Page 385 of 564

5-66
Rijden met uw auto
In de volgende gevallen zal het
LKAS-systeem zich niet in de status
ENABLED (ingeschakeld) bevinden
en wordt het stuurwiel niet bediend:
De rijsnelheid is lager dan 60 km/hof hoger dan 180 km/h.
Er wordt slechts één rijstrookmarkering gesignaleerd.
De richtingaanwijzer is aan voordat er van rijstrook gewisseld wordt.
Als u van rijstrook wisselt zonder
de richtingaanwijzer te gebruiken,
wordt het stuurwiel mogelijkbediend.
De alarmknipperlichten zijn aan.
De rijstrook is smaller dan 2,6m of breder dan 4,5 m.
De ESC (elektronische stabiliteitsregeling) of het VSM
(Vehicle Stability Management) is
geactiveerd.
De auto maakt een scherpe bocht.
De auto remt plotseling af. De auto wisselt abrupt van
rijstrook.
Er zijn meer dan twee rijstrookmarkeringen op de weg
(bijvoorbeeld bij
wegwerkzaamheden).
De auto rijdt op een steile helling.
Informatie
Rijd wanneer het systeem is
ingeschakeld of direct na het wisselen
van rijstrook in het midden van de
rijstrook. Anders levert het systeem
geen stuurassistentie.
Waarschuwingslampje en - melding
Controleer LKAS (Check LKAS)
Bij een storing in het systeem
verschijnt er gedurende enkele
seconden een melding. Als het
probleem blijft bestaan zal het
controlelampje storing LKAS gaan
branden.
i
OAEE056131L
Page 386 of 564

5-67
Rijden met uw auto
5
Controlelampje storing LKAS
Het controlelampje
storing LKAS (geel) zal
gaan branden als het
LKAS niet goed werkt.
We adviseren u het systeem te latencontroleren door een officiële
HYUNDAI-dealer.
Handel bij een probleem met het
systeem als volgt:
Zet het systeem opnieuw aan nadat het contact is uitgeschakeld
en weer is ingeschakeld.
Controleer of het contact in stand ON staat.
Controleer of het systeem wordt beïnvloed door het weer (mist,
zware regenval, enz.).
Controleer of de lens van de camera vuil is.
Is het probleem niet opgelost, raden
we u aan het systeem door een
officiële HYUNDAI-dealer na te laten
kijken.
Wijzigen LKAS-functie
De bestuurder kan overschakelen
van het LKAS naar het Lane
Departure Warning-systeem (LDWS)of in de LKAS-modus wisselentussen 'Standard LKA' (standaard
LKA) en 'Active LKA' (actieve LKA)
op het LCD-display. Ga naar 'User
Settings' (gebruikersinstellingen)
'Driving Assist' (rijbegeleiding)
Lane Keeping Assist System (LKAS
(Lane Keeping Assist-systeem))
'Lane Departure/Standard
LKA/Active LKA' (Lane
Departure/Standaard LKA/ActieveLKA). Het systeem is automatisch ingesteld op de Standard LKA als ergeen functie is geselecteerd.
Lane Departure
(verlaten rijstrook)
LDWS waarschuwt de bestuurderzichtbaar en hoorbaar als het
systeem signaleert dat de auto de
rijstrook verlaat.
Standard LKA (standaard LKA)
De modus Standard LKA (standaardLKA) helpt de bestuurder de auto op
de rijstrook te houden. Het bedientnagenoeg nooit het stuurwiel als de
auto goed op de rijstrook rijdt. Als de
auto de rijstrook dreigt te verlaten,
begint het het stuurwiel echter wel tebedienen.
Active LKA (actieve LKA)
De modus Active LKA (actieve LKA)
biedt een intensievere bediening van
het stuurwiel in vergelijking met demodus Standard LKA (standaard
LKA). De bestuurder voelt de aanzet
van de bediening van het stuurwiel
mogelijk niet, doordat de Active LKAmogelijk constant het stuurwiel regelt
met lichtere correcties.
Page 387 of 564

5-68
Rijden met uw auto
Beperkingen van het systeem
Het LKAS treedt mogelijk vroegtijdig
in werking, ook al verlaat de auto de
rijstrook niet OF het LKAS
waarschuwt u mogelijk niet als de
auto de rijstrook onder de volgende
omstandigheden verlaat:
De rijstroken voor de auto zijn nietzichtbaar als gevolg van regen,
sneeuw, water op de weg, een
beschadigd of vuil wegdek, enz.
De helderheid van het omgevingslicht verandert
plotseling, bijvoorbeeld wanneer u
een tunnel in- of uitrijdt.
De omgeving is niet helder genoeg, bijvoorbeeld wanneer de
koplampen niet zijn ingeschakeld
in het donker of wanneer de auto
door een tunnel rijdt.
De omgevingstemperatuur van de binnenspiegel is hoog als gevolg
van direct zonlicht.
De rijstrookmarkering is lastig te onderscheiden ten opzichte van
het wegdek of de
rijstrookmarkering is vervaagd ofonduidelijk. U rijdt op een steile helling, over
een heuvel of op een bochtige
weg.
Wanneer licht van een straatlantaarn of
tegemoetkomende auto op een nat
wegdek of een plas op de weg
wordt gereflecteerd.
De voorruit of de cameralens van het LKAS wordt geblokkeerd door
vuil e.d.
Het blikveld voor wordt gehinderd door de schittering van de zon.
De rijstroken zijn incompleet of er zijn wegwerkzaamheden.
Er zijn meer dan twee rijstrookmarkeringen op de weg
voor u.
De rijstrookmarkering gaat op in een andere of splitst zich
(bijvoorbeeld bij een tolpoort).
Het aantal rijstroken neemt toe of af of de rijstrookmarkeringen lopendoor elkaar heen.
De rijstrookmarkeringen zijn niet goed zichtbaar vanaf de weg. Er valt dankzij een middenberm
een schaduw over de
rijstrookmarkering.
De rijstrook is te breed of te smal. Zie vorige bladzijde.
De voorruit is beslagen; een helder zicht op de weg is niet mogelijk.
Er bevinden zich markeringen op het wegdek die lijken op een
rijstrookmarkering. Deze worden
onbedoeld door de cameragesignaleerd.
Er bevindt zich een rijstrookafbakening, zoals
betonblokken, een geleiderail en
reflectorpaal op de weg, die
onbedoeld door de camera wordtgesignaleerd.
Er is onvoldoende ruimte tussen u en uw voorligger om de
rijstrookmarkering te kunnen
signaleren of de voorligger rijdt op
de rijstrookmarkering.
Slechte wegomstandigheden zorgen voor overmatige trillingen
tijdens het rijden.
Page 388 of 564

5-69
Rijden met uw auto
5
Bediening snelheidsbegrenzer
U kunt de snelheidslimiet instellen
wanneer u een bepaalde snelheid
niet wilt overschrijden.
Wanneer u de ingestelde
snelheidslimiet overschrijdt, treedt
het waarschuwingssysteem in
werking (de ingestelde snelheid
wordt knipperend weergegeven en
er klinkt een zoemer) totdat u weer
langzamer gaat rijden dan deingestelde snelheid.Informatie
Wanneer de snelheidsbegrenzer in
werking is, kan het cruise control-
systeem niet worden geactiveerd.
Schakelaar snelheidsbegrenzer
: Wijzigt de modus tussen cruise control-systeem/Smart CruiseControl-systeem en SpeedLimit Control-systeem.
RES+: Her v atten of verhogen
snelheid snelheidsbegrenzer.
SET-: Instellen of verlagen snelheid snelheidsbegrenzer
O: Schakelt de snelheidsbegrenzer uit.
Snelheidslimiet instellen
1. Druk op de toets om hetsysteem in te schakelen. Hetcontrolelampje snelheidslimiet in
het instrumentenpaneel gaat
branden.i
SSNN EELLHH EEIIDD SSBB EEGG RREENN ZZIINN GGSSSS YY SSTT EEEEMM (( IINN DDIIEE NN VV AA NN TT OO EEPP AA SSSSIINN GG))
OAE056152LOAE056068L
Systeem uit Speed Limit Control
Cruise Control/SmartCruise Control
Page 389 of 564

5-70
Rijden met uw auto
2. Beweeg de selectieschakelaaromlaag (SET-).
3. omhoog (RES+) of omlaag (SET-)
en laat hem los als de gewenstesnelheid is bereikt.
omhoog (RES+) of omlaag (SET-)
en houd hem vast. De snelheid
wordt met 5 km/h verhoogd of
verlaagd.
De ingestelde snelheidslimiet wordt
weergegeven in het
instrumentenpaneel. Als u harder wilt rijden dan deingestelde snelheidslimiet en u het
gaspedaal minder dan ongeveer
50% intrapt, zal de ingestelde
snelheidslimiet geactiveerd blijven
en de auto niet versnellen. Als u het gaspedaal echter meer dan
ongeveer 70% intrapt, kunt u de
snelheidslimiet overschrijden. Dan
wordt de ingestelde snelheid
knipperend weergegeven en klinkt
de zoemer totdat u weer langzamer
gaat rijden dan de ingesteldesnelheid.
U kunt de snelheidsbegrenzer
op een van de volgende
manieren uitschakelen:
Druk op de toets .
Als u eenmaal op de toets O (annuleren) drukt, wordt de ingestelde snelheidslimiet
geannuleerd, maar wordt het
systeem niet uitgeschakeld.
Beweeg de selectieschakelaar
+RES of SET- op uw stuurwiel naar
de gewenste snelheid als u de
snelheidslimiet wilt hervatten.
OAE056069L
OAE056068L
Page 390 of 564

5-71
Rijden met uw auto
5
Werking cruise control
1. Controlelampje CRUISE
2.Controlelampje SET
De cruise control stelt u in staat boven
30 km/h een bepaalde rijsnelheid aan
te houden, zonder dat u de voet ophet gaspedaal hoeft te houden.
CCRR UU IISS EE CC OO NNTTRR OO LL (( IINN DDIIEE NN VV AA NN TT OO EEPP AA SSSSIINN GG))
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen:
Stel de rijsnelheid altijd lager
in dan de toegestane
maximumsnelheid.
Als de cruise control niet
wordt uitgeschakeld
(controlelampje CRUISE in het
instrumentenpaneel blijftbranden) kan de cruise
control mogelijk onbedoeld
worden geactiveerd. Zet de
cruise control uit
(controlelampje CRUISE UIT)
wanneer de cruise control niet
gebruikt wordt, om te
voorkomen dat er onbedoeld
een snelheid wordt ingesteld.
Gebruik het cruise control-
systeem alleen op de snelweg
en indien de verkeersdrukte
en de weersomstandighedendat toelaten.
(Vervolg)
(Vervolg)
Gebruik de cruise control nooit wanneer niet veilig meteen constante snelheid
gereden kan worden:
- Als wordt gereden in drukverkeer of wanneer het door
de verkeersomstandighedenmoeilijk is om met eenconstante snelheid te rijden
- Als wordt gereden op natte of met ijs of sneeuw bedekte
wegen
- Als wordt gereden op heuvelachtige of bochtige
wegen
- Als wordt gereden in gebieden met veel wind
WAARSCHUWING
OAE056194L
Page 391 of 564

5-72
Rijden met uw auto
Informatie
Tijdens de normale werking van de cruise control zal deze na ongeveer 3
seconden in werking treden
wanneer de toets SET wordt
ingedrukt of opnieuw wordt
ingedrukt nadat geremd is. Deze
vertraging is normaal.
Voordat de cruise control wordt geactiveerd, controleert het systeem
of het remsysteem normaal werkt.
Trap het rempedaal ten minste één
keer in nadat u het contact in stand
ON hebt gezet of de auto hebt
gestart.
Cruise control-schakelaar
CANCEL/O : Schakelt de cruise control uit.
CRUISE / : Schak elt het cruise
control-systeem in ofuit.
RES+: Her vat of v erhoogt de
snelheid van de cruisecontrol.
SET-: Verlaagt de snelheid van de cruise control of stelt deze in. Informatie
Schakel eerst de cruise control-modus
in door de toets in te drukken,
indien de auto is uitgerust met een
snelheidsbegrenzingssysteem.
De modus wijzigt in onderstaande
volgorde wanneer de toets wordt
ingedrukt.
ii
OAE056153L
■ Type A
■Type B
OAE056068L
Systeem off Cruise Control Speed Limit Control
Page 392 of 564

5-73
Rijden met uw auto
5
Cruise control-snelheidinstellen
1. Druk op de toets CRUISE / op het stuurwiel om het systeem in te
schakelen. Het controlelampje
CRUISE gaat branden.
2. Accelereer naar de gewenste snelheid, die hoger moet zijn dan30 km/h. 3. Beweeg de selectieschakelaar (1)
omlaag (SET-) en laat hem los.Het controlelampje SET gaat
branden.
4.Haal uw voet van het gaspedaal.
Informatie
Op een steile helling kan de auto iets
vertragen of versnellen bij het helling
op of helling af rijden.
Verhogen van de cruise control- snelheid
Beweeg de selectieschakelaar (1) omhoog (RES+), houd hem vasten kijk naar de ingestelde snelheid
in het instrumentenpaneel.
Laat de selectieschakelaar los als
de gewenste snelheid wordt
weergegeven. De auto zal
accelereren tot deze snelheid.
Beweeg de selectieschakelaar (1) omhoog (RES+) en laat hem
onmiddellijk weer los. De
rijsnelheid wordt elke keer dat de
selectieschakelaar op deze manier
wordt bediend met 2,0 km/h
verhoogd.
i
OAE056154L
■Type A
■Type B
OAE056155L
■Type A
■Type B
OAE056156L
■Type A
■Type B