
5-17
Rijden met uw auto
5
Wanneer vanuit een lagerijsnelheid snel wordt geaccelereerd, neemt het
motortoerental mogelijk drastisch
toe doordat de koppeling slipt
terwijl de Double clutch-
transmissie de juiste versnelling
selecteert. Dit is een normaal
verschijnsel.
Wanneer u op een helling vanuit stilstand accelereert, trapt u hetgaspedaal geleidelijk in om
eventuele trillingen of horten en
stoten te voorkomen.
Wanneer u met een lage rijsnelheid rijdt en u uw voet snel
van het gaspedaal haalt, voelt u
mogelijk motorremwerking voordat
de transmissie een andere
versnelling inschakelt. Dit gevoel
van motorremwerking is gelijk aan
het bedienen van een
handgeschakelde transmissie bijeen lage snelheid. Als u op een neerwaartse helling
rijdt, kunt u de selectiehendel in de
modus voor handmatig schakelen
zetten en terugschakelen om uwsnelheid onder controle te houden
zonder het rempedaal overmatig te
gebruiken.
Als u het contact aan en uit zet, hoort u mogelijk een klikkend
geluid. Dit wordt veroorzaakt door
de zelftest die het systeem
uitvoert. Dit is een normaal geluid
bij de Double clutch-transmissie.
Gebruik het rempedaal of deparkeerrem om de auto op eenhelling op zijn plaats te houden.Als de auto op een helling op zijn
plaats wordt gehouden door het
gaspedaal te bedienen, zullen de
transmissie en de koppeling
oververhit en beschadigd raken.
Op dat moment wordt de
waarschuwingsmelding "Steepgrade! Press brake pedal"(Helling! Druk rempedaal in)
weergegeven op het LCD-
display en is er mogelijk een
trilling voelbaar.
(Vervolg)AANWIJZING
■Type A■Type B
OTLE055018/OAE056006L

5-19
Rijden met uw auto
5
Informatie
Schakelen valt mogelijk meer op dan
bij een traditionele automatische
transmissie. Dit is een normale
eigenschap van dit type Double
clutch-transmissie.
Informatie
Gedurende de eerste 1.500 km lijkt de
auto mogelijk bij lage snelheid niet zo
soepel te accelereren. Tijdens het
inrijden worden de schakelkwaliteit
en de prestaties van uw nieuwe auto
continu geoptimaliseerd.
Zorg ervoor dat de auto volledig tot stilstand is gekomen voordat
stand D (rijden) of R (achteruit)
wordt ingeschakeld.
Zet de selectiehendel tijdens het rijden niet in stand N (neutraal).Stand selectiehendel
De schakelstandindicator in het
instrumentenpaneel geeft, als hetcontact in stand ON staat, aan in
welke stand de selectiehendel staat.
Stand P (parkeren)
Zorg ervoor dat de auto volledig tot
stilstand is gekomen voordat stand P
(parkeren) wordt ingeschakeld.
Om stand P (parkeren) in te
schakelen moet u het rempedaal
stevig intrappen terwijl het gaspedaalis losgelaten.
Als u bovenstaande handelingen
hebt uitgevoerd en deselectiehendel nog steeds niet uit
stand P (parkeren) kan worden
verplaatst, raadpleeg dan
"Schakelblokkering ongedaanmaken" in dit hoofdstuk. De selectiehendel moet in stand P
(parkeren) staan voordat de auto
wordt uitgezet.
AANWIJZING
i
i
Wanneer u tijdens het rijden
stand P (parkeren) inschakelt,
kunt u de controle over de
auto verliezen.
Zet als de auto tot stilstand is
gebracht altijd deselectiehendel in stand P
(parkeren), activeer de
parkeerrem en zet de auto uit.
Gebruik stand P (parkeren)
niet in plaats van deparkeerrem.
WAARSCHUWING

5-23
Rijden met uw auto
5
Type B
1.Zet het contact in standLOCK/OFF.
2.Activeer de parkeerrem.
3.Verwijder voorzichtig het afdekkapje (1) van de opening
voor het uitschakelen van de
schakelblokkering.
4.Steek gereedschap (bijv. een sleufkopschroevendraaier) in de
opening en druk dit naar beneden.
5.Beweeg de selectiehendel terwijl de schroevendraaier naar beneden
gedrukt wordt. 6.Verwijder het gereedschap uit de
opening voor het uitschakelen van
de schakelblokkering en plaats het
afdekkapje.
7.Trap het rempedaal in en start vervolgens de auto.
We adviseren u het systeem direct telaten controleren door een officiële
HYUNDAI-dealer als u de
schakelblokkering ongedaan hebt
moeten maken.Sleutelblokkeersysteem (indien van toepassing)
De sleutel kan alleen uit het contact
worden genomen als de
selectiehendel in stand P (parkeren)staat.
Parkeren
Breng de auto volledig tot stilstand
en blijf het rempedaal ingetrapt
houden. Zet de selectiehendel in
stand P (parkeren), activeer de
parkeerrem en zet het contact in
stand LOCK/OFF. Neem de sleutel
met u mee wanneer u de auto
verlaat.
Wanneer u in de auto blijft terwijl
de motor draait, zorg er dan voordat u het gaspedaal niet
gedurende langere tijd ingetrapt
houdt. Anders kan de motor of
het uitlaatsysteem oververhitraken en brand ontstaan. Het uitlaatgas en het
uitlaatsysteem zijn zeer heet.
Blijf uit de buurt van onderdelen
van het uitlaatsysteem. Stop of parkeer de auto nooit
boven brandbare materialen
zoals droog gras, papier,
bladeren, enz. Deze zouden vlam
kunnen vatten waardoor erbrand zou kunnen ontstaan.
WAARSCHUWING OAE056011L

5-33
Rijden met uw auto
5
In werking
Wanneer de ESC in
werking is, knippert hetcontrolelampje ESC:
omstandigheden waarbij de wielen
kunnen blokkeren kunt u geluiden
horen van het remsysteem en kan
het rempedaal gaan trillen. Dit is
normaal. Het betekent dat de ESC
in werking is getreden.
reageert de auto mogelijk niet zoop het gaspedaal als onder
normale omstandigheden.
is op het moment dat de ESC
geactiveerd wordt, wordt de cruise
control automatisch uitgeschakeld.
De cruise control kan weer worden
ingeschakeld op het moment dat
de wegcondities dat toestaan. Zie
"Cruise control-systeem"
verderop in dit hoofdstuk. (indien
van toepassing)
modderige ondergrond of tijdens
het rijden op een gladde weg loopt
het motortoerental (omwentelingen
per minuut) mogelijk niet op, zelfs
niet als u het gaspedaal ver intrapt.
Dit dient om de stabiliteit en tractie
van de auto te behouden en duidt
niet op een probleem.
ESC uitgeschakeld
Uitschakelen van ESC- systeem:
Druk kort op de toets ESC OFF. Het controlelampje ESC OFF gaat
branden en de melding "Traction
Control disabled" (Tractie controle
uitgeschakeld) wordt weergegeven.
In deze status wordt de
antidoorslipregelingsfunctie van de
ESC (motormanagement)
uitgeschakeld, maar is de
remregelfunctie van de ESC
(remmanagement) nog in werking.
■ Type A■Type B
OLF054101N/OAE056018L

5-52
Rijden met uw auto
Emergency braking (Noodremmen)
3e waarschuwing)
Deze waarschuwingsmelding
verschijnt op het LCD-display en er
klinkt een waarschuwingszoemer. Daarnaast grijpt het
motormanagementsysteem in in
sommige voertuigsystemen om deauto te helpen decelereren.
- Als de gesignaleerde auto vóór ulangzamer rijdt dan 80 km/h
neemt uw rijsnelheid mogelijk
sterk af om een aanrijding te
voorkomen. - Als degesignaleerde auto vóór u harder
rijdt dan 80 km/h neemt uw
rijsnelheid mogelijk enigszins af.
- Als uw auto langzamer rijdt dan 70 km/h en er voor de auto een
voetganger gesignaleerd wordt,
kan de rijsnelheid sterk afnemen.
Als u harder rijdt dan 70 km/h en
er voor de auto een voetganger
wordt gesignaleerd, werkt deAEB niet.
Werking remsysteem
In een noodsituatie bereidt het remsysteem zich voor op een
directe reactie zodra de bestuurder
het rempedaal intrapt.
De AEB zorgt voor extra remvermogen voor een maximale
remvertraging zodra de bestuurder
het rempedaal intrapt.
De regeling van het remsysteem wordt automatisch gedeactiveerdals de bestuurder het gaspedaal
sterk intrapt of het stuurwiel abrupt
verdraait.
De AEB-remregeling wordt automatisch uitgeschakeld als de
risicofactoren verdwijnen.
De bestuurder dient altijd
uiterst voorzichtig te zijn bij het
bedienen van de auto, ongeacht
of het AEB-systeem ervoor
zorgt dat er een
waarschuwingsmelding wordt
weergegeven of een alarmklinkt.
OPMERKING
■ Type A■Type B
OAE056029L/OAE056030L

5-73
Rijden met uw auto
5
Cruise control-snelheidinstellen
1. Druk op de toets CRUISE / op het stuurwiel om het systeem in te
schakelen. Het controlelampje
CRUISE gaat branden.
2. Accelereer naar de gewenste snelheid, die hoger moet zijn dan30 km/h. 3. Beweeg de selectieschakelaar (1)
omlaag (SET-) en laat hem los.Het controlelampje SET gaat
branden.
4.Haal uw voet van het gaspedaal.
Informatie
Op een steile helling kan de auto iets
vertragen of versnellen bij het helling
op of helling af rijden.
Verhogen van de cruise control- snelheid
Beweeg de selectieschakelaar (1) omhoog (RES+), houd hem vasten kijk naar de ingestelde snelheid
in het instrumentenpaneel.
Laat de selectieschakelaar los als
de gewenste snelheid wordt
weergegeven. De auto zal
accelereren tot deze snelheid.
Beweeg de selectieschakelaar (1) omhoog (RES+) en laat hem
onmiddellijk weer los. De
rijsnelheid wordt elke keer dat de
selectieschakelaar op deze manier
wordt bediend met 2,0 km/h
verhoogd.
i
OAE056154L
■Type A
■Type B
OAE056155L
■Type A
■Type B
OAE056156L
■Type A
■Type B

5-74
Rijden met uw auto
Trap het gaspedaal in. Beweeg deselectieschakelaar (1) omlaag
(SET-) als de auto de gewenstesnelheid heeft bereikt.Verlagen van de cruise control-
snelheid
Beweeg de selectieschakelaar (1) omlaag (SET-) en houd hem vast.
De auto mindert geleidelijk
snelheid. Laat de
selectieschakelaar los op het
moment dat de gewenste snelheidis bereikt.
Beweeg de selectieschakelaar (1) omlaag (SET-) en laat hem
onmiddellijk los. De rijsnelheid
wordt elke keer dat de
selectieschakelaar op deze manier
wordt bediend met 2,0 km/h
verlaagd. Trap licht op het rempedaal.
Beweeg de selectieschakelaar (1)
omlaag (SET-) als de auto de
gewenste snelheid heeft bereikt.
Tijdelijk accelereren met
ingeschakelde cruise control
Trap het gaspedaal in. Als u uw voet
van gaspedaal haalt, gaat de auto
weer rijden met de eerder ingesteldesnelheid. Als u bij de hogere snelheid de
selectieschakelaar naar beneden
(SET-) beweegt, houdt de cruise
control de hogere snelheid vast.
OAE056155L
■ Type A
■Type B

5-80
Rijden met uw auto
Overschakelen naar de cruise
control-modus
De bestuurder kan ervoor kiezen om
alleen de cruise control-modus
(snelheidsregeling) te gebruikendoor de onderstaande procedure te
volgen:
1.Schakel het Smart Cruise Control-systeem in (het controlelampje
CRUISE gaat branden, maar het
systeem wordt niet geactiveerd).
2.Houd de knop voor de afstand tot de voorligger gedurende ten
minste 2 seconden ingedrukt.
3.Kies tussen "SCC Mode (Smart Cruise Control)" en "CC Mode
(Cruise Control)".
Wanneer het systeem wordt
uitgeschakeld met de toets CRUISE/ of wanneer de toets CRUISE/
wordt gebruikt nadat de motor is
ingeschakeld, wordt de Smart Cruise
Control-modus ingeschakeld.
Snelheid Smart Cruise Control
Instellen van de snelheid van de
Smart Cruise Control
1. Druk op de toets CRUISE/ op het stuurwiel om het systeem in te
schakelen. Het controlelampje
CRUISE ( ) gaat
branden.
2. Accelereer tot de gewenste snelheid.
De snelheid van de Smart Cruise
Control kan als volgt wordeningesteld:
wanneer er geen voorliggers zijn
wanneer er voorliggers zijn
OAE056154L
■ Type A
■Type B
Wanneer u de cruise control-
modus gebruikt, moet uhandmatig de afstand totandere auto's instellen door het
intrappen van het gaspedaal of
rempedaal. Het systeem past de
afstand tot voorliggers niet
automatisch aan.
WAARSCHUWING