Page 185 of 624

1854-2. Rijprocedures
4
Rijden
CT200h_OM_OM76135E_(EE)
■Schakelstanden
●Wanneer het contact UIT staat, kan de schakelstand niet worden gewijzigd.
●Wanneer het contact AAN staat (het hybridesysteem werkt niet), kan de schakelstand
alleen worden gewijzigd in N. De schakelstand wordt gewijzigd in N, zelfs wanneer de
selectiehendel in stand D of R wordt gezet en gehouden.
●Wanneer het controlelampje READY brandt, kan de schakelstand worden gewijzigd
van P in D, N of R.
●Wanneer het controlelampje READY knippert, kan de schakelstand niet vanuit P in een
andere stand worden gezet, ook al wordt de selectiehendel bediend. Wacht totdat het
controlelampje READY na het knipperen blijft branden en bedien vervolgens de selec-
tiehendel nogmaals.
●De schakelstand kan alleen vanuit D rechtstreeks gewijzigd worden naar B.
Als bovendien wordt getracht om de schakelstand te wijzigen door de selectiehendel in
een andere stand te zetten of op de schakelaar stand P te drukken in één van de vol-
gende situaties, klinkt er een zoemer en is schakelen niet meer mogelijk of wordt de
schakelstand automatisch gewijzigd naar N. Selecteer in dat geval een geschikte scha-
kelstand.
●Situaties waarbij schakelen niet mogelijk is:
• Als wordt getracht om vanuit P een andere stand in te schakelen door de selectie-
hendel te bewegen zonder dat het rempedaal wordt ingetrapt.
• Als wordt getracht om de selectiehendel vanuit stand P of N in stand B te zetten.
●Situaties waarbij de schakelstand automatisch gewijzigd wordt naar N:
• Wanneer op de schakelaar voor stand P wordt gedrukt terwijl de auto rijdt.
*1
• Als wordt getracht de selectiehendel in stand R te zetten terwijl de auto vooruit-
rijdt.
*2
• Als wordt getracht de selectiehendel in stand D te zetten terwijl de auto achteruit-
rijdt.
*3
• Als wordt getracht om de selectiehendel vanuit stand R in stand B te zetten.
*1: De schakelstand verandert mogelijk in P wanneer met zeer lage snelheid wordt
gereden.
*2: De schakelstand verandert mogelijk in R als met lage snelheid wordt gereden.
*3: De schakelstand verandert mogelijk in D als met lage snelheid wordt gereden.
■Waarschuwingszoemer achteruitrijden
Wanneer de selectiehendel in stand R wordt gezet, klinkt er een zoemer om de bestuur-
der te informeren dat de schakelstand R is ingeschakeld.
■Remwerking van de motor
Wanneer schakelstand B geselecteerd is, wordt er op de motor afgeremd als u het gas-
pedaal loslaat.
• Wanneer er met hoge snelheden wordt gereden, voelt u, in vergelijking met normale
auto's met een benzinemotor, de motorremwerking minder.
• Er kan met de auto geaccelereerd worden zelfs wanneer schakelstand B geselecteerd
is.
Als er continu in stand B wordt gereden, zal het brandstofverbruik hoog zijn. Kies nor-
maal gesproken stand D.
Page 186 of 624

1864-2. Rijprocedures
CT200h_OM_OM76135E_(EE)
■Tijdens het rijden met de cruise control of de Dynamic Radar Cruise Control ingescha-
keld
Ook wanneer de sportmodus wordt ingeschakeld met als doel op de motor af te rem-
men, wordt er niet op de motor afgeremd omdat de cruise control of de Dynamic Radar
Cruise Control niet wordt uitgeschakeld.
■Functie voor het automatisch selecteren van stand P
Wanneer een andere stand dan stand P is geselecteerd, wordt, door op de startknop te
drukken wanneer de auto volledig stilstaat, automatisch stand P ingeschakeld waarna
het contact UIT gaat.
■Als de schakelstand niet vanuit stand P gewijzigd kan worden
De kans bestaat dat de 12V-accu leeg is. Controleer in dit geval de 12V-accu.
(Blz. 570)
■Na het laden/aansluiten van de 12V-accu
Blz. 466
■Persoonlijke voorkeursinstellingen
De instellingen (bv. waarschuwingszoemer achteruitrijden) kunnen worden gewijzigd.
(Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen: Blz. 591)
WA A R S C H U W I N G
■Rijden op glad wegdek
Accelereer of wijzig de schakelstand niet plotseling.
Door plotseling afremmen op de motor kan de auto in een slip raken hetgeen een
ongeluk kan veroorzaken.
■Selectiehendel
Verwijder de selectiehendelknop niet en gebruik uitsluitend een originele Lexus-selec-
tiehendelknop. Hang ook niets aan de selectiehendel.
Hierdoor kan de selectiehendel mogelijk niet in zijn oorspronkelijke positie terugkeren
met mogelijk ongevallen tot gevolg wanneer de auto in beweging is.
■Schakelaar stand P
Druk nooit op de schakelaar voor stand P terwijl de auto nog rijdt.
Als u op de schakelaar van stand P drukt terwijl u zeer langzaam rijdt (bv. direct voor-
dat u de auto tot stilstand brengt), kan de auto plotseling tot stilstand komen wanneer
de schakelstand wijzigt naar P. Dit kan tot een ongeval leiden.
Page 187 of 624

1874-2. Rijprocedures
4
Rijden
CT200h_OM_OM76135E_(EE)
OPMERKING
■Lading batterijpakket (tractiebatterij)
Als de selectiehendel in stand N staat, wordt het batterijpakket (tractiebatterij) niet
geladen. Houd stand N niet gedurende langere tijd ingeschakeld, om te voorkomen
dat het batterijpakket leegraakt.
■Situaties waarbij storingen in het regelsysteem voor stand P mogelijk zijn
Als een van de volgende situaties zich voordoet, zijn storingen in het regelsysteem
voor stand P mogelijk.
Breng de auto onmiddellijk op een veilige plaats met een vlakke ondergrond tot stil-
stand, activeer de parkeerrem en neem contact op met een erkende Lexus-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste des-
kundige.
●Als de waarschuwingsmelding met betrekking tot het regelsysteem op het multi-
informatiedisplay verschijnt. (Blz. 529)
●Wanneer de positie-indicator uit blijft.
■Aanwijzingen met betrekking tot het bedienen van de selectiehendel en de schake-
laar voor stand P
Bedien de selectiehendel en de schakelaar voor stand P niet herhaaldelijk en snel ach-
ter elkaar.
De systeembeveiligingsfunctie kan worden ingeschakeld en het kan tijdelijk niet moge-
lijk zijn om een andere stand dan stand P in te schakelen. Wacht in dit geval even voor-
dat u opnieuw probeert te schakelen.
Page 188 of 624

1884-2. Rijprocedures
CT200h_OM_OM76135E_(EE)
Richtingaanwijzerhendel
Rechts afslaan
Veranderen van rijstrook (naar
rechts) (beweeg de hendel enigszins
omhoog en laat deze vervolgens
los)
De richtingaanwijzers aan de rechter-
zijde zullen drie keer knipperen.
Veranderen van rijstrook (naar links)
(beweeg de hendel enigszins
omlaag en laat deze vervolgens los)
De richtingaanwijzers aan de linkerzijde
zullen drie keer knipperen.
Links afslaan
■De richtingaanwijzers kunnen bediend worden als
Het contact AAN staat.
■Als het controlelampje sneller knippert dan normaal
Controleer of er een lamp van de richtingaanwijzer voor of achter is doorgebrand.
■Als de richtingaanwijzers stoppen met knipperen voordat van rijstrook is veranderd
Bedien de hendel nogmaals.
■Persoonlijke voorkeursinstellingen
Het aantal keren dat de richtingaanwijzers tijdens het veranderen van rijstrook knippe-
ren kan worden aangepast.
(Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen: Blz. 591)
Bedieningsinstructies
1
2
3
4
Page 189 of 624
189
4 4-2. Rijprocedures
Rijden
CT200h_OM_OM76135E_(EE)
Parkeerrem
Trap om de parkeerrem te activeren
het parkeerrempedaal geheel in met
uw linkervoet terwijl u met uw rechter-
voet het rempedaal ingetrapt houdt.
(Door nogmaals op het pedaal te trap-
pen, wordt de parkeerrem gedeacti-
veerd.)
■Waarschuwingszoemer geactiveerde parkeerrem
De zoemer klinkt om aan te geven dat de parkeerrem nog geactiveerd is (vanaf een rij-
snelheid van 5 km/h). (Blz. 528)
■Gebruik in de winter
Blz. 254
Bedieningsinstructies
OPMERKING
■Voordat u gaat rijden
Deactiveer de parkeerrem.
Als u gaat rijden terwijl de parkeerrem is geactiveerd, kunnen de onderdelen van het
remsysteem oververhit raken, waardoor de remprestaties in negatieve zin kunnen
worden beïnvloed en het remsysteem sneller slijt.
Page 190 of 624
1904-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
CT200h_OM_OM76135E_(EE)
Lichtschakelaar
Draai aan het uiteinde van de hendel om de verlichting als volgt in te schakelen:
De dagrijverlichting wordt
ingeschakeld.
De parkeerlichten voor,
achterlichten, kenteken-
plaat- en dashboardverlich-
ting gaan branden.
De koplampen en alle ver-
lichting die hierboven ge-
noemd is, gaan branden.
De koplampen, de dagrij-
verlichting en de parkeer-
lichten vóór gaan automa-
tisch aan en uit.
(Wanneer het contact
AAN staat.)
Druk bij ingeschakelde koplampen
de hendel van u af om het grootlicht
in te schakelen.
Door de hendel weer in de middenstand
te zetten, wordt het grootlicht weer uit-
geschakeld.
Trek de hendel naar u toe en laat
deze meteen weer los om één keer
met het grootlicht te knipperen.
U kunt lichtsignalen geven met de kop-
lampen in- of uitgeschakeld.
De koplampen kunnen handmatig of automatisch worden bediend.
Bedieningsinstructies
1
2
3
4
Inschakelen van grootlicht
1
2
Page 191 of 624
1914-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
4
Rijden
CT200h_OM_OM76135E_(EE)
Dankzij dit systeem kunnen de koplampen gedurende 30 seconden worden
ingeschakeld wanneer het contact UIT staat.
Trek nadat u het contact UIT hebt gezet
de hendel naar u toe en laat hem los
terwijl de lichtschakelaar in de stand
of staat.
Trek de hendel naar u toe en laat hem
weer los om de verlichting uit te schake-
len.
De koplamphoogte kan worden afgestemd op het aantal passagiers in de auto
en de mate van belading.
Verhogen van de koplamphoogte
Verlagen van de koplamphoogte
■Aanwijzing voor instellen van de koplamphoogte
Follow Me Home-systeem
Draaiknop koplampverstelling (indien aanwezig)
1
2
Aantal inzittenden en hoeveelheid bagageStand knopInzittendenHoeveelheid bagage
BestuurderGeen0
Bestuurder en
voorpassagierGeen0
Alle zitplaatsen bezetGeen1,5
Alle zitplaatsen bezetMaximale belading2,5
BestuurderMaximale belading4
Page 192 of 624

1924-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
CT200h_OM_OM76135E_(EE)
■Dagrijverlichting
Om uw auto beter zichtbaar te maken voor andere weggebruikers, worden de parkeer-
lichten voor automatisch ingeschakeld (op een grotere lichtsterkte) wanneer het hybri-
desysteem wordt gestart en de parkeerrem wordt gedeactiveerd. Dagrijverlichting is
niet ontworpen voor gebruik in het donker.
■Sensor koplampregeling
■Automatisch uitschakelsysteem verlichting
●Wanneer de lichtschakelaar in de stand of staat: De koplampen worden
automatisch uitgeschakeld als het contact in stand ACC of UIT wordt gezet.
●Wanneer de lichtschakelaar in stand staat: De koplampen en alle verlichting
worden automatisch uitgeschakeld als het contact in stand ACC of UIT wordt gezet.
Zet, om de verlichting weer in te schakelen, het contact AAN of zet de lichtschakelaar
een keer in de stand UIT en daarna weer in de stand
of .
■Automatische verticale koplampverstelling (indien aanwezig)
De koplamphoogte wordt automatisch geregeld op basis van het aantal passagiers in de
auto en de mate van belading om verblinding van andere weggebruikers door de kop-
lampen te voorkomen.
■Zoemer verlichting (indien aanwezig)
Een zoemer klinkt als het contact UIT of in stand ACC wordt gezet en het bestuurders-
portier wordt geopend terwijl de verlichting is ingeschakeld.
■Energiebesparende functie 12V-accu
Om te voorkomen dat de 12V-accu van de auto ontladen raakt wanneer de koplampen
en/of de achterlichten aan zijn terwijl het contact UIT wordt gezet, schakelt de energie-
besparende functie van de 12V-accu alle verlichting na ongeveer 20 minuten automa-
tisch uit. Wanneer het contact AAN wordt gezet, wordt de energiebesparende functie
van de 12V-accu uitgeschakeld.
Onder de volgende omstandigheden wordt de energiebesparende functie van de 12V-
accu eenmaal uitgeschakeld en vervolgens weer geactiveerd. Alle verlichting gaat 20
minuten nadat de energiebesparende functie van de 12V-accu weer is geactiveerd auto-
matisch uit:
●Wanneer de lichtschakelaar wordt bediend
●Wanneer een portier wordt geopend of gesloten
■Persoonlijke voorkeursinstellingen
De instellingen (bijv. gevoeligheid lichtsensor) kunnen worden gewijzigd.
(Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen: Blz. 591) De werking van de sensor kan in negatieve zin
beïnvloed worden als er iets over de sensor
heen geplaatst wordt of als er iets op de ruit
wordt aangebracht waardoor de sensor wordt
afgeschermd.
Hierdoor kan de sensor niet op de juiste manier
de hoeveelheid omgevingslicht signaleren,
waardoor het automatische koplampsysteem
mogelijk onjuist functioneert.