Page 89 of 356

INSTAPVERLICHTING
De interieurverlichting gaat aan wanneer u de afstands-
bediening gebruikt voor het ontgrendelen of openen
van de portieren of de achterklep.
Deze functie schakelt ook de naderingsverlichting in de
buitenspiegels in (voor bepaalde uitvoeringen/
markten). Raadpleeg "Spiegels" in "Uw auto" voor meer
informatie.
De interieurverlichting gaat na circa 30 seconden lang-
zaam uit of dooft onmiddellijk als het contactslot van
de stand OFF in de stand ON/RUN wordt gezet. OPMERKING:
De interieurverlichting vooraan in de dakconsole en
de deurverlichting gaan niet aan als de dimmerknop in
de stand Dome ON (Interieurverlichting aan) staat
(hoogste stand).
De instapverlichting werkt niet als de dimmerknop in
de stand "Dome defeat" (opheffen) staat (de laagste
stand).RUITENWISSERS EN -SPROEIERS
De bedieningshendel voor de ruitenwissers/sproeier
bevindt zich links van de stuurkolom. (afb. 53)
De voorruitwissers worden bediend met een schake-
laar op het uiteinde van de hendel te draaien. Raadpleeg
“Functies achterruit” voor meer informatie over het
gebruik van de achterruitwisser/-sproeier.
(afb. 53)
Bedieningshendel ruitenwissers/sproeier
83
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 90 of 356

INTERVALSTAND
Gebruik de intervalstand wanneer de weersomstandig-
heden één wisbeweging vereisen, met een variabele
pauze tussen de wisbewegingen. Draai het uiteinde van
de hendel in een van de eerste van de vijf standen om
de gewenste interval te kiezen. (afb. 54)
Er zijn vijf intervalstanden waarmee u de wisinterval
kunt regelen van een minimum van een wisbeweging
per seconde tot maximaal 36 seconden tussen de
wisbewegingen bij rijsnelheden van minder dan
16 km/u. Bij rijsnelheden hoger dan 16 km/u varieert de
interval tot maximaal 18 seconden. OPMERKING:De intervaltijd tussen wisslagen is nu
afhankelijk van de rijsnelheid. Als de auto langzamer
rijdt dan 16 km/u wordt de intervaltijd verdubbeld. BEDIENING VAN RUITENWISSERS
VOORRUIT
Draai het uiteinde van de hendel naar boven tot de
eerste stand voorbij de intervalstand voor langzame
wisbewegingen.
Draai voor snelle wisbewegingen het uiteinde van de
hendel naar boven tot de tweede stand voorbij de
intervalstand. (afb. 55) OPMERKING:
De ruitenwissers keren automatisch
terug naar de ruststand wanneer u tijdens het wissen
de contactschakelaar in de stand OFF zet. De ruiten-
wissers gaan weer werken wanneer u de contactscha-
kelaar in de stand ON zet.(afb. 54)
Voorruitwissers bedienen
(afb. 55)Voorruitwissers bedienen
84
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Page 91 of 356

Zet de ruitenwissers uit als u door een
automatische autowasstraat gaat . De
ruitenwissers kunnen beschadigd raken
als u ze niet uitschakelt .
Zet bij koud weer de ruitenwisserschakelaar
eerst in de stand OFF en laat de ruitenwissers de
ruststand terugkeren voordat u het contact afzet
(OFF). Als de ruitenwisserschakelaar in de stand
ON blijft staan, vriezen de ruitenwissers aan de
voorruit vast en kan de ruitenwissermotor door-
branden wanneer de motor weer wordt gestart .
Verwijder altijd achtergebleven sneeuw als die
verhindert dat de wisserbladen terugkeren naar
de ruststand. Wanneer u de ruitenwisserschake-
laar uitzet (OFF) en de ruitenwisserbladen kun-
nen niet terugkeren in de ruststand, kan de rui-
tenwissermoto worden beschadigd.
RUITENSPROEIERS
Druk de ruitenwisserschakelaar op het uiteinde van de
multifunctionele schakelaar tot de tweede stand in om
de ruitensproeiers in te schakelen.
Als u de ruitensproeiers inschakelt, terwijl de ruiten-
wissers in de intervalstand staan, maken de ruitenwis-
sers twee volledige, langzame wisbewegingen nadat u
de hendel hebt losgelaten en hervatten daarna het
gekozen interval. Als u de ruitensproeiers inschakelt als de ruitenwissers
zijn uitgeschakeld (OFF), maken deze twee of drie
wisbewegingen en schakelen weer uit (OFF).
WAARSCHUWING!
Een plotselinge verslechtering van het
zicht door de voorruit kan tot botsingen
leiden. Misschien ziet u andere voertuigen of
obstakels niet .Voorkom ijsvorming op de voorruit
door de voorruit eerst te verwarmen alvorens de
ruitensproeier te gebruiken.
TIPFUNCTIE
Druk de ruitensproeierschakelaar op het uiteinde van
de multifunctionele schakelaar tot de eerste stand in
om de ruitenwissers een wisbeweging te laten maken
en de ruit schoon te vegen. De wisbewegingen stoppen
pas als u de hendel loslaat. OPMERKING: De tipfunctie schakelt de sproeier-
pomp niet in. Er wordt daarom geen ruitensproeier-
vloeistof op de voorruit gesproeid. De wisfunctie moet
worden gebruikt om de voorruit te sproeien met
ruitensproeiervloeistof.
85
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 92 of 356

KOPLAMPSPROEIERS (voor
bepaalde uitvoeringen/markten)
De koplampsproeiers zijn verzonken in de bovenkant
van het spatbord, in het midden onder de koplamp.
Met de bedieningshendel voor de ruitenwissers/
sproeiers bedient u de koplampsproeiers als de con-
tactschakelaar AAN staat en de koplampen AAN zijn.
De hendel bevindt zich aan de linkerzijde van de stuur-
kolom.
Druk de koplampsproeierschakelaar op het uiteinde
van de multifunctionele schakelaar tot de tweede stand
in om de koplampsproeiers in te schakelen, en laat hem
los. Hierbij sproeien de twee stationaire sproeiers van
de koplampen een krachtige straal reinigingsvloeistof
op de koplampen. Ook de ruitensproeiers treden in
werking en de ruitenwissers maken een wisbeweging. OPMERKING:Nadat de contactschakelaar in de
stand ON is gezet en de koplampen zijn ingeschakeld,
treden de koplampwissers bij de eerste straal van de
ruitensproeiers in werking en vervolgens bij elke elfdestraal. FUNCTIES ACHTERRUIT
SCHAKELAAR ACHTERRUITWISSER/-
SPROEIER
De bedieningshendel voor de ruitenwissers/sproeier
bevindt zich rechts op de stuurkolom. (afb. 56)
Draai de schakelaar in de eerste stand naar boven
om de achterruitwisser in te schakelen.
Draai de schakelaar tot voorbij de eerste stand
om de achterruitsproeier in te schakelen. De
ruitensproeierpomp blijft werken zolang u de
schakelaar in deze stand houd. Na loslaten maakt de
ruitenwisser nog drie wisbewegingen en keert vervol-
gens in de ruststand terug. (afb. 57)
(afb. 56)
Achterruitwisser/-sproeier
86
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Page 93 of 356

Als de achterruitwisser is ingeschakeld wanneer het
contactslot in de stand LOCK wordt gezet, keert de
ruitenwisser automatisch in de ruststand terug. Wan-
neer u de motor weer wordt gestart, zal de wisser
weer gaan werken volgens de stand van de schakelaar.
Schakel de achterruitwisser uit als u
door een autowasstraat rijdt . Er kan
schade aan de achterruitwisser worden
veroorzaakt als de achterruitwisser ingeschakeld
blijft .
Laat bij koud weer de achterruitenwisser eerst
in de beginstand terugkeren vóór u het contact
uitzet en zorg dat de achterruitenwisserschake-
laar uitstaat . Als u de schakelaar van de achter-
ruitenwisser niet uitzet en de wisser vastvriest aan
de ruit , kan de wissermotor beschadigd raken
wanneer de auto weer wordt gestart .
Verwijder altijd opeengehoopte sneeuw als dit
verhindert dat de wisserbladen terugkeren naar
de ruststand. Wanneer u de ruitenwisserschake-
laar uitzet en de wisserbladen kunnen niet terug-
keren naar de ruststand, kan dit schade toebren-
gen aan de achterruitenwissermotor.
ACHTERRUITVERWARMING De knop van de achterruitverwarming bevindt
zich op het bedieningspaneel van de klimaatre-
geling. Druk op deze knop om de achterruitverwar-
ming en de buitenspiegelverwarming (voor bepaalde
uitvoeringen/markten) in te schakelen. Een controle-
lampje in de knop gaat branden om aan te geven dat de
(afb. 57) Achterruitwisser/-sproeier bedienen
87UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 94 of 356

achterruitverwarming aan staat. De achterruitverwar-
ming wordt na ongeveer 10 minuten automatisch uit-
geschakeld. OPMERKING:Gebruik de achterruitverwarming
uitsluitend terwijl de motor draait, om ontladen van de
accu te voorkomen.
Als er geen acht wordt geslagen op deze
waarschuwingen, kan er schade optreden
aan de verwarmingselementen.
Wees voorzichtig bij het schoonmaken van de
binnenkant van de achterruit . Gebruik geen schu-
rende schoonmaakmiddelen om de binnenzijde
van de ruit te reinigen. Gebruik een zachte doek
en een zacht zeepsopje en wrijf evenwijdig aan de
verwarmingselementen. U kunt stickers verwijde-
ren met warm water.
Gebruik geen schrapers, scherpe voorwerpen of
schurende schoonmaakmiddelen om de binnen-
zijde van de ruit te reinigen.
Zorg ervoor dat alle voorwerpen zich op veilige
afstand van de ruit bevinden. ELEKTRONISCHE
SNELHEIDSREGELING (voor
bepaalde uitvoeringen/markten)
Indien ingeschakeld neemt de elektronische snelheids-
regeling bij snelheden boven 40 km/u de werking van
het gaspedaal over.
De knoppen voor de elektronische snelheidsregeling
bevinden zich aan de rechterzijde van het stuurkolom.
(afb. 58) OPMERKING:
Om de correcte werking te waar-
borgen, is de elektronische snelheidsregeling zodanig
uitgevoerd dat het systeem wordt uitgeschakeld als u
(afb. 58)
1 — ON/OFF 2 — RES +
4 — CANCEL 3 — SET -
88
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Page 95 of 356

gelijktijdig meerdere functies van de elektronische snel-
heidsregeling bedient. Als dit gebeurt, kan het systeem
opnieuw in werking worden gesteld door de knop
ON/OFF van de elektronische snelheidsregeling in te
drukken en de gewenste snelheid opnieuw in te stellen.
IN WERKING STELLEN
Druk op de toets ON/OFF. Het controlelampje cruise-
regeling in de instrumentengroep gaat branden. Druk
nogmaals op de toets ON/OFF om het systeem uit te
schakelen. Het controlelampje cruise-regeling gaat uit.
Laat het systeem altijd uit staan als u het niet gebruikt.
WAARSCHUWING!
Het is gevaarlijk om de elektronische
snelheidsregeling ingeschakeld te hou-
den wanneer u deze niet gebruikt . U kunt het
systeem per ongeluk instellen en dan sneller gaan
rijden dan u wel wilt . U kunt zo de controle over
het stuur verliezen en een ongeval veroorzaken.
Laat het systeem altijd UIT staan als u het niet
gebruikt .
DE GEWENSTE SNELHEID INSTELLEN
Schakel de elektronische snelheidsregeling in. Wanneer
de auto de gewenste snelheid heeft bereikt, drukt u
kort op de toets SET (-). Laat het gaspedaal los en de
auto zal op de ingestelde snelheid blijven rijden. OPMERKING:
U mag pas op de toets SET drukken
als de auto moet met een gelijkmatige snelheid op een
vlakke weg rijdt.
BUITEN WERKING STELLEN
Als u het rempedaal licht aantikt, op de toets CANCEL
drukt of normale remdruk uitoefent terwijl de auto
vaart mindert, wordt de elektronische snelheidsrege-
ling uitgeschakeld zonder dat het geheugen wordt ge-
wist. Wanneer u op de toets ON/OFF drukt of de
contactschakelaar uitzet, wordt de ingestelde snelheid
gewist.
WEER OP INGESTELDE SNELHEID KOMEN
Als u wilt terugkeren naar een eerder ingestelde snel-
heid, drukt u kort op de toets RES (+). U kunt dan
opnieuw met elke snelheid boven 32 km/u gaan rijden.
INGESTELDE SNELHEID AANPASSEN
Wanneer de elektronische snelheidsregeling is inge-
steld, kunt u de snelheid verhogen door op de toets
RES (+) te drukken. Als u de toets ingedrukt houdt,
wordt de ingestelde snelheid continu verhoogd totdat
u de toets loslaat. De nieuwe snelheid zal vervolgens
worden ingesteld.
Als u eenmaal op de toets RES (+) drukt, wordt de
ingestelde snelheid verhoogd met 2 km/u. Met ieder
volgend tikje op de toets verhoogt u de snelheid met
2 km/u.
89
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 96 of 356

Als u de snelheid wilt verlagen terwijl de elektronische
snelheidsregeling is ingesteld, drukt u op de toets SET
(-). Als u de toets ingedrukt houdt in de stand SET (-),
wordt de ingestelde snelheid continu verlaagd totdat u
de toets loslaat. Laat de toets los zodra de gewenste
snelheid is bereikt. De nieuwe snelheid zal vervolgens
worden ingesteld.
Als u eenmaal op de toets SET (+) drukt, wordt de
ingestelde snelheid verhoogd met 2 km/u. Met ieder
volgend tikje op de toets verhoogt u de snelheid met
2 km/u.
ACCELEREREN OM IN TE HALEN
Trap het gaspedaal in op dezelfde wijze als u normaal
gesproken zou doen. Wanneer u het pedaal loslaat,
keert de auto terug naar de ingestelde rijsnelheid.
Elektronische snelheidsregeling gebruiken op
hellingen
De versnelling kan omlaag schakelen op hellingen om
de ingestelde snelheid van de auto te handhaven. OPMERKING:De elektronische snelheidsregeling
houdt de snelheid op hellingen en bij afdalingen con-
stant. Een kleine snelheidsverandering op flauwe hel-
lingen is normaal.
Op steile berghellingen kan de snelheid veel hoger of
lager worden, zodat het in die gevallen beter is om
zonder elektronische snelheidsregeling te rijden.
WAARSCHUWING!
Een elektronische snelheidsregeling kan
gevaarlijk zijn in situaties waar het sys-
teem geen constante snelheid kan aanhouden.
Uw auto kan gezien de omstandigheden te snel
gaan, waardoor u de controle over de auto kunt
verliezen en mogelijk een botsing veroorzaakt .
Gebruik de elektronische snelheidsregeling nooit
in druk verkeer of op bochtige, beijzelde, be-
sneeuwde of gladde wegen.
90
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD