Page 185 of 378

9
183
Rijden
Parkeerhulp voor en achter met grafi sche weergave en geluidssignalen
Het systeem wordt ingeschakeld : - zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld, - bij vooruitrijden met een snelheid lager dan 10 km/h. Dit wordt aangegeven door een geluidssignaal en door de weergave van de auto op het multifunctionele display.
De afstand tot het obstakel wordt aangegeven door: - geluidssignalen, die elkaar sneller opvolgen naarmate de auto dichter bij het obstakel komt, - een grafische weergave op het multifunctionele display, met blokjes die steeds dichter bij de auto komen. De plaats van het obstakel wordt aangegeven door de luidsprekers die het geluidssignaal weergeven (voor/achter en links/rechts). Als de auto minder dan ongeveer dertig centimeter van het obstakel ver wijderd is, is het geluidssignaal continu hoorbaar en/of verschijnt het symbool "Gevaar", afhankelijk van het type multifunctioneel display.
Dit systeem bestaat uit vier afstandssensoren die zijn aangebracht in de voor- en/of achterbumper. Het systeem waarschuwt de bestuurder voor elk obstakel (persoon, auto, boom, hek, …) dat zich achter de auto bevindt. Het waarschuwt u echter niet voor objecten die zich direct onder de bumper bevinden.
Paaltjes, pionnen bij wegwerkzaamheden of gelijksoortige voorwerpen worden waargenomen bij aanvang van de aanrijmanoeuvre, maar niet meer wanneer de auto te dicht genaderd is.
Page 186 of 378

184Rijden
De parkeerhulp wordt uitgeschakeld : - als de achteruit wordt uitgeschakeld, - als bij het vooruitrijden de wagensnelheid hoger dan 10 km/h is, - als de auto langer dan 3 seconden stilstaat.
Uitschakelen
Druk op de toets A . Het verklikkerlampje gaat branden en het systeem is volledig uitgeschakeld.
Storing
In het geval van een storing zal bij het inschakelen van de achteruitversnelling dit pictogram worden weergegeven op het instrumentenpaneel en/of een melding op het multifunctionele display verschijnen, in combinatie met een geluidssignaal (kort piepje). Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Het systeem zal automatisch worden uitgeschakeld bij het trekken van een
aanhangwagen of de montage van een fietsendrager (auto uitgerust met een door PEUGEOT aanbevolen trekhaak of fietsendrager).
Zorg ervoor dat de sensoren in de winter of bij slecht weer niet bedekt zijn met modder, ijs of sneeuw. Als de sensoren vuil zijn, wordt dit bij het inschakelen van de achteruitversnelling aangegeven door een geluidssignaal (lange piep). Wanneer de auto langzamer rijdt dan ongeveer 10 km/h kunnen omgevingsgeluiden (motor, vrachtwagen, pikhamer, ...) er voor zorgen dat de geluidssignalen van de parkeerhulp worden weergegeven.
De parkeerhulp is een hulpmiddel voor de bestuurder, die desondanks waakzaam moet blijven en verantwoordelijk is.
Inschakelen
Druk nogmaals op de toets A . Het verklikkerlampje gaat uit en het systeem is weer ingeschakeld.
Page 187 of 378
9
185
Rijden
Achteruitrijcamera
Maak de achteruitrijcamera regelmatig schoon met een spons of een zachte doek. Als u bij het wassen van de auto gebruikmaakt van een hogedrukspuit, houd dan het uiteinde van de spuit op een afstand van ten minste 30 cm van de camera.
Dit systeem is een hulpsysteem; de bestuurder moet waakzaam blijven en blijft verantwoordelijk voor de controle over zijn auto.
De achteruitrijcamera wordt automatisch geactiveerd wanneer de versnellingsbak in de achteruit staat. De beelden van achter de auto worden in kleur weergegeven op het scherm van het navigatiesysteem.
Afhankelijk van de uitvoering worden ook gekleurde lijnen op het scherm weergegeven: - De groene lijnen geven de rijrichting van de auto weer. - De rode strepen geven een ruimte van 30 cm direct achter de achterbumper van uw auto weer. Het geluidssignaal wordt continu hoorbaar als een obstakel binnen
deze ruimte komt. - De blauwe lijnen geven de maximale draaicirkel weer.
Page 188 of 378

186Rijden
Intelligente parkeerhulp
Dit systeem meet de afmetingen van een parkeerplek tussen twee auto's of obstakels en geeft informatie over: - de mogelijkheid te parkeren in een lege parkeerplaats, aan de hand van een model van uw auto en de benodigde afstanden voor het manoeuvreren, - de moeilijkheidsgraad van het inparkeren. Het systeem meet geen parkeerruimtes op waarvan de afmetingen aanmerkelijk groter of kleiner zijn dan het model van de auto.
Weergave op het instrumentenpaneel
Het controlelampje van de intelligente parkeerhulp kan drie verschillende toestanden aangeven:
- gedoofd: de functie is niet ingeschakeld, - permanent brandend: de functie is ingeschakeld, maar er is nog niet aan de meetvoor waarden voldaan (richtingaanwijzer niet bediend, snelheid te hoog) of de meting is beëindigd, - knipperend: bezig met meten, of de melding wordt weergegeven.
U kunt de intelligente parkeerhulp inschakelen door de schakelaar A in te drukken. Een constant brandend controlelampje geeft aan dat de functie geselecteerd is.
Page 189 of 378

9
187
Rijden
Werking
U hebt een beschikbare parkeerplek ontdekt: Druk op de schakelaar A om de functie in te schakelen. Schakel de richtingaanwijzer aan de zijde van de parkeerplek in. Rijd tijdens de meting langs de parkeerplek, met een snelheid van minder dan 20 km/h, en bereid u voor op het inparkeren. Het systeem meet nu de afmetingen van de plek. Het systeem geeft de moeilijkheidsgraad voor het inparkeren aan met een melding op het multifunctionele display, in combinatie met een geluidssignaal.
De functie kan de volgende meldingen weergeven:
Inparkeren mogelijk
Inparkeren moeilijk
Inparkeren niet aanbevolen
De functie wordt automatisch uitgeschakeld: - bij het inschakelen van de achteruitversnelling, - bij het afzetten van het contact, - vijf minuten na het selecteren van de functie of de laatste meting, - als gedurende langer dan een minuut met meer dan 70 km/h wordt gereden.
- De functie blijft na elke meting beschikbaar, zodat bij meerdere opeenvolgende parkeerplekken een meting kan worden uitgevoerd. - Let er bij slecht weer en in de winter op dat de sensoren niet vervuild of bevroren zijn of met sneeuw bedekt zijn. - De functie intelligente parkeerhulp schakelt de parkeerhulp aan de voorzijde tijdens de meting uit zolang de auto vooruitrijdt.
Laat het systeem bij een storing controleren bij het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Als de zijdelingse afstand tussen uw auto en de parkeerplek te groot is, bestaat de kans dat het systeem geen meting uitvoert.
Page 190 of 378
Onderhoud
188
PEUGEOT & TOTAL
Partners in prestaties
en vermindering van het
brandstofverbruik
Innovatie voor optimale prestaties
De afdelingen Research & Development van TOTAL ontwikkelen voor PEUGEOT smeermiddelen die geschikt zijn voor de nieuwste technologieën die in auto's van het merk PEUGEOT worden toegepast. U bent op die manier verzekerd van optimale prestaties
en een maximale levensduur van de motor van uw auto.
Vermindering van de uitstoot van schadelijke stoffen
De smeermiddelen van TOTAL zijn ontwikkeld om het rendement van de motoren nog verder te verbeteren en de systemen voor uitlaatgasnabehandeling te beschermen. Voor een correcte werking van deze systemen is het van het grootste belang dat de onderhoudsvoorschriften van PEUGEOT worden nageleefd.
ADVISEERT
Page 191 of 378

10
Onderhoud189
Motorkap
Neem de motorkapsteun C uit de houder. Bevestig de motorkapsteun in de uitsparing om de motorkap geopend te houden.
Sluiten
Haal de motorkapsteun uit de uitsparing. Bevestig de motorkapsteun in de houder. Laat de motorkap voorzichtig zakken en laat deze aan het einde van de slag in het slot vallen. Trek aan de motorkap om te controleren of deze goed is vergrendeld.
Openen
Open het linker voorportier. Trek de hendel A onder in de portiersponning naar u toe.
Zet het contact altijd af (verklikkerlampje Ready uit) als u werkzaamheden onder de motorkap wilt uitvoeren, om letsel door het automatisch starten van de motor te voorkomen.
De plaats van de ontgrendelingshendel in het interieur zorgt ervoor dat de motorkap niet geopend kan worden als het linker voorportier is gesloten.
Open de motorkap niet als het hard waait.
Wees bij warme motor voorzichtig met het bedienen van de veiligheidshaak en de motorkapsteun (kans op brandwonden).
Duw de veiligheidshaak B naar links en til de motorkap op.
Raak de oranje "hoogspanningskabels" nooit aan.
In verband met de aanwezigheid van elektrische uitrustingen in de motorruimte
wordt geadviseerd om blootstelling aan water (regen, wassen, ...) te beperken.
Page 192 of 378

Onderhoud
190
Brandstoftank leeg (Diesel)
2.0 HDi-motor
Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter diesel. Open de motorkap. Ver wijder indien nodig de afdekkap van de motor voor toegang tot de opvoerpomp. Draai de ontluchtingsnippel los. Bedien de handopvoerpomp tot u brandstof door de transparante slang ziet stromen. Draai de ontluchtingsnippel vast. Bedien de startmotor tot de motor aanslaat (als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, wacht dan vijftien seconden alvorens opnieuw te starten). Als de motor na enkele pogingen niet aanslaat, bedien dan de handopvoerpomp en vervolgens de startmotor opnieuw. Breng de afdekkap van de motor aan en controleer vervolgens of deze goed vastzit. Sluit de motorkap.
Bij auto's met HDi-motor is het in het geval van een lege brandstoftank noodzakelijk om het brandstofsysteem te ontluchten: raadpleeg de afbeelding van de desbetreffende motorruimte.
Als de tank van uw auto is voorzien van een
tankbeveiliging, raadpleeg dan de rubriek "Tankbeveiliging (Diesel)".
Zet het contact altijd af (verklikkerlampje Ready uit) als u werkzaamheden onder de motorkap wilt uitvoeren, om letsel door het automatisch starten van de motor te voorkomen.
Als de motor niet direct aanslaat, beëindig dan uw startpoging en herhaal de procedure.