeld, wordt de normale wer-
king hervat.
Wanneer het bericht "SER-
VICE POWER STEERING
SYSTEM" (onderhoud
stuurbekrachtigingssys-
teem noodzakelijk) samen met een knipperend pictogram wordt weerge-
geven op het EVIC-scherm, betekent
dit dat auto naar de dealer moet wor-
den gebracht voor service. Het is dan
mogelijk dat de stuurbekrachtiging
van de auto is uitgevallen. Raadpleeg
de paragraaf "Elektronisch voertuig-
informatiecentrum (EVIC)" in het
hoofdstuk "Het instrumentenpaneel"
voor meer informatie hierover.
Als het bericht "POWER STEERING
SYSTEM OVER TEMP" (stuurbe-
krachtigingsysteem oververhit) sa-
men met een pictogram wordt weer-
gegeven op het EVIC-scherm, dan
betekent dit dat mogelijk extreme
stuurmanoeuvres hebben plaatsge-
vonden, waardoor het stuurbekrach-
tigingsysteem oververhit is geraakt.
De stuurbekrachtiging zal dan tijde-
lijk wegvallen totdat niet langer
sprake is van oververhitting. Wanneer
de rijomstandigheden dit toestaan, zet
de auto dan veilig stil aan de kant van
de weg en laat de motor enige tijd
stationair draaien totdat het lampje
dooft. Raadpleeg de paragraaf "Elek-
tronisch voertuiginformatiecentrum
248
Page 255 of 380

(EVIC)" in het hoofdstuk "Het in-
strumentenpaneel" voor meer infor-
matie hierover.
OPMERKING:
Ook wanneer de stuurbekrach-tiging niet meer werkt, kan de
auto nog worden bestuurd. On-
der dergelijke omstandigheden
is wel aanzienlijk meer kracht
nodig om te sturen, vooral bij
lage rijsnelheden en tijdens par-
keermanoeuvres.
Breng een bezoek aan uw er- kende dealer voor service, wan-
neer deze situatie niet veran-
dert.
HANDREM
Voordat u de auto verlaat, moet u
controleren of de handrem volledig is
aangetrokken en de schakelhendel in
de stand PARK zetten.
Het handrempedaal bevindt zich in
de hoek links onder het instrumenten-
paneel. Om de handrem aan te trek-
ken, moet u het handrempedaal vol-
ledig intrappen. Om de handrem vrij te zetten, trapt u nogmaals het hand-
rempedaal in en laat u het pedaal
langzaam opkomen, waarbij u voelt
dat de rem wordt vrijgegeven.
Als de handrem is aangetrokken ter-
wijl de contactschakelaar in de stand
ON staat, gaat het waarschuwings-
lampje voor het remsysteem in de in-
strumentengroep branden.
OPMERKING:
Wanneer de handrem is aange-
trokken en naar een versnelling
wordt geschakeld, gaat het
waarschuwingslampje voor het
remsysteem knipperen. Als be-
weging van de auto wordt gede-
tecteerd, klinkt er een geluids-
signaal om de bestuurder hierop
te wijzen. Zet de handrem volle-
dig vrij voordat u met de auto
gaat rijden.
Dit lampje geeft dan alleen aan dat de handrem is aangetrok-
ken. Het geeft niet aan hoe
krachtig de handrem is aange-
trokken.
Wanneer u op een helling parkeert is
het belangrijk dat u op een afdaling de
voorwielen naar de stoeprand toe
draait en op een helling van de stoep-
rand af. U moet eerst de handrem
aantrekken voordat u de schakelhen-
del in de stand PARK zet. Anders kan
het door de belasting van het schakel-
blokkeersysteem veel moeite kosten
om de schakelhendel uit de stand
PARK te bewegen. De handrem moet
Handrem
249
Page 256 of 380

altijd aangetrokken zijn als de be-
stuurder niet in de auto zit.WAARSCHUWING!
Gebruik de stand PARK nooit alsvervanging voor de handrem.
Trek de parkeerrem altijd volle-
dig aan als u de auto parkeert, om
te voorkomen dat de auto gaat
rollen en mogelijk letsel of schade
veroorzaakt.
Verwijder altijd uw sleutelhouder bij het uitstappen en sluit de auto
af.
Laat nooit kinderen alleen in een auto achter of in de buurt van een
auto die niet is afgesloten. Het
achterlaten van kinderen zonder
toezicht in een auto is om ver-
schillende redenen gevaarlijk.
Kinderen of derden lopen dan het
risico op ernstig of zelfs dodelijk
letsel. Waarschuw kinderen dat
ze niet aan de handrem, het rem-
pedaal of de schakelhendel mo-
gen komen.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
Laat de sleutelhouder niet achter in of in de buurt van de auto en
laat het contact van auto's met
Keyless EnterNGo™ niet in de
stand ACC of ON/RUN staan.
Een kind zou de knoppen van de
elektrische raambediening of an-
dere schakelaars kunnen bedie-
nen of de auto in beweging kun-
nen zetten.
Controleer of de handrem volle- dig is vrijgezet voordat u gaat rij-
den. Als u dit niet doet, kan dit
leiden tot een defect van de rem-
men, en daardoor tot een aanrij-
ding.
Trek de parkeerrem altijd volle- dig aan als u de auto parkeert, om
te voorkomen dat de auto gaat
rollen en mogelijk letsel of schade
veroorzaakt. Controleer ook of de
schakelhendel in de stand PARK
staat. Als dit wordt nagelaten kan
de auto gaan rollen en schade of
letsel veroorzaken.
LET OP!
Als het waarschuwingslampje voor
het remsysteem blijft branden na-
dat de handrem is vrijgezet, duidt
dit op een storing in het remsys-
teem. Laat het remsysteem onmid-
dellijk controleren door een er-
kende dealer.
ABS-SYSTEEM
Het ABS-systeem zorgt voor extra
voertuigstabiliteit en meer remwer-
king onder de meeste remomstandig-
heden. Het systeem gaat automatisch
"pompend remmen" in moeilijke
remsituaties, om zo het blokkeren van
de wielen te voorkomen.
De elektronische remkrachtverdeling
(EBD) voorkomt een te grote rem-
kracht op de achterwielen en zorgt
voor een betere beheersing van de be-
schikbare remkracht die op de ach-
teras wordt uitgeoefend.
Wanneer u sneller rijdt dan 11 km/u
hoort u mogelijk ook een zacht klik-
kend geluid, samen met enkele motor-
geluiden. Deze geluiden horen bij een
250