Page 153 of 378

8
Veiligheid151
Alarmknipperlichten
Kantel de knop A of druk deze in, de richtingaanwijzers knipperen tegelijkertijd. De alarmknipperlichten werken ook als het contact is afgezet.
Automatisch inschakelen
van de alarmknipperlichten
Bij een noodstop worden de alarmknipperlichten, afhankelijk van de mate van remvertraging, automatisch ingeschakeld.
Zodra er weer gas wordt gegeven gaan de alarmknipperlichten uit. U kunt de alarmknipperlichten echter ook uitschakelen door de knop in te drukken.
Claxon
Druk op een van de spaken van het stuurwiel.
Gebruik de claxon om medeweggebruikers te waarschuwen bij gevaar.
Gebruik de claxon alleen wanneer het echt nodig is, in de volgende gevallen: - onmiddellijk gevaar, - inhalen van fietsers of voetgangers, - naderen van een onoverzichtelijke bocht.
Gebruik de alarmknipperlichten om het overige verkeer te waarschuwen in het geval van file, pech, slepen of een ongeval.
Richtingaanwijzers
Links: duw de hendel helemaal omlaag. Rechts: duw de hendel helemaal omhoog.
Drie keer knipperen
Beweeg de hendel iets omhoog of omlaag, zonder het zware punt te passeren; de desbetreffende richtingaanwijzers knipperen vervolgens drie keer.
Wanneer de richtingaanwijzers na meer dan 20 seconden nog niet zijn uitgeschakeld, wordt bij een snelheid van meer dan 60 km/h automatisch het knippergeluid versterkt.
Deze functie kunt u bij elke snelheid gebruiken, maar komt vooral van pas bij het wisselen van rijstrook op wegen met meerdere rijstroken per rijbaan.
Page 154 of 378

Veiligheid
152
Controlesysteem bandenspanning
Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden. Zodra de auto rijdt, controleert het systeem permanent de spanning van de vier banden. In het ventiel van elke band (met uitzondering van het reservewiel) is een druksensor gemonteerd. Het systeem waarschuwt de bestuurder zodra het een daling van de spanning van een of meer banden detecteert.
Het controlesysteem van de bandenspanning is een hulpsysteem; de bestuurder moet waakzaam blijven en blijft verantwoordelijk.
Ondanks de aanwezigheid van dit systeem dient u maandelijks en voor elke lange reis de bandenspanning (ook die van het reservewiel) handmatig te controleren. Een te lage bandenspanning heeft een negatief effect op de wegligging, verlengt de remweg en versnelt de bandenslijtage, met name onder zware omstandigheden (zware belading, hoge snelheid, lange rit).
De door de fabrikant voor uw auto aanbevolen bandenspanning staat vermeld op de bandenspanningssticker (zie de rubriek "Identificatie"). De bandenspanning moet bij "koude" banden worden gecontroleerd (auto die langer dan 1 uur heeft stilgestaan of na een traject van maximaal 10 km met gematigde snelheid). Is dit niet het geval, verhoog dan de op de sticker vermelde waarden met 0,3 bar.
Een te lage bandenspanning leidt ook tot een hoger brandstofverbruik.
Page 155 of 378

8
Veiligheid153
Waarschuwing te lage
bandenspanning
Bij een te lage bandenspanning brandt dit verklikkerlampje in combinatie met een geluidssignaal en, afhankelijk van de uitrusting, in combinatie met de weergave van een melding.
Als er een afwijking in de bandenspanning van één band wordt geconstateerd, kan deze band worden herkend aan het pictogram of, afhankelijk van de uitvoering, de weergegeven melding.
Verlaag onmiddellijk de snelheid, maak geen bruuske stuurbewegingen en rem niet plotseling hard af. Zet uw auto stil zodra de verkeerssituatie dit toelaat. Gebruik in geval van een lekke band de noodreparatieset of het reservewiel (volgens uitrusting), of controleer de spanning van de vier banden (bij koude banden) als u over een compressor beschikt, bijvoorbeeld die van de bandenreparatieset, of rijd voorzichtig met lage snelheid verder als u niet direct de bandenspanning kunt controleren.
Een lagere bandenspanning is niet altijd zichtbaar aan een vervorming van de band. Beperk u daarom niet alleen tot een visuele controle.
De waarschuwing wordt weergegeven zolang de desbetreffende band(en) niet op spanning is (zijn) gebracht, is (zijn) gerepareerd of is (zijn) vervangen. Het reservewiel (noodreservewiel of wiel met stalen velg) is niet voorzien van een sensor.
Deze waarschuwing wordt ook weergegeven als een of meerdere wielen niet zijn voorzien van een sensor (bijvoorbeeld een noodreservewiel of een reservewiel met stalen velg).
Storing
Als het verklikkerlampje "te lage bandenspanning" knippert en vervolgens permanent brandt in combinatie met het verklikkerlampje "service", duidt dit op een storing in het systeem.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren of monteer na een lekke band het wiel met de originele velg, dat is voorzien van een sensor.
In dat geval wordt de bandenspanning niet meer gecontroleerd.
Page 156 of 378

Veiligheid
154
Elektronische stabiliteitscontrole (ESP)
Begrippen
Antispinregeling (ASR)
De ASR past de aandrijfkracht aan om het doorspinnen van de wielen te beperken via de remmen van de aangedreven wielen en de motor. De ASR zorgt ook voor meer koersstabiliteit bij het accelereren.
Dynamische stabiliteitscontrole (CDS)
Het CDS houdt de vier wielen in de gaten en grijpt, als de koers van de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste richting, automatisch in via de remmen van een of meerdere wielen en het motorkoppel om de auto voor zover mogelijk weer in de juiste koers
te brengen.
Noodremassistentie (AFU)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen de optimale remdruk sneller wordt bereikt, zodat de remafstand kleiner wordt. Het systeem wordt ingeschakeld als het rempedaal snel wordt ingetrapt en zorgt ervoor dat de benodigde bedieningskracht wordt verminderd en de effectiviteit van het remmen wordt vergroot.
Antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische remdrukregelaar (REF)
Deze systemen zorgen tijdens het remmen voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid van uw auto en voor een betere controle in bochten, vooral op een slecht of glad wegdek. Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen in het geval van een noodstop. De elektronische remdrukregelaar verdeelt de
remdruk over de wielen.
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP: Electronic Stability Control) dat de volgende systemen omvat: - het antiblokkeersysteem (ABS) en de elektronische remdrukregelaar (REF), - de noodremassistentie (AFU), - de antispinregeling (ASR), - de dynamische stabiliteitscontrole (CDS).
Page 157 of 378

8
Veiligheid155
Dynamische stabiliteitscontrole (CDS) en antispinregeling (ASR)
In dat geval gaat dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel knipperen.
Inschakelen
Deze systemen worden automatisch ingeschakeld zodra de motor wordt gestart. Zodra deze systemen signaleren dat de wielen te weinig grip hebben of de koers van de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste richting, grijpen ze in op de werking van de motor en het remsysteem.
Werking
Als dit lampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display, duidt dit op een storing in het ABS-systeem, waardoor u tijdens het remmen de controle over uw auto zou kunnen verliezen.
Als dit lampje gaat branden in combinatie met het lampje STOP , STOP , STOPeen geluidssignaal en een melding op het display, duidt dit op een storing in de elektronische remdrukregelaar waardoor u tijdens het remmen de controle over uw auto zou kunnen verliezen.
Stop onmiddellijk. Raadpleeg in beide gevallen het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische remdrukregelaar (REF)
Trap het rempedaal bij een noodstop krachtig en volledig in en laat het niet los.
Zorg er bij vervanging van de wielen (banden en velgen) voor dat wielen worden gemonteerd die voor uw auto zijn gehomologeerd. De normale werking van het antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn door het trillen van het rempedaal.
Page 158 of 378

Veiligheid
156
Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond,...) kan het nuttig zijn de CDS-functie uit te schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en weer grip kunnen krijgen.
Druk op de knop.
Als dit verklikkerlampje en het lampje op de knop gaan branden, grijpt de CDS-functie niet meer in op de werking van de verbrandingsmotor.
Opnieuw inschakelen
Het systeem wordt automatisch weer ingeschakeld als het contact opnieuw wordt aangezet of vanaf snelheden boven 50 km/h. Druk nogmaals op de knop om het systeem handmatig weer in te schakelen.
Storing
Als dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, duidt dit op een storing in het systeem. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren.
De CDS-functie zorgt voor meer veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder mag zich echter nooit laten verleiden tot het nemen van meer risico's of te hard rijden. De goede werking van het systeem wordt verzekerd door de naleving van de voorschriften van de constructeur met betrekking tot de wielen (banden en velgen), onderdelen van het remsysteem, elektronische onderdelen alsmede de montageprocedure en het uitvoeren van werkzaamheden door het PEUGEOT-netwerk. Laat het systeem na een aanrijding controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Tips voor het rijden
Uw auto is hoofdzakelijk ontworpen voor het gebruik op verharde wegen, maar u kunt er ook mee uit de voeten op minder goed begaanbare wegen. Uw auto is echter geen terreinauto, en is niet ontworpen voor de volgende omstandigheden: - het rijden in terreinen die de onderzijde van de auto zouden kunnen beschadigen of waarin onderdelen (brandstofleiding, brandstofkoeler, hoogspanningskabel, ...) geraakt zouden kunnen worden door stenen of andere objecten, - het door waden van beekjes en stroompjes, enz.
Page 159 of 378

8
Veiligheid157
Verklikkerlampje veiligheidsgordel(s) vóór losgemaakt/niet vastgemaakt
Omdoen
Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting. Controleer of de gordel goed is vastgemaakt door even aan de riem te trekken.
Hoogteverstelling
Knijp, om het bevestigingspunt te vinden, de knop A in en schuif deze in één van de standen.
Als het contact wordt aangezet, gaat dit verklikkerlampje op het pictogrammendisplay voor de veiligheidsgordels en de airbag aan passagierszijde branden om aan te geven dat de bestuurder en/of voorpassagier zijn gordel nog niet heeft vastgemaakt. Als de wagensnelheid hoger is dan 20 km/h, knippert het verklikkerlampje gedurende 2 minuten in combinatie met een geluidssignaal. Na deze 2 minuten blijft het verklikkerlampje branden zolang de bestuurder en/of voorpassagier zijn veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt.
Losmaken
Druk op de rode knop van de
gordelsluiting. Houd de gordel vast ter wijl deze zich oprolt.
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels vóór
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van een pyrotechnische gordelspanner en een spankrachtbegrenzer. Deze systemen zorgen voor extra bescherming van de bestuurder en passagier bij frontale en zijdelingse aanrijdingen. Bij een krachtige aanrijding zorgen de pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van de inzittenden worden getrokken. De pyrotechnische gordelspanners zijn actief zodra het contact wordt aangezet. De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht waarmee de gordel tegen het lichaam van de inzittenden getrokken wordt en bevordert daarmee de veiligheid.
Page 160 of 378

Veiligheid
158
1. Pictogram veiligheidsgordels voor en/of achter losgemaakt/niet vastgemaakt. 2. Pictogram veiligheidsgordel links voor. 3. Pictogram veiligheidsgordel rechts voor. 4. Pictogram veiligheidsgordel rechts achter. 5. Pictogram veiligheidsgordel midden achter. 6. Pictogram veiligheidsgordel links achter.
Pictogrammendisplay veiligheidsgordel(s) losgemaakt/niet vastgemaakt
Veiligheidsgordels achter
De zitplaatsen achter zijn voorzien van een driepunts veiligheidsgordel met oprolautomaat en gordelkrachtbegrenzer (behalve de middelste zitplaats).
Verklikkerlampje veiligheidsgordel
Als een achterpassagier zijn gordel losmaakt, verschijnt dit pictogram op het pictogrammendisplay veiligheidsgordels/airbag aan passagierszijde. Als de wagensnelheid hoger is dan 20 km/h, knippert het verklikkerlampje gedurende twee minuten in combinatie met een geluidssignaal. Na deze 2 minuten blijft het verklikkerlampje branden zolang de achterpassagiers hun gordels niet hebben vastgemaakt.
Omdoen
Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting. Controleer of de gordel goed is vastgemaakt door even aan de riem te trekken.
Losmaken
Druk op de rode knop van de gordelsluiting. Houd de gordel vast ter wijl deze zich oprolt.
Op het pictogrammendisplay van de veiligheidsgordels en de airbag aan passagierszijde gaat het verklikkerlampje 2 of
3 rood branden als de veiligheidsgordel niet is vastgemaakt of weer is losgemaakt.
Als het contact wordt aangezet, worden bij ingeschakeld hybridesysteem of een snelheid lager dan ongeveer 20 km/uur de pictogrammen 4 , 5 en 6 ongeveer 30 seconden rood weergegeven als de desbetreffende gordel niet is vastgemaakt. Als bij een snelheid hoger dan ongeveer 20 km/uur het pictogram 4, 5 of 6 rood wordt weergegeven in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, is de gordel van de desbetreffende achterpassagier weer losgemaakt.
Pictogrammendisplay losgemaakte veiligheidsgordels