Page 257 of 356

hydraulisch systeem. Als er in één helft van het dubbele
remsysteem een lek optreedt, geeft het remwaarschu-
wingslampje dit aan; het lampje gaat branden wanneer
het remvloeistofpeil in de hoofdremcilinder is gedaald
beneden een bepaald peil.
Het lampje blijft branden tot de oorzaak is verholpen. OPMERKING:Het lampje kan bij het nemen van
een scherpe bocht even knipperen, doordat dan het
vloeistofpeil verandert. Laat onderhoud verrichten en
het remvloeistofpeil controleren.
Als het remsysteem defect is, moet een reparatie
direct worden uitgevoerd.
WAARSCHUWING!
Blijven doorrijden terwijl het rode waar-
schuwingslampje brandt , is gevaarlijk.
Een deel van het remsysteem kan defect zijn. De
remweg wordt dan langer. U kunt een aanrijding
krijgen. Laat de auto onmiddellijk controleren.
Auto’s die met een antiblokkeersysteem (ABS) zijn
uitgerust, beschikken ook over elektronische rem-
krachtverdeling (EBD). Wanneer EBD uitvalt, gaat het
waarschuwingslampje voor het remsysteem branden,
samen met het controlelampje voor ABS. Het ABS-
systeem moet dan onmiddellijk worden gerepareerd. U kunt de werking van het controlelampje voor het
remsysteem controleren door de contactschakelaar
vanuit de stand OFF in de stand ON/RUN te draaien.
Het lampje moet dan ca. twee seconden lang branden.
Het lampje moet vervolgens uitgaan, tenzij de handrem
is aangetrokken of er een defect aan het remsysteem
wordt gedetecteerd. Als het lampje niet gaat branden,
moet u het systeem door een erkende dealer laten
controleren.
Het lampje gaat ook branden als de handrem wordt
aangetrokken terwijl de contactschakelaar in de stand
ON/RUN staat. OPMERKING:
Dit lampje geeft dan alleen aan dat
de handrem is aangetrokken. Het geeft niet aan hoe
krachtig de handrem is aangetrokken.
12. Controlelampje antiblokkeersysteem (ABS)
Dit lampje controleert het antiblokkeersys-
teem (ABS). Het lampje gaat branden wan-
neer u de contactschakelaar in de stand ON/
RUN zet en kan daarna nog vier seconden
blijven branden.
Als het ABS-lampje tijdens het rijden aan blijft of gaat
branden, wijst dit erop dat het ABS-gedeelte van het
remsysteem niet functioneert en dat onderhoud nood-
zakelijk is. Het gewone remsysteem zal echter normaal
functioneren, zolang het remwaarschuwingslampje nietbrandt.
251UW AUTO VEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU- WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 258 of 356

Wanneer het ABS-lampje brandt, moet u het remsys-
teem zo spoedig mogelijk laten controleren om weer
van de voordelen van ABS te kunnen profiteren. Con-
troleer het ABS-waarschuwingslampje regelmatig om
er zeker van te zijn dat het goed werkt. Als het lampje
niet gaat branden, laat het systeem dan door een
erkende dealer controleren. (Raadpleeg “Elektronisch
remsysteem” in “Starten en rijden” voor meer infor-
matie.)
13. Indicator brandstofvuldopDit symbool geeft de voertuigzijde aan waar
zich de brandstofvuldop bevindt.
14. Controlelampje mistachterlichten (voor
bepaalde uitvoeringen/markten) Dit lampje gaat branden wanneer de mistach-
terlichten aan zijn. (Raadpleeg "Achtermistlam-
pen" in "Uw auto" voor meer informatie.) 15. Controlelampje beveiligingssysteem (voor
bepaalde uitvoeringen/markten)
Dit lampje gaat ongeveer 16 seconden aan en
uit als het beveiligingssysteem wordt geacti-
veerd en knippert daarna langzamer als het
systeem eenmaal is geactiveerd. Het lampje
zal ook ongeveer drie seconden branden nadat de
contactschakelaar in de stand ON/RUN is gezet. Raad-
pleeg “Alarmsysteem" of “Premium veiligheidssys-
teem” in “Uw auto voor meer informatie).
252UW AUTO
VEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Page 259 of 356

NOODGEVALLEN
STARTEN MET STARTKABELS
Wanneer de accu van uw auto leeg is, kan de motor
met behulp van een set startkabels en een accu in een
andere auto, of met een draagbare snellader weer
worden gestart. Bij onjuist gebruik kan het starten met
startkabels gevaarlijk zijn. Houd u dus zorgvuldig aan de
hier beschreven procedures. OPMERKING: Bij gebruik van een draagbare snella-
der moeten de door de fabrikant geleverde bedienings-
voorschriften en vereiste voorzorgmaatregelen wor-
den uitgevoerd.
Gebruik geen draagbare snellader of een
ander snellaadapparaat met een sys-
teemspanning groter dan 12 volt . Dit kan
schade aanbrengen aan accu, startmotor, dynamo
of het elektrisch systeem.
WAARSCHUWING!
Probeer het voertuig niet met behulp
van startkabels te starten wanneer de
accu bevroren is. De accu kan hierdoor open-
scheuren of exploderen, waarbij het gevaar op
persoonlijke verwondingen bestaat . VOORBEREIDING VOOR HET STARTEN
MET STARTKABELS
De accu in uw auto bevindt zich tussen de koplamp en
het linker binnenscherm. Om met hulpstartkabels te
kunnen starten, bevinden zich twee aansluitingen links
in de motorruimte. (afb. 153)
(afb. 153)
Locatie hulppolen
1 — Positieve (+) hulppool (afgedekt door beschermkap)
2 — Negatieve (-) hulppool
253
UW AUTO VEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 260 of 356

WAARSCHUWING!
Pas op voor de radiatorventilator wan-
neer de motorkap omhoog staat . Als de
contactschakelaar aan staat , kan deze ventilator
op elk moment gaan draaien. Er bestaat gevaar
voor verwonding door draaiende ventilatorbla-den.
Verwijder alle metalen sieraden zoals horloges
of armbanden die onbedoeld elektrisch contact
kunnen maken. U kunt ernstig gewond raken.
Accu's bevatten zwavelzuur dat in uw huid en
ogen kan branden en ze produceren waterstofgas
dat ontvlambaar en explosief is. Houd open vuur
of vonken daarom altijd uit de buurt van de accu.
1. Trek de handrem aan, zet de automatische transmis- sie in de stand PARK (parkeren) en zet de contact-
schakelaar in de stand LOCK (vergrendelen).
2. Schakel de verwarming, de radio en alle overbodige stroomverbruikers uit.
3. Verwijder de beschermkap van de positieve (+)
accupool. Druk, om de beschermkap te verwijde-
ren, de borglip in en trek de kap naar boven.
4. Wanneer u een ander voertuig auto gebruikt voor het starten met behulp van startkabels, parkeer dit
voertuig dan zo dat accu met de startkabels bereik-
baar is, trek de handrem aan en zorg ervoor dat de
contactschakelaar in de stand OFF staat.
WAARSCHUWING!
Zorg ervoor dat beide voertuigen geen
contact kunnen maken. Hierdoor kan
een massaverbinding ontstaan met mogelijk per-
soonlijk letsel als gevolg.
STARTEN MET STARTKABELS
WAARSCHUWING!
Het niet opvolgen van deze procedure
kan door een exploderende accu leiden
tot persoonlijk letsel of schade aan eigendom-
men.Het niet opvolgen van deze procedures
kan leiden tot schade aan het laadsys-
teem van het voertuig dat de starthulp
biedt , of van het voertuig met de lege accu.
1. Sluit het einde van de pluskabel (+)van de
hulpstartkabel aan op de positieve accupool (+)van
de lege accu.
2. Sluit het andere einde van de pluskabel (+)aan op
de pluspool (+)van de hulpaccu.
3. Sluit het einde van de massakabel (-)van de start-
kabel aan op de minpool (-)van de hulpaccu.
254
UW AUTO
VEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Page 261 of 356

4. Sluit het andere einde van de massakabel(-)aan op
de negatieve accupool (-)van de auto met de lege
accu.
WAARSCHUWING!
Sluit de kabel niet aan op de negatieve pool (-)van de lege accu. De vonk die
daardoor ontstaat kan de accu doen exploderen
en persoonlijk letsel veroorzaken
5. Start de motor van de auto met de hulpaccu. Laat de motor enkele minuten stationair draaien en start
dan de motor van de auto met de lege accu.
Nadat de motor is gestart moeten de startkabels in
omgekeerde volgorde worden verwijderd:
6. Koppel de negatieve (-)hulpstartkabel los van de
negatieve (-)aansluiting in de auto met de ontladen
accu.
7. Neem het andere einde van de massakabel (-)van
de startkabel los van de minpool (-)van de hul-
paccu.
8. Neem de pluskabel (+)van de startkabel los van de
pluspool (+)van de hulpaccu. 9. Neem het einde van de pluskabel
(+)los van de
positieve (+)hulppool van het voertuig met de lege
accu.
10. Plaats de beschermkap weer op de positieve (+)
accupool van het voertuig met de lege accu.
Wanneer uw auto vaak met behulp van hulpstartkabels
moet worden gestart, dient u de accu en het laadsys-
teem door een erkende dealer te laten controleren.
Accessoires die u op de aansluitcontacten
kunt aansluiten, ontvangen stroom van
de accu, ook wanneer u ze niet gebruikt
(bijv. mobiele telefoons, etc .). Wanneer u deze
accessoires lang genoeg aangesloten laat , raakt
de accu zover ontladen dat de levensduur ervan
achteruitgaat en/of dat u de motor niet meer kunt
starten.
255
UW AUTO VEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 262 of 356

WIEL VERWISSELEN BIJ EEN LEKKE BAND
WAARSCHUWING!
Verwissel geen wiel aan de wegzijde
van de auto terwijl de auto vlak langs de
weg staat geparkeerd. Zet de auto voor uw vei-
ligheid altijd zo ver mogelijk van het verkeer
vandaan, zodat u niet geraakt kunt worden door
een langsrijdende auto.
Het is gevaarlijk zich onder een opgekrikte
auto te bevinden. De auto kan van de krik glijden
en zo op u vallen. U kunt dan ernstig letsel
oplopen. Zorg er daarom voor dat u met geen
enkel lichaamsdeel onder een opgekrikte auto
komt . Als u werkzaamheden onder de auto moet
uitvoeren, zet deze dan op een hefbrug.
Start de motor niet en laat deze niet draaien
zolang de auto door een krik wordt ondersteund.
De krik is uitsluitend bedoeld als gereedschap
om banden te verwisselen. Gebruik de krik niet
om de auto voor onderhoudswerkzaamheden
omhoog te brengen. De auto mag alleen op een
stevige en vlakke ondergrond worden opgekrikt .
Vermijd een gladde ondergrond. BERGPLAATS KRIK
De krik en de slinger worden opgeborgen onder een
deksel in het opbergvak achterin in de laadruimte.
(afb. 154)
PLAATS RESERVEWIEL
De reserveband wordt onder de achterkant van de
auto opgeborgen en wordt op zijn plaats gehouden
door een kabellierinrichting.
VOORBEREIDINGEN VOOR OPKRIKKEN
1. Parkeer de auto op een stevige en vlakke onder-
grond, zo ver mogelijk verwijderd van het overige
verkeer. Vermijd gladde oppervlakken.
(afb. 154)
Opberglocatie krik
256
UW AUTO
VEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Page 263 of 356

WAARSCHUWING!
Verwissel geen wiel aan de wegzijde van
de auto terwijl de auto vlak langs de weg
staat geparkeerd. Zet de auto voor uw veiligheid
altijd zo ver mogelijk van het verkeer vandaan,
zodat u niet geraakt kunt worden door een langs-
rijdende auto.
2. Schakel de alarmknipperlichten in.
3. Trek de handrem aan.
4. Zet de hendel in PARK.
5. Zet het contact uit (OFF). 6. Blokkeer de voor- en achterkantvan het wiel schuin tegenover het
gebruikte krikpunt. Wanneer u
bijvoorbeeld het rechtervoorwiel
vervangt, blokkeert u het
linkerachterwiel.
OPMERKING: Laat geen passagiers in een auto
zitten terwijl deze wordt opgekrikt.
RESERVEWIEL VERWIJDERENOPMERKING: Klap bij modellen met zeven zitplaat-
sen de stoelen van de derde zitrij neer. Dan is er meer
ruimte om bij de krik en het andere gereedschap te
komen en het liermechanisme te bedienen. 1. Neem de krikonderdelen 1, 2 en 3 uit de bergplaats
en zet ze in elkaar. (afb. 155)
OPMERKING: Monteer onderdelen 2 en 3; dit doet
u door de kleine kogel aan het uiteinde van onderdeel
2 in het gaatje aan het uiteinde van onderdeel 3 aan te
brengen. Zo worden deze onderdelen aan elkaar be-
vestigd. Monteer onderdeel 1en 2 waarbij de wiel-
moerbus aan het uiteinde van onderdeel 1 naar boven
gekeerd is als het is aangebracht op onderdeel 2. Dat
maakt het makkelijker om het geheel te draaien als u
het liermechanisme bedient.
2. Breng de in elkaar gezette krikhendel aan op de
lieraandrijfmoer die zich in de bergplaats voor de
krik bevindt. Draai de krikhendel naar links tot de
(afb. 155) Het reservewiel ophijsen of laten zakken
257
UW AUTO VEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 264 of 356

reserveband op de grond rust met voldoende spe-
ling in de kabel om de reserveband van zijn plaats
onder het voertuig te trekken.
Het liermechanisme mag alleen worden
gebruikt met de krikhendel. Het gebruik
van een pneumatische moersleutel of an-
der elektrisch gereedschap wordt afgeraden en
kan de lier beschadigen.
3. Trek de reserveband van zijn plaats onder het voer- tuig en zet deze rechtop zodat het loopvlak van de
band op de grond rust.
4. Kantel de houder aan het eind van de lierkabel en verwijder deze uit het midden van het wiel.
(afb. 156) BERGRUIMTE RESERVEWIEL OPMERKING:
Raadpleeg "Reservewiel verwijde-
ren" voor informatie over het monteren van het lierge-
reedschap.
1. Zet het reservewiel naast de lierkabel. Houd het
reservewiel zodanig rechtop dat het loopvlak op de
grond rust en het ventiel zich boven aan het wiel
bevindt en niet naar de achterkant van de auto wijst.
2. Kantel de houder aan het eind van de lierkabel en laat deze door het midden van het wiel vallen. Leg
het reservewiel vervolgens met de kabel en de
houder onder het voertuig.
3. Breng de in elkaar gezette krikhendel aan op de lieraandrijfmoer. Draai de in elkaar gezette krikhen-
del naar rechts om het reservewiel in de opberg-
ruimte te tillen. Blijf draaien aan de krikhendel tot u
het liermechanisme drie keer hoort klikken. Te
strak aandraaien is onmogelijk. Duw een paar keer
tegen het wiel om te controleren of het stevig is
bevestigd.
(afb. 156)
Houder reservewiel
258
UW AUTO
VEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD