Page 129 of 356

ELEKTRONISCH REMSYSTEEM
Uw auto is uitgerust met een geavanceerde elektroni-
sche remkrachtregeling die gewoonlijk ESC wordt ge-
noemd. Dit systeem bestaat uit een antiblokkeersys-
teem (ABS), een remassistent (Brake Assist System
(BAS)), een tranctieregelsysteem (Traction Control
System (TCS)), elektronische kantelbeveiliging (Elec-
tronic Roll Mitigation (ERM)), elektronische stabili-
teitsregeling (Electronic Stability Control (ESC)), en
stabilsatieregeling voor aanhangers (Trailer Sway Con-
trol (TSC)). Deze systemen werken samen zodat de
auto stabiel en bestuurbaar is bij verschillende rijom-
standigheden.
ANTIBLOKKEERSYSTEEM (ABS)
Het antiblokkeersysteem (ABS) zorgt voor extra voer-
tuigstabiliteit en meer remwerking als er geremd moet
worden. Het systeem gaat automatisch pompend rem-
men in moeilijke remsituaties, om zo het blokkeren van
de wielen te voorkomen.
Wanneer u sneller rijdt dan 11 km/u hoort u mogelijk
ook een zacht klikkend geluid, samen met wat geluid uit
de motor. Deze geluiden horen bij een zelftest die het
systeem uitvoert om te controleren of het ABS naar
behoren functioneert. Deze zelftest wordt steeds uit-
gevoerd na het starten van de motor, zodra de auto een
snelheid van 11 km/u bereikt.ABS wordt geactiveerd onder bepaalde rijomstandig-
heden en remcondities. ABS grijpt mogelijk in als de
auto over ijs, sneeuw, grint, kuilen, spoorrails of losse
rommel rijdt of wanneer u een noodstop maakt.
Wanneer het ABS-systeem actief is, kunt u dit als volgt
merken:
De ABS-pompmotor draait (deze kan nog korte tijd
aan blijven nadat de auto al stilstaat),
De hydraulische magneetkleppen maken klikgelui- den,
Pulsering van het rempedaal en
het rempedaal daalt iets of kan iets verder ingetrapt worden nadat de auto tot stilstand is gekomen.
Dit zijn normale eigenschappen van het ABS-systeem.
WAARSCHUWING!
Het ABS-systeem bevat geavanceerde
elektronica die onderhevig is aan storin-
gen van een onjuist geïnstalleerde of krachtige
radiozendinstallatie. Dergelijke storingen kun-
nen zorgen dat de ABS-werking geheel wegvalt .
Dergelijke apparatuur mag uitsluitend door be-
voegde vakmensen worden geïnstalleerd.
(Vervolgd)
123
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 130 of 356

(Vervolgd)
Pompend remmen heeft op het ABS-systeem
een averechtse uitwerking. De effectieve rem-
kracht wordt hierdoor verminderd en het risico
van een ongeval neemt toe. Pompend remmen
verlengt de remweg. Wanneer u wilt remmen of
stoppen, trapt u gewoon stevig het rempedaal in.
Met het ABS wordt niet voorkomen dat de auto
onderworpen blijft aan de wetten der natuur. De
effectiviteit van de remmen wordt door ABS niet
verder verhoogd dan de remmen, banden en trac-
tie van de auto toelaten.
Het ABS voorkomt geen ongelukken ten ge-
volge van bijvoorbeeld te hoge snelheden in
bochten, te weinig afstand houden of aquapla-
ning.
Gebruik de mogelijkheden van een auto met
ABS nooit op een roekeloze of risicovolle wijze
die de veiligheid van uzelf of anderen in gevaar
brengt .
Alle wielen en banden van de auto moeten van dezelfde
maat en hetzelfde type zijn en de bandenspanning moet
correct zijn, zodat de regeleenheid correcte signalenontvangt. ABS-lampje
Het ABS-lampje dient ter controle van het
ABS-systeem. Dit lampje gaat branden wan-
neer u de contactschakelaar in de stand ON
zet en kan daarna nog vier seconden blijvenbranden.
Als het ABS-lampje tijdens het rijden aan blijft of gaat
branden, wijst dit erop dat het ABS-gedeelte van het
remsysteem niet functioneert en dat onderhoud nodig
is. Het gewone remsysteem zal echter normaal functi-
oneren, zolang het remwaarschuwingslampje nietbrandt.
Wanneer het ABS-lampje brandt, moet u het remsys-
teem zo spoedig mogelijk laten controleren om weer
voordeel te hebben van de antiblokkeerremmen. Als
het ABS-lampje niet gaat branden wanneer u de con-
tactschakelaar in de stand ON zet, moet dit lampje zo
snel mogelijk worden gerepareerd.
Als zowel het remwaarschuwingslampje als het ABS-
lampje aan blijven, zijn de systemen voor antiblokkering
van de remmen (ABS) en elektronische remkrachtver-
deling (EBD) uitgevallen. Het ABS-systeem moet dan
onmiddellijk worden gerepareerd.
BRAKE ASSIST SYSTEM (BAS)
Het BAS-systeem is ontworpen om de remcapaciteit
van een voertuig te optimaliseren tijdens noodremsi-
tuaties. Het systeem detecteert een noodremsituatie
124UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Page 131 of 356

door de mate van remmen af te lezen en past vervol-
gens de optimale druk toe op de remmen. Dit systeem
kan helpen om de remweg in te korten. Het BAS vult
het ABS aan. Wanneer u heel snel op het rempedaal
trapt, is de assistentie van BAS optimaal. Om van het
systeem te profiteren moet u aanhoudend remdruk
uitoefenen tijdens het stoppen (niet "pompend" rem-
men). Verminder de druk op het rempedaal niet, tenzij
u niet langer hoeft te remmen. Zodra u het rempedaal
loslaat, wordt het BAS uitgeschakeld.
WAARSCHUWING!
Het BAS-systeem kan de werking van
natuurwetten op het voertuig niet voor-
komen of de tractie van de ondergrond waarop
gereden wordt verbeteren. BAS kan geen onge-
lukken voorkomen, ook niet de ongelukken die
worden veroorzaakt door te hoge snelheden in
bochten, het rijden op een zeer glad wegopper-
vlak of aquaplaning. Gebruik de mogelijkheden
van een auto met BAS nooit op een roekeloze of
risicovolle wijze die de veiligheid van uzelf of
anderen in gevaar brengt .
TRACTION CONTROL SYSTEM (TCS)
Dit systeem bewaakt de mate van het doorslippen van
elk van de aangedreven wielen. Als het doorslippen van
een of meer wielen wordt geconstateerd, worden de
doorslippende wielen afgeremd en wordt het motor- vermogen verminderd voor een betere acceleratie en
stabiliteit. Een voorziening van het TCS-systeem func-
tioneert op dezelfde manier als een beperkt slipdiffe-
rentieel en verdeelt de wielspin over een aangedreven
as. Als één wiel van een aangedreven as sneller draait
dan het andere, wordt het doorslippende wiel afge-
remd. Hierdoor kan er meer motorkoppel naar het
niet-doorslippende wiel gaan. Deze functie blijft ook
actief als TCS en ESC in de modus "Gedeeltelijk uit"
staan. Raadpleeg "Elektronische stabiliteitsregeling
(ESC)" voor meer informatie.
ELEKTRONISCHE KANTELBEVEILIGING
(ELECTRONIC ROLL MITIGATION, ERM)
Door bewaking van de stuurbewegingen en de snelheid
van de auto anticipeert dit systeem op de mogelijkheid
dat een wiel loskomt van het wegdek. Wanneer het
ERM-systeem vaststelt dat de mate waarin de hoek van
het stuur verandert, en de snelheid van het voertuig
voldoende zijn om het wiel op te tillen, wordt er
bijgeremd en kan het motorvermogen worden vermin-
derd. Zo wordt de kans kleiner dat het wiel wordt
opgetild. Het ERM-systeem grijpt alleen in bij zeer
ernstige of ontwijkende rijmanoeuvres. Het systeem
kan de kans op het optillen van een wiel alleen vermin-
deren tijdens zeer ernstige of ontwijkende rijmanoeu-
vres. Het systeem kan niet voorkomen dat het wiel
wordt opgetild als gevolg van andere factoren, zoals de
staat van de weg, het verlaten van de rijbaan of het
raken van objecten of andere voertuigen.
125
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 132 of 356

WAARSCHUWING!
Er zijn veel factoren, zoals de belading
van het voertuig en de weg- en rijom-
standigheden, die ervoor kunnen zorgen dat een
wiel wordt opgetild of het voertuig kantelt . Het
ERM-systeem kan niet in alle gevallen voorko-
men dat een wiel wordt opgetild of de auto
kantelt , met name niet wanneer de rijbaan wordt
verlaten of wanneer er objecten of andere voer-
tuigen worden geraakt . Gebruik de mogelijkhe-
den van een auto met ERM nooit op een roeke-
loze of gevaarlijke wijze die de veiligheid van de
bestuurder of anderen in gevaar brengt .
ELEKTRONISCHE STABILITEITSREGELING
(ELECTRONIC STABILITY CONTROL, ESC)
Dit systeem verbetert de veiligheid en stabiliteit van
het voertuig in diverse rijomstandigheden. De ESC
corrigeert overstuur en onderstuur door het juiste
wiel of de juiste wielen af te remmen. Ook kan het
motorvermogen worden verminderd om het voertuig
te helpen bij het handhaven van de juiste baan.
De ESC gebruikt sensoren die zowel het door de
bestuurder gewenste traject als het werkelijke traject
van de auto detecteren. Als het werkelijke traject niet
overeenkomt met het gewenste traject, remt de ESC
het juiste wiel af om onder- of overstuur tegen te gaan. Overstuur: de auto reageert in bochten te sterk op
de stand van het stuurwiel.
Onderstuur: de auto reageert in bochten onvol- doende op de stand van het stuurwiel.
WAARSCHUWING!
De elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) kan niet voorkomen dat de auto
onderhevig is aan de natuurkundige wetten en
kan evenmin zorgen voor meer grip op het weg-
dek.
ESC kan geen ongelukken voorkomen, ook niet
de ongelukken die worden veroorzaakt door te
hoge snelheden in bochten, het rijden op een zeer
glad wegoppervlak of aquaplaning. ESC kan ook
geen ongelukken voorkomen die worden veroor-
zaakt door verlies van de controle over het voer-
tuig als gevolg van verkeerd handelen van de
bestuurder op de omstandigheden. Alleen een
oplettende en bekwame bestuurder met een vei-
lige rijstijl kan ongelukken voorkomen!
Gebruik de mogelijkheden van een auto met
ESC nooit op een roekeloze of gevaarlijke wijze
waardoor de veiligheid van de bestuurder of an-
deren in gevaar wordt gebracht .
Bedrijfsmodi van de ESC
De ESC kent twee bedrijfsmodi.
126
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Page 133 of 356

Full On (Volledig aan)
Dit is de normale bedrijfsmodus van de ESC. Wanneer
de auto wordt gestart,verkeert het systeem in deze
modus. Deze modus dient te worden gebruikt onder
bijna alle rijomstandigheden. De ESC mag alleen we-
gens specifieke redenen in de bedrijfsmodus "Partial
Off" (Gedeeltelijk uit) worden geschakeld, zoals hier-
onder wordt beschreven. Raadpleeg "Partial Off" (Ge-
deeltelijk uit) voor nadere informatie.
Partial Off (Gedeeltelijk uit)
De toets "ESC OFF" (ESC uit) bevindt zich in de rij
schakelaars boven de airconditioning. Als u de bedrijfs-
modus "Partial Off" (Gedeeltelijk uit) wilt activeren,
drukt u kort op de toets "ESC OFF" (ESC uit), waarna
het controle-/storingslampje elektronisch stabiliteits-
programma gaat branden. Als u de ESC opnieuw wilt
inschakelen, drukt u kort op de toets "ESC OFF" (ESC
uit), waarna het controle-/storingslampje elektronisch
stabiliteitsprogramma uit gaat. Hierdoor wordt de nor-
male bedrijfsmodus "ESC On" (ESC aan) hersteld.
(afb. 100)OPMERKING:
Om de trekkracht tijdens het rijden
met sneeuwkettingen, bij het wegrijden in diepe
sneeuw, zand of grind te verbeteren, is het raadzaam de
functie "Partial Off" (Gedeeltelijk uit) in te schakelen
door kort op de toets "ESC OFF" (ESP uit) te drukken.
Wanneer er geen reden meer is om de bedrijfsmodus
"Partial Off" (Gedeeltelijk uit) te gebruiken, drukt u
kort op de toets "ESC OFF" (ESC uit). Dit kunt u doen
terwijl de auto rijdt.
(afb. 100) Toets ESC OFF (ESC uit)
127
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 134 of 356

WAARSCHUWING!
Wanneer ESC in de stand “Partial Off ”
(Gedeeltelijk uit) staat , wordt de functi-
onaliteit van het TCS, (behalve de functie be-
perkte slip beschreven in het hoofdstuk TCS),
uitgeschakeld en brandt het indicatielampje
"ESC OFF". Alle overige stabiliteitsvoorzieningen
van het ESC-systeem functioneren normaal.Wan-
neer het ESC in de stand “Partial Off ” (Gedeel-
telijk uit) staat , wordt de functie voor motorver-
mogenreductie van het TCS uitgeschakeld en
vermindert de verbeterde voertuigstabiliteit die
het ESC-systeem biedt .
CONTROLE-/STORINGSLAMPJE
ELEKTRONISCH
STABILITEITSPROGRAMMA EN
CONTROLELAMPJE ELEKTRONISCH
STABILITEITSPROGRAMMA UIT Het controle-/storingslampje elektronisch
stabiliteitsprogramma in de instrumenten-
groep gaat branden wanneer de contactscha-
kelaar in de stand ON wordt gezet. Wanneer
de motor draait, behoort dit lampje uit te gaan. Wan-
neer het ESC-indicatie-/storingslampje permanent
blijft branden terwijl de motor draait, is een storing
gedetecteerd in het ESC-systeem. Als het lampje blijft
branden nadat er verschillende keren is gestart en u meerdere kilometers hebt gereden met een snelheid
boven 48 km/u, dient u zo snel mogelijk contact op te
nemen met uw erkende dealer om het probleem te
laten opsporen en verhelpen.
Het controle-/storingslampje elektronisch stabiliteits-
programma (in de instrumentengroep) begint te knip-
peren zodra de banden hun grip verliezen, waarna het
ESC-systeem wordt geactiveerd. Het controle-/
storingslampje elektronisch stabiliteitsprogramma
knippert ook wanneer het TCS-systeem actief is. Als
het controle-/storingslampje elektronisch stabiliteits-
programma gaat knipperen tijdens het accelereren,
neemt u langzaam gas terug en rijdt u door terwijl u zo
weinig mogelijk gas geeft. Stem uw snelheid en rijstijl
altijd af op de toestand van het wegdek. OPMERKING:
Het controle-/storingslampje elektronisch stabili-
teitsprogramma en het controlelampje elektronisch
stabiliteitsprogramma UIT zullen altijd kort branden
wanneer de contactschakelaar in de stand ON wordtgezet..
Elke keer wanneer u de contactschakelaar in stand
On zet, wordt het ESC-systeem ingeschakeld, ook
wanneer dit eerder werd uitgeschakeld.
Het ESC-systeem maakt zoemende of klikkende ge-
luiden wanneer het actief is. Dit is normaal. De gelui-
den houden op wanneer ESC inactief wordt na de
128UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Page 135 of 356

manoeuvre die de activering van het ESC-systeem
heeft veroorzaakt.Het controlelampje elektronisch stabiliteits-
programma UIT duidt aan dat de elektroni-
sche stabiliteitsregeling (ESC) is
uitgeschakeld.
ANTISLINGERREGELING (TSC)
De TSC maakt gebruik van sensoren in het voertuig die
een te grote slingering van de aanhanger detecteren.
De TSC treedt automatisch in werking zodra bemerkt
wordt dat de aanhanger gevaarlijk slingert. Wanneer de
TSC is ingeschakeld, knippert het controle-/
storingslampje elektronisch stabiliteitsprogramma,
wordt het motorvermogen gereduceerd en voelt u dat
de wielen afzonderlijk worden afgeremd om te probe-
ren het slingeren van de aanhanger te stoppen. OPMERKING: Als het ESC-systeem in de stand
"Partial Off" (Gedeeltelijk uit) staat, wordt de TSC
wordt uitgeschakeld.
WAARSCHUWING!
DeTSC is niet in staat om het slingeren
van alle aanhangers te stoppen. Ga tij-
dens het trekken van een aanhanger altijd voor-
zichtig te werk en volg de aanbevelingen voor het
disselgewicht van de aanhanger. Raadpleeg
“Trekken van een aanhanger ” onder “Starten en
rijden” voor meer informatie.
Als de TSC aangaat tijdens het trekken van een
aanhanger, moet u het voertuig zo snel mogelijk
op een veilige plaats aan de kant zetten en de
lading van de aanhanger opnieuw verdelen om
het slingeren tegen te gaan.
Het niet naleven van deze waarschuwingen
kan een ongeluk en/of ernstig letsel tot gevolg
hebben.
129UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 136 of 356

BOORDDIAGNOSESYSTEEM —
OBD II
Uw auto is uitgerust met een geavanceerd diagnosesys-
teem dat OBD II heet (On-Board Diagnostic). Dit
systeem bewaakt de regelsystemen voor uitlaatgase-
missie, de motor en de automatische versnellingsbak.
Als deze systemen correct werken, zal uw auto uitste-
kende prestaties leveren, brandstof besparen en lage
emissiewaarden hebben die aan de strengste eisen
voldoen.
Wanneer een bepaald systeem onderhoud of reparatie
nodig heeft, schakelt het OBD II diagnosesysteem het
storingslampje (MIL) in. Bovendien zal het diagnoseco-
des en andere hulpinformatie voor de monteur opslaan
in een geheugen. Hoewel u gewoonlijk nog kunt rijden
en niet gesleept hoeft te worden, kunt u toch best zo
spoedig mogelijk uw erkende dealer opzoeken voor
reparatie.
Als u lange tijd blijft rijden met een
brandend storingslampje (MIL), kan het
emissieregelsysteem verder beschadigd
raken. Bovendien zal de motor meer verbruiken
en niet optimaal bestuurbaar zijn. De auto moet
naar de garage om emissietests te kunnen uitvoe-ren.
Als het storingslampje (MIL) knippert terwijl de
motor draait , treden schade aan de katalysator
en vermogensverlies op. Raadpleeg onmiddellijk
uw dealer.
BERICHT "LOOSE FUEL FILLER CAP"
(BRANDSTOFVULDOP LOS)
Als het diagnosesysteem van het voertuig bepaalt dat
de brandstofvuldop los is, niet op de juiste wijze is
geïnstalleerd of beschadigd is, verschijnt het woord
"gASCAP" (brandstofdop fout) op de kilometerteller.
Als dit gebeurt, draai dan de brandstofvuldop vast tot u
een klik hoort en druk op de toets TRIP ODOMETER
[DAGTELLER] om het bericht af te zetten. Als het
probleem zich opnieuw voordoet, verschijnt de mel-
ding de volgende keer dat de auto wordt gestart
opnieuw.
Een losse, niet goed aangebrachte of beschadigde vul-
dop kan ook het storingslampje aanzetten.
130
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD