Page 249 of 624

2494-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
CT200h_OM_OM76135E_(EE)
WA A R S C H U W I N G
■Beperkingen van het Pre-Crash Safety-systeem
Vertrouw niet alleen op het Pre-Crash Safety-systeem. Rijd altijd veilig, houd rekening
met de omgeving en controleer de weg op obstakels en andere potentiële gevaren.
Als u dat niet doet, kunt u een ongeval veroorzaken, waardoor ernstig letsel kan ont-
staan.
■Waarschuwingen met betrekking tot de inhoud van ondersteunende systemen
Het Pre-Crash Safety-systeem is bedoeld om de bestuurder met behulp van alarm-
functies en het remfunctieregelsysteem te helpen om aanrijdingen te voorkomen via
KIJKEN-BEOORDELEN-HANDELEN. Het systeem kan slechts in beperkte mate
ondersteuning bieden, dus let op de volgende belangrijke punten:
●De bestuurder helpen om op de weg te letten
Het Pre-Crash Safety-systeem kan alleen obstakels signaleren die zich direct vóór de
auto bevinden, en alleen binnen een beperkt bereik. Het systeem is niet bedoeld om
zorgeloos of roekeloos rijgedrag te rechtvaardigen en kan de bestuurder ook niet
helpen tijdens het rijden bij slecht zicht. De bestuurder moet daarom nog steeds
goed op de omgeving rond de auto letten.
●De bestuurder ondersteunen bij het maken van een juiste beoordeling
Wanneer geprobeerd wordt de kans op een aanrijding in te schatten, beschikt het
Pre-Crash Safety-systeem alleen over gegevens van obstakels die het systeem direct
voor de auto heeft gesignaleerd. Het is daarom strikt noodzakelijk dat de bestuurder
alert blijft en zelf bepaalt of er op enig moment kans op een aanrijding bestaat.
●De bestuurder helpen actie te ondernemen
De Brake Assist-functie van het Pre-Crash Safety-systeem is ontworpen om de ernst
van de aanrijding te helpen beperken en handelt dus alleen wanneer het systeem
heeft geoordeeld dat een aanrijding onvermijdelijk is. Dit systeem kan niet zelf auto-
matisch een aanrijding voorkomen of de auto veilig tot stilstand brengen. Daarom
moet de bestuurder in gevaarlijke situaties direct zelf actie ondernemen om de veilig-
heid van alle betrokkenen te garanderen.
■Omstandigheden waarin de sensor voorliggers niet of niet op de juiste manier signa-
leert
Rem in een van de volgende situaties indien nodig zelf af.
●Als door omringend verkeer opgeworpen water of sneeuw de werking van de sensor
hindert
●Als de achterzijde van de auto ver ingezakt is (omdat er zware lading in de bagage-
ruimte vervoerd wordt, enz.)
●Auto's die plotseling voor u invoegen
●Voertuigen met een relatief kleine achterzijde (aanhangwagens zonder lading, enz.)
●Motorfietsen die op dezelfde rijstrook rijden
Page 250 of 624

2504-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
CT200h_OM_OM76135E_(EE)
WA A R S C H U W I N G
■Behandelen van de radarsensor
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht om ervoor te zorgen dat het Pre-
Crash Safety-systeem goed blijft functioneren:
●Houd de sensor en de lenskap altijd schoon.
Reinig de sensor en de lenskap met een zachte doek zodat er geen krassen of
beschadigingen ontstaan.
●Stel de sensor en de omgeving van de sensor niet bloot aan krachtige schokken.
Als de sensor ook maar iets verplaatst wordt, werkt het systeem mogelijk niet meer
(goed). Als de sensor en de omgeving van de sensor aan krachtige schokken zijn
blootgesteld, moet het desbetreffende gedeelte van de auto altijd worden gecontro-
leerd en indien nodig gerepareerd door een erkende Lexus-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
●Neem de sensor niet uit elkaar.
●Monteer geen accessoires en plak geen stickers op de sensor, de lenskap of in de
directe omgeving.
●Wijzig of spuit de sensor en de lenskap niet.
Page 251 of 624

251
4 4-6. Rijtips
Rijden
CT200h_OM_OM76135E_(EE)
Rijden met een hybrideauto
◆Gebruik van de ECO-modus
Bij gebruik van de ECO-modus kan het koppel dat correspondeert met de
mate waarin het gaspedaal wordt ingetrapt geleidelijker worden afgegeven
dan onder normale omstandigheden. Bovendien wordt de werking van de air-
conditioning (verwarmen/koelen) geminimaliseerd zodat er minder brand-
stof verbruikt wordt. (Blz. 237)
◆Gebruik van de hybridesysteemindicator
Milieubewust rijden is mogelijk door de naald van de hybridesysteemindica-
tor binnen de Eco-zone te houden. (Blz. 98)
◆Bedienen van de selectiehendel
Zet de selectiehendel in stand D als u moet wachten bij een verkeerslicht of
als u in druk verkeer rijdt. Selecteer stand P wanneer de auto geparkeerd
wordt. Als u stand N gebruikt, is er geen positief effect op het brandstofver-
bruik. In stand N werkt de benzinemotor, maar kan er geen elektriciteit wor-
den opgewekt. Ook bij gebruik van de airconditioning, enz. wordt het
vermogen van het batterijpakket (tractiebatterij) verbruikt.
◆Bedienen van het gaspedaal/rempedaal
●Rijd zo vloeiend mogelijk. Voorkom onnodig snel accelereren en hard
remmen. Wanneer geleidelijk wordt geaccelereerd en gedecelereerd,
worden de voordelen van de elektromotor (tractiemotor) beter benut,
zodat het brandstofverbruik van de benzinemotor lager is.
●Voorkom herhaaldelijk accelereren. Herhaaldelijk accelereren put het bat-
terijpakket (tractiebatterij) uit waardoor er meer brandstof wordt verbruikt.
Het batterijpakket kan worden opgeladen door tijdens het rijden het gas-
pedaal iets te laten opkomen.
◆Bij het remmen
Rem rustig en tijdig. Er kan meer elektrische energie bewaard blijven tijdens
het decelereren.
Besteed aandacht aan de volgende punten om zuinig en milieuvriendelijk te
rijden:
Page 252 of 624

2524-6. Rijtips
CT200h_OM_OM76135E_(EE)
◆Files
Herhaaldelijk accelereren en decelereren en ook langdurig wachten bij ver-
keerslichten veroorzaakt een hoog brandstofverbruik. Controleer de ver-
keersberichten en vermijd files zo veel mogelijk. Laat bij het rijden in een file
het rempedaal rustig los zodat de auto zachtjes vooruitrijdt en vermijd over-
matig gebruik van het gaspedaal. Dit helpt het benzineverbruik te beperken.
◆Rijden op de snelweg
Rijd met een constante snelheid. Neem als u ergens moet stoppen de tijd voor
het loslaten van het gaspedaal en trap rustig het rempedaal in. Er kan meer
elektrische energie worden geregenereerd tijdens het decelereren.
◆Airconditioning
Maak alleen gebruik van de airconditioning als dat nodig is. Dit helpt het ben-
zineverbruik te beperken.
In de zomer: Gebruik bij hoge temperaturen de recirculatiemodus. Dit
beperkt de belasting van de airconditioning en vermindert ook het brandstof-
verbruik.
In de winter: De benzinemotor wordt pas automatisch uitgeschakeld als de
benzinemotor en het interieur warm zijn en verbruikt dus brandstof. Het
brandstofverbruik kan worden verminderd door overmatig gebruik van de
verwarming te vermijden.
◆Controleren van bandenspanning
Controleer de bandenspanning regelmatig. Een onjuiste bandenspanning
kan leiden tot een hoog brandstofverbruik.
Winterbanden kunnen veel wrijving veroorzaken en kunnen, als ze worden
gebruikt op droge wegen, dus ook een hoger verbruik veroorzaken. Gebruik
banden die geschikt zijn voor het seizoen.
◆Bagage
Zware bagage leidt tot een hoger brandstofverbruik. Neem geen onnodige
bagage mee. Ook een groot imperiaal leidt tot een hoger brandstofverbruik.
Page 253 of 624
2534-6. Rijtips
4
Rijden
CT200h_OM_OM76135E_(EE)
◆Opwarmen voor het rijden
Opwarmen van de motor is niet nodig, omdat de benzinemotor als hij koud is
automatisch start en weer wordt uitgeschakeld. Als vaak korte afstanden wor-
den gereden, warmt de motor herhaaldelijk op en ook dat kan leiden tot een
hoger brandstofverbruik.
Page 254 of 624

2544-6. Rijtips
CT200h_OM_OM76135E_(EE)
Rijden in de winter
●Gebruik vloeistoffen die geschikt zijn voor winterse omstandigheden.
• Motorolie
• Koelvloeistof motor/vermogensregeleenheid
• Ruitensproeiervloeistof
●Laat de toestand van de 12V-accu controleren door een monteur.
●Laat winterbanden onder uw auto monteren of schaf een set sneeuwkettin-
gen voor de voorwielen aan.
Controleer of alle banden dezelfde maat hebben en van hetzelfde merk zijn en con-
troleer of de sneeuwkettingen geschikt zijn voor de bandenmaat van uw auto.
Voer, afhankelijk van de omstandigheden, de volgende handelingen uit:
●Probeer een vastgevroren ruit niet met kracht te openen en zet de ruitenwis-
sers niet aan als deze vastgevroren zijn. Giet warm water over het bevroren
gedeelte om het ijs te laten smelten. Veeg het water direct weg om te voorko-
men dat het bevriest.
●Verwijder de eventueel aanwezige sneeuw van de luchtinlaten voor de voor-
ruit om zeker te kunnen zijn van een juiste werking van de aanjager van het
airconditioningsysteem.
●Controleer of er sprake is van ijs- of sneeuwophopingen op de verlichting aan
de buitenzijde, op het dak, op het chassis, rond de banden of op de remmen,
en verwijder deze indien dat het geval is.
●Verwijder sneeuw en modder van de onderzijde van uw schoenen voordat u
in de auto stapt.
Tref voor het aanbreken van de winter de noodzakelijke voorbereidingen en
voer de benodigde controles uit. Pas uw rijgedrag altijd aan de actuele weers-
omstandigheden aan.
Voorbereiding voor de winter
Voordat u met de auto gaat rijden
Page 255 of 624

2554-6. Rijtips
4
Rijden
CT200h_OM_OM76135E_(EE)
Verhoog de snelheid geleidelijk, houd afstand tot uw voorganger en pas de snel-
heid aan aan de conditie van de weg.
Parkeer de auto, zet de selectiehendel in stand P en zorg dat een van de wielen
wordt geblokkeerd, maar activeer de parkeerrem niet. De parkeerrem kan vast-
vriezen en bij het deactiveren niet vrij komen.
Gebruik de juiste maat sneeuwkettingen. De maat van de sneeuwkettingen is
afgestemd op de bandenmaat.
Zijketting:
diameter 3 mm
Dwarsketting:
diameter 4 mm
De wetgeving met betrekking tot het gebruik van sneeuwkettingen verschilt per
land en per soort weg. Stel u op de hoogte van deze voorschriften alvorens
sneeuwkettingen te monteren.
■Monteren van sneeuwkettingen
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht bij het monteren en verwijderen van
sneeuwkettingen:
●Monteer en verwijder de sneeuwkettingen op een veilige locatie.
●Monteer de sneeuwkettingen uitsluitend op de voorwielen. Gebruik geen sneeuwket-
tingen om de achterwielen.
●Plaats de sneeuwkettingen zo strak mogelijk om de voorwielen. Zet de sneeuwkettin-
gen na 0,5 - 1,0 km opnieuw vast.
●Monteer de sneeuwkettingen volgens de meegeleverde gebruiksaanwijzing.
Tijdens het rijden
Bij het parkeren
Kiezen van sneeuwkettingen
1
2
Wetgeving met betrekking tot gebruik van sneeuwkettingen
Page 256 of 624

2564-6. Rijtips
CT200h_OM_OM76135E_(EE)
WA A R S C H U W I N G
■Rijden met winterbanden
Neem om de kans op ongevallen te beperken de volgende voorzorgsmaatregelen in
acht.
Als u dat niet doet, kunt u de macht over het stuur verliezen, waardoor ernstig letsel
kan ontstaan.
●Gebruik winterbanden met de voorgeschreven maat.
●Zorg ervoor dat de bandenspanning aan de specificatie voldoet.
●Rijd niet harder dan de toegestane snelheid of harder dan de snelheidslimiet die geldt
voor de gebruikte winterbanden.
●Monteer winterbanden op alle wielen.
■Rijden met sneeuwkettingen
Neem om de kans op ongevallen te beperken de volgende voorzorgsmaatregelen in
acht.
Anders kunnen een aanrijding en ernstig letsel het gevolg zijn.
●Rijd niet harder dan de maximaal toegestane snelheid voor de gebruikte sneeuwket-
tingen of niet harder dan 50 km/h, afhankelijk van welke snelheid de laagste is.
●Vermijd het rijden over slechte wegdekken en over gaten.
●Vermijd plotseling accelereren, abrupte stuuracties, plotseling remmen en schakel-
handelingen die een plotselinge motorremwerking veroorzaken.
●Minder uw snelheid alvorens een bocht aan te snijden zodanig, dat u zeker weet dat
de auto bestuurbaar blijft.
■Bij het parkeren
Blokkeer bij het parkeren van de auto de wielen zonder de parkeerrem te gebruiken.
Als u de wielen niet blokkeert, kan de auto onverwachts in beweging komen, waardoor
een ongeval kan ontstaan.
OPMERKING
■Repareren of vervangen van winterbanden (auto's met waarschuwingssysteem ban-
denspanning)
Laat winterbanden repareren of vervangen door een erkende Lexus-dealer of herstel-
ler/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige
of door een bandenspecialist.
Het verwijderen en plaatsen van winterbanden heeft namelijk invloed op de werking
van de bandenspanningssensoren en zenders.
■Sneeuwkettingen monteren (auto's met waarschuwingssysteem bandenspanning)
Als er sneeuwkettingen gemonteerd zijn, kan het gebeuren dat bandenspanningssen-
soren en -zenders niet goed functioneren.