Page 65 of 624
651-1. Voor een veilig gebruik
1
CT200h_OM_OM76135E_(EE)
Veiligheid en beveiliging
Plaats het kind op het zitkussen.
Zet het kind vast met de veilig-
heidsgordel volgens de aanwij-
zingen van de fabrikant en steek
de gesp in de gordelsluiting. Con-
troleer of de gordel niet gedraaid
is.
Controleer of de schoudergordel
goed over de schouder van het kind
loopt en het heupgedeelte zo laag
mogelijk ligt. (Blz. 38)
Druk de ontgrendelknop op de gordel-
sluiting in en laat de gordel helemaal
oprollen.
Open de bevestigingen aan de
onderzijde van de rugleuning.
2
Verwijderen van een baby- of kinderzitje dat is vastgezet met een vei-
ligheidsgordel
Plaatsen met ISOfix-bevestigingssysteem (ISOfix-baby- of kinderzitje)
1
Page 66 of 624
661-1. Voor een veilig gebruik
CT200h_OM_OM76135E_(EE)
Zet de hoofdsteun in de hoogste
stand.
Controleer de posities van de speci-
ale stangen en plaats het zitje op de
stoel.
De stangen bevinden zich in de opening
tussen de zitting en de rugleuning.
Als het zitje een bovenste gordel heeft,
moet deze worden vastgezet aan de
bovenste bevestigingspunten.
Zet de hoofdsteun in de hoogste
stand.
2
3
Baby- en kinderzitjes met een bovenste gordel
1
Page 67 of 624

671-1. Voor een veilig gebruik
1
CT200h_OM_OM76135E_(EE)
Veiligheid en beveiliging
Maak het baby- of kinderzitje vast
met de veiligheidsgordel of met het
ISOfix-bevestigingssysteem.
Open het klepje van het bovenste
bevestigingspunt, zet de haak vast
aan het bevestigingspunt en trek de
bovenste gordel aan.
Controleer of de bovenste gordel goed
vastzit.
■Als er een baby- of kinderzitje wordt geplaatst
U moet bij het plaatsen van het zitje gebruikmaken van een borgclip. Volg de aanwijzin-
gen van de fabrikant van het baby- of kinderzitje. Als uw zitje niet over een blokkeerclip
beschikt, kunt u deze kopen bij een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige: blokkeerclip voor
baby- of kinderzitje
(onderdeelnr. 73119-22010)
2
3
WA A R S C H U W I N G
■Als er een baby- of kinderzitje wordt geplaatst
Volg de aanwijzingen in de montagehandleiding van het baby- of kinderzitje en zet het
kinderzitje goed vast.
Als het baby- of kinderzitje niet goed wordt vastgezet, kan het kind of een andere pas-
sagier bij plotseling remmen, een uitwijkmanoeuvre of een aanrijding ernstig letsel
oplopen.
●Als het kinderzitje niet goed gemonteerd kan
worden omdat de bestuurdersstoel in de weg
zit, moet het kinderzitje rechts achterin
(auto's met linkse besturing) of links achterin
(auto's met rechtse besturing) worden
gemonteerd.
●Verstel de passagiersstoel zodanig dat deze
geen contact maakt met het baby- of kinder-
zitje.
Page 68 of 624

681-1. Voor een veilig gebruik
CT200h_OM_OM76135E_(EE)
WA A R S C H U W I N G
■Als er een baby- of kinderzitje wordt geplaatst
●Plaats een in de rijrichting geplaatst baby- of
kinderzitje alleen op de voorstoel als het niet
anders kan. Als er een zitje waarin het kind
met het gezicht in de rijrichting zit op de
voorpassagiersstoel wordt geplaatst, moet de
stoel zo ver mogelijk naar achteren worden
geschoven.
Als dat niet gedaan wordt, kan er ernstig let-
sel ontstaan als de airbags geactiveerd wor-
den.
●Gebruik nooit een tegen de rijrichting in
geplaatst baby- of kinderzitje op de passa-
giersstoel als het handmatige in-/uitschakel-
systeem voor de airbags ON staat.
(Blz. 52)
Bij een ongeval kan het kind letsel oplopen
door de kracht waarmee de voorpassagiers-
airbag wordt opgeblazen.
●Een waarschuwingslabel op de zonneklep
aan passagierszijde geeft aan dat het niet is
toegestaan om een tegen de rijrichting in
geplaatst baby- of kinderzitje op de voorpas-
sagiersstoel te plaatsen.
In onderstaande afbeelding is het label in
detail te zien.
Page 69 of 624

691-1. Voor een veilig gebruik
1
CT200h_OM_OM76135E_(EE)
Veiligheid en beveiliging
WA A R S C H U W I N G
■Als er een baby- of kinderzitje wordt geplaatst
●Als er in het land waarin u woont regels zijn voor baby- en kinderzitjes, neem dan
contact op met een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige voor het vervangen of plaat-
sen van het baby- of kinderzitje.
●Controleer als er een zitkussen geplaatst is altijd of de schoudergordel over het mid-
den van de schouder van het kind loopt. De gordel mag niet langs de nek van het kind
lopen maar mag ook niet van de schouder van het kind vallen. Als de gordel niet
goed over de schouder ligt, kan het kind bij plotseling remmen of uitwijken of bij een
aanrijding ernstig letsel oplopen.
●Controleer of de gesp goed in de gordelsluiting is vergrendeld en of de veiligheids-
gordel niet gedraaid is.
●Beweeg het baby- of kinderzitje naar links en naar rechts en naar voren en naar ach-
teren om te controleren of het goed is geplaatst.
●Verstel de rugleuning niet meer nadat het baby- of kinderzitje is geplaatst.
●Volg bij het plaatsen van een baby- of kinderzitje altijd de gebruiksaanwijzing van de
fabrikant.
■Het correct vastzetten van het zitje aan de bevestigingspunten
Controleer bij het gebruik van de onderste bevestigingspunten of er geen vreemde
voorwerpen rond de bevestigingspunten aanwezig zijn en of de gordel niet klem zit
achter het baby- of kinderzitje. Controleer of het baby- of kinderzitje goed vastzit. Als
het zitje niet stevig vastzit, kan het kind of een andere passagier bij hard remmen, een
uitwijkmanoeuvre of een ongeval ernstig letsel oplopen.
Page 70 of 624

701-1. Voor een veilig gebruik
CT200h_OM_OM76135E_(EE)
Belangrijke voorschriften in verband met
uitlaatgassen
Uitlaatgassen bevatten stoffen die schadelijk zijn bij inademing.
WA A R S C H U W I N G
Uitlaatgassen bevatten het schadelijke koolmonoxide (CO). Dit is een kleurloos en reuk-
loos gas. Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Als u deze voorschriften niet in acht neemt, kunnen er uitlaatgassen in de auto terechtko-
men waardoor de bestuurder duizelig kan worden en een ongeval kan veroorzaken, of
waardoor de gezondheid van de inzittenden ernstig kan worden geschaad.
■Belangrijke punten tijdens het rijden
●Zorg ervoor dat de achterklep gesloten is.
●Als u uitlaatgassen ruikt in de auto, zelfs als de achterklep gesloten is, moet u de rui-
ten openzetten en de auto zo snel mogelijk laten nakijken door een erkende Lexus-
dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitge-
ruste deskundige.
■Tijdens het parkeren
●Als de auto zich in een slecht geventileerde omgeving of een afgesloten ruimte
bevindt, zoals een garage, moet u het hybridesysteem uitschakelen.
●Laat bij stilstaande auto het hybridesysteem niet langdurig ingeschakeld.
Als dat niet anders kan, parkeer de auto dan op een open plek en zorg ervoor dat er
geen uitlaatgassen in het interieur terecht kunnen komen.
●Laat het hybridesysteem niet draaien op een plaats waar sneeuw de afvoer van de
uitlaatgassen zou kunnen hinderen. Als sneeuw de afvoer van uitlaatgassen hindert
wanneer het hybridesysteem draait, kunnen er uitlaatgassen in de auto terechtko-
men.
■Uitlaatpijp
Het uitlaatsysteem dient regelmatig te worden gecontroleerd. Laat uw auto nakijken
en repareren door een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige bij gaten of scheuren als
gevolg van corrosie of beschadigingen aan verbindingsstukken, of bij een abnormaal
geluid van het uitlaatsysteem.
Page 71 of 624
71
1 1-2. Hybridesysteem
CT200h_OM_OM76135E_(EE)
Veiligheid en beveiliging
Kenmerken hybridesysteem
De afbeelding dient slechts ter illustratie en wijkt mogelijk af van de werkelijk-
heid.
Benzinemotor
Elektromotor (tractiemotor)
Uw auto is een hybridevoertuig. De eigenschappen van uw auto zijn anders
dan die van conventionele auto's. Zorg ervoor dat u de eigenschappen van uw
auto goed leert kennen en gebruik de functies voorzichtig.
Bij het hybridesysteem werken een benzinemotor en een elektromotor (trac-
tiemotor) samen, afhankelijk van de rijomstandigheden, om het brandstofver-
bruik en de uitstoot van uitlaatgassen te verminderen.
1
2
Page 72 of 624

721-2. Hybridesysteem
CT200h_OM_OM76135E_(EE)
◆Bij stilstand/tijdens wegrijden
Wanneer de auto stilstaat, wordt de benzinemotor uitgeschakeld*. Bij het
wegrijden wordt de auto aangedreven door de elektromotor (tractiemotor).
Bij het rijden met lage snelheid of bij het afrijden van een flauwe helling wordt
de benzinemotor uitgeschakeld* en wordt de elektromotor (tractiemotor)
ingeschakeld.
Wanneer de selectiehendel in stand N staat, wordt het batterijpakket (tractie-
batterij) niet opgeladen. Zet de selectiehendel altijd in stand P als de auto
wordt stilgezet.
Rijd bovendien ook in druk verkeer in stand D of B.
*: Wanneer het batterijpakket (tractiebatterij) moet worden opgeladen of wanneer de
motor aan het opwarmen is, enz., wordt de benzinemotor niet automatisch uitgescha-
keld. (Blz. 73)
◆Tijdens normaal rijden
De auto wordt voornamelijk aangedreven door de benzinemotor. De elektro-
motor (tractiemotor) laadt zo nodig het batterijpakket (tractiebatterij) op.
◆Tijdens sterk accelereren
Wanneer het gaspedaal volledig wordt ingetrapt, wordt de energie van het
batterijpakket (tractiebatterij) toegevoegd aan de energie die de benzinemo-
tor levert via de elektromotor (tractiemotor).
◆Tijdens het remmen (regeneratief remmen)
De wielen drijven de elektromotor aan, waardoor energie wordt opgewekt en
het batterijpakket (tractiebatterij) wordt opgeladen.
■Regeneratief remmen
In de volgende situaties wordt kinetische energie omgezet in elektrische energie en
wordt er een afremmingskracht gegenereerd terwijl tegelijkertijd het batterijpakket
(tractiebatterij) wordt opgeladen.
●Het gaspedaal wordt losgelaten terwijl er wordt gereden in stand D of B.
●Het rempedaal wordt ingetrapt terwijl er wordt gereden in stand D of B.