Page 337 of 510

Controle van de accuvloeistof
Controleer of het niveau zich tussen het
bovenste en het onderste streepje
bevindt.
1Bovenste streepje
2Onderste streepje
Als het vloeistofniveau op of onder het
onderste streepje staat, moet
gedestilleerd water worden bijgevuld.
Bijvullen van gedestilleerd water
1. Verwijder de vuldop.
2. Vul gedestilleerd water bij.
Als het bovenste streepje niet
zichtbaar is, controleer dan het
vloeistofniveau van bovenaf door
recht in de vulopening te kijken.
3. Draai de vuldop na het bijvullen weer
goed vast.
Bij het openen van het kapje van de
pluspool (+) van de accu
Druk vanaf beide zijden op het in de
afbeelding aangegeven gedeelte en til
het uiteinde van het kapje op.Voorzorgsmaatregelen voor het
opladen van de accu
Tijdens het opladen van de 12V-accu
ontstaat het licht ontvlambare en
explosieve waterstof. Houd u daarom
voor het opladen aan de volgende
voorzorgsmaatregelen:
• Als de 12V-accu in de auto is
gemonteerd, moet voorafgaand aan
het opladen de massakabel worden
losgenomen.
• Zorg ervoor dat de acculader tijdens
het aansluiten en losnemen van de
accuklemmen is uitgeschakeld.
Na het laden/aansluiten van de
12V-accu
• Nadat de 12V-accu losgenomen is
geweest en weer is aangesloten, is het
wellicht niet meteen mogelijk om de
portieren met het Smart
entry-systeem met startknop te
ontgrendelen. Gebruik in dat geval de
afstandsbediening of de mechanische
sleutel om de portieren te
vergrendelen of ontgrendelen.
• Start het hybridesysteem met het
contact in stand ACC. Het
hybridesysteem kan niet worden
gestart als het contact UIT staat. Het
hybridesysteem werkt vanaf de
tweede poging echter normaal.
• De stand van het contact wordt door
de auto geregistreerd. Als de
12V-accu weer wordt aangesloten,
keert de startknop terug naar de
stand die was geselecteerd voordat de
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
335
6
Onderhoud en verzorging
Page 338 of 510

12V-accu werd losgenomen. Zorg
ervoor dat contact UIT wordt gezet
voordat u de 12V-accu losneemt.
Wees extra voorzichtig als niet bekend
is wat de stand van de startknop was
voordat de 12V-accu leeg raakte.
Neem, als het systeem na meerdere pogin-
gen nog niet start, contact op met een
erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
WAARSCHUWING!
Chemicaliën in de 12V-accu
Het zwavelzuur in de 12V-accu is giftig
en bijtend en kan het ontstaan van het
licht ontvlambare en explosieve water-
stof veroorzaken. Neem bij werkzaam-
heden bij of aan de 12V-accu de volgen-
de voorzorgsmaatregelen in acht om
dodelijk of ernstig letsel te voorkomen:
• Veroorzaak geen vonken met
gereedschap.
• Rook nooit en steek nooit een lucifer
of een aansteker aan bij de 12V-accu.
• Voorkom dat ogen, huid of kleren in
contact komen met de elektrolyt.
• Adem of slik nooit elektrolyt in.
• Gebruik een veiligheidsbril als u bij de
12V-accu bezig bent.
• Laat kinderen niet in de buurt spelen
als u met de 12V-accu bezig bent.
Een veilige plaats voor het opladen
van de 12V-accu
Laad de 12V-accu altijd op in een open
ruimte. Laad de 12V-accu niet op in
een garage of in een afgesloten ruimte
waar onvoldoende ventilatie is.
Noodmaatregelen met betrekking tot
elektrolyt
• Als er elektrolyt in uw ogen
terechtkomt
Spoel de ogen minstens 15 minuten
met water en schakel direct
medische hulp in. Blijf zo mogelijk
WAARSCHUWING!(Vervolg)
water met een spons of doek op de
ogen deppen, terwijl u naar een arts
of het ziekenhuis gaat.
• Als er elektrolyt op uw huid
terechtkomt
Was de huid zorgvuldig met veel
water. Als het pijn doet of brandt,
roept u meteen medische hulp in.
• Als er elektrolyt op uw kleding
terechtkomt
De elektrolyt kan via de kleding op
uw huid terechtkomen. Trek
onmiddellijk de kleding uit en volg,
indien nodig, de procedure zoals
hierboven beschreven.
•
Als u per ongeluk elektrolyt
binnenkrijgt
Drink zo veel mogelijk water of melk.
Schakel zo snel mogelijk medische hulp
in.
WAARSCHUWING!
Accukabels van de 12V-accu
losnemen
Neem de negatieve (-) accupool niet los
van de carrosseriezijde. De losgenomen
negatieve (-) accupool kan in contact
komen met de positieve (+) accupool,
waardoor dodelijk of ernstig letsel als
gevolg van een kortsluiting kan
ontstaan.
OPMERKING
Wanneer de 12V-accu wordt
opgeladen
Laad de 12V-accu nooit op wanneer het
hybridesysteem in werking is.
Controleer ook of alle accessoires zijn
uitgeschakeld.
Bijvullen van gedestilleerd water
Vul niet te veel bij. Anders kan er bij
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
336
Page 339 of 510

OPMERKING(Vervolg)
intensief laden accuvloeistof lekken,
waardoor corrosie kan worden
veroorzaakt.
Ruitensproeiervloeistof
1. Open het klepje.
2. Auto's met peilstok: Controleer het
niveau van de sproeiervloeistof op de
peilstok.
1NORMAL (normaal)
2LOW (laag)
3. Als het sproeierreservoir op LOW
staat, vul dan ruitensproeiervloeistof
bij.Gebruik van de meter (indien aanwezig)
Het ruitensproeiervloeistofniveau kan
worden gecontroleerd door in de peilstok
te kijken naar het niveau van de
ruitensproeiervloeistof.
Als het niveau lager is dan de tweede
opening van onderen (merkteken LOW)
moet er ruitensproeiervloeistof worden
bijgevuld.
WAARSCHUWING!
Bij het bijvullen van
ruitensproeiervloeistof
Vul geen ruitensproeiervloeistof bij als
het hybridesysteem warm is of nog
werkt. Ruitensproeiervloeistof bevat
alcohol en kan vlam vatten als het
bijvoorbeeld op hete motoronderdelen
wordt gemorst.
OPMERKING
Vul het reservoir uitsluitend met
ruitensproeiervloeistof
Gebruik geen zeepsop of motorantivries
in plaats van ruitensproeiervloeistof.
Wanneer u dit wel doet, kan de lak van
uw auto worden aangetast en de pomp
beschadigd raken, waardoor er geen
ruitensproeiervloeistof meer kan
worden gesproeid.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
337
6
Onderhoud en verzorging
Page 340 of 510

OPMERKING(Vervolg)
Verdunnen van
ruitensproeiervloeistof
Verdun ruitensproeiervloeistof indien
nodig met water.
Raadpleeg de op het etiket van de
ruitensproeiervloeistoffles aangegeven
temperaturen voor de juiste
mengverhouding.
6.3.5 Banden
Vervang of verwissel banden afhankelijk van het onderhoudsschema en het
slijtagepatroon.
Controleren van de banden
Controleer of de slijtage-indicatoren op de banden te zien zijn. Controleer de banden
tevens op ongelijkmatige slijtage, zoals overmatige slijtage aan een zijde van het loopvlak.
Controleer de staat en de bandenspanning van het reservewiel ook als het niet gebruikt
wordt.
1Nieuwe band
2Versleten loopvlak
3Slijtage-indicator
De plaats van de slijtage-indicatoren
wordt aangegeven met de tekst TWI
of de indicatie Δ op de wang van de
band. Vervang de band als de
slijtage-indicatoren te zien zijn.
Wisselen van banden
Wissel de banden zoals aangegeven in de
afbeelding.
Toyota beveelt aan om de banden
ongeveer elke 10.000 km van plaats te
wisselen om een gelijkmatig
slijtagepatroon en een langere
levensduur van de banden te verkrijgen.Auto's met
bandenspanningswaarschuwingssysteem:
Vergeet niet na het wisselen van de
banden het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
te initialiseren.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
338
Page 341 of 510

Auto's zonder een volwaardig reservewiel
Auto's met een volwaardig reservewiel
Bandenspanningswaarschuwingssysteem
(indien aanwezig)
Uw auto is uitgerust met een bandenspan-
ningswaarschuwingssysteem dat gebruik-
maakt van bandenspanningssensoren en
-zenders om een lage bandenspanning te
signaleren voordat deze tot problemen
leidt. Als de bandenspanning onder een
bepaalde waarde komt, wordt de bestuur-
der door middel van een waarschuwings-
lampje gewaarschuwd. (→
373)
Het compacte reservewiel is niet voorzien
van een bandenspanningssensor en
-zender.
Plaatsen van
bandenspanningssensoren en -zenders
Bij het vervangen van banden of velgen
moeten de bandenspanningssensoren en
-zenders ook worden geplaatst.
Als er nieuwe bandenspanningssensoren
en -zenders geplaatst worden, moeten de
identificatiecodes van deze componenten
worden geregistreerd in de bandenspan-
ningswaarschuwingssysteem-ECU en moethet bandenspanningswaarschuwingssy-
steem worden geïnitialiseerd. Laat de iden-
tificatiecodes van de bandenspannings
sensoren en -zenders registreren door een
erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
(→
Blz. 340)
Initialiseren van het bandenspanning-
swaarschuwingssysteem Het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
moet worden geïnitialiseerd onder de
volgende omstandigheden:
• Verwisselen van voor- en
achterwielen met een verschillende
bandenspanning
• Als de bandenspanning wordt
gewijzigd (bijvoorbeeld wanneer de
rijsnelheid of de belading verandert).
Als het bandenspanningswaar-
schuwingssysteem wordt geïnitialiseerd,
wordt de actuele bandenspanning als
referentiespanning beschouwd.
Initialiseren van het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
1. Parkeer de auto op een veilige plaats
en zet het contact UIT.
Er kan niet worden geïnitialiseerd
wanneer de auto rijdt.
2. Breng de banden op de
voorgeschreven spanning bij koude
banden. (→Blz. 424)
Breng de banden op de
voorgeschreven spanning voor de
banden in koude toestand. Deze
spanning vormt de referentiespan-
ning voor het bandenspanning-
swaarschuwingssysteem.
3. Zet het contact AAN.
4. Wijzig het multi-informatiedisplay
naar het scherm
.(→Blz. 100)
5. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer
(“Vehicle Settings”)
(voertuiginstellingen) en druk
vervolgens op
.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
339
6
Onderhoud en verzorging
Page 342 of 510

6. Druk opofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer
“Maintenance System”
(onderhoudssysteem) en druk
vervolgens op
.
7. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer TPMS
en druk vervolgens op
.
8. Houd
ingedrukt.
9. Wanneer de initialisatie is voltooid,
wordt er een melding weergegeven
op het multi-informatiedisplay en
gaat het waarschuwingslampje lage
bandenspanning branden.
Registreren van identificatiecodes
De bandenspanningssensoren en
-zenders zijn voorzien van een unieke
identificatiecode. Bij het vervangen van
een bandenspanningssensor en -zender
is het noodzakelijk om de
identificatiecode te registreren. Laat de
identificatiecodes registreren door een
erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Wanneer moeten banden worden
vervangen
Banden moeten worden vervangen als:
• De slijtage-indicatoren zijn te zien op
een band.
• De banden beschadigingen vertonen,
zoals insnijdingen, scheuren of
barsten die zo diep zijn dat hetbinnenmateriaal zichtbaar wordt en
bulten die duiden op een interne
beschadiging
• Een band vaak leegloopt of niet goed
kan worden gerepareerd vanwege de
grootte of plaats van de beschadiging.
Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige als u er niet zeker van bent.
Vervangen van banden en velgen
(auto's met bandenspanningswaar-
schuwingssysteem)
Als de identificatiecode van de
bandenspanningssensor en -zender niet
is geregistreerd, werkt het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
niet correct. Na ongeveer 10 minuten
rijden gaat het waarschuwingslampje
lage bandenspanning gedurende
1 minuut knipperen en het blijft daarna
branden om aan te geven dat er een
storing in het systeem aanwezig is.
Levensduur van de banden
Banden die ouder zijn dan 6 jaar moeten
altijd door gekwalificeerd
werkplaatspersoneel worden
gecontroleerd, zelfs als er niet of
nauwelijks met de banden is gereden en
de banden niet beschadigd lijken te zijn.
Routinecontrole van de bandenspan-
ning (auto's met bandenspannings-
waarschuwingssysteem)
Het bandenspanningswaar-
schuwingssysteem vervangt de
periodieke controle van de
bandenspanning niet. Controleer
daarom ook zelf regelmatig de
bandenspanning.
Als de profieldiepte van winterbanden
minder is dan 4 mm
In dat geval gaat de werkzaamheid van
de winterbanden verloren.
Until Complete
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
340
Page 343 of 510

Brede banden (auto's met
215/45R17 banden)
In het algemeen slijten brede banden
eerder en kan de grip op besneeuwde
en/of gladde wegen beperkt zijn in
vergelijking met standaard banden.
Gebruik daarom winterbanden of
sneeuwkettingen op besneeuwde en/of
gladde wegen en rijd voorzichtig waarbij u
uw snelheid aanpast aan de toestand van
de weg en de weersomstandigheden.
Situaties waarin het bandenspan-
ningswaarschuwingssysteem mogelijk
niet goed werkt (indien aanwezig)
• Onder de volgende omstandigheden
werkt het bandenspanningswaar-
schuwingssysteem mogelijk niet
goed.
– Als er niet-originele Toyota-velgen
zijn gemonteerd.
– Wanneer een vervangende band
wordt gebruikt, werkt het systeem
mogelijk niet goed als gevolg van de
structuur van de vervangende band.
– Er is een band vervangen door een
exemplaar dat niet de
voorgeschreven maat heeft.
– Er zijn sneeuwkettingen
gemonteerd.
– Er is een run-flat band met
ondersteunende ring gemonteerd.
– Als de ruiten zijn voorzien van een
coating die de ontvangst van de
radiografische signalen nadelig
beïnvloedt.
– Als de auto bedekt is met sneeuw of
ijs, vooral bij de wielen of de
wielkasten.
– Als de bandenspanning aanzienlijk
hoger is dan de voorgeschreven
waarde.
– Als er banden zonder
bandenspanningssensoren en
-zenders zijn gebruikt.
– Als de identificatiecode op de ban-
denspanningssensoren en -zenders
niet is geregistreerd in de banden-
spanningswaarschuwings-
systeem-ECU.• In de volgende situaties kunnen de
prestaties worden beïnvloed.
– In de buurt van een
televisiezendmast,
elektriciteitscentrale, tankstation,
radiozender, videowall, luchthaven
of andere locatie waar sterke
radiogolven of elektromagnetische
velden aanwezig zijn
– Als u een draagbare radio, mobiele
telefoon, draadloze telefoon of een
ander draadloos
communicatiemiddel bij u draagt
• Wanneer de auto geparkeerd is, kan
het langer duren voordat de
waarschuwing verschijnt of verdwijnt.
• Wanneer de bandenspanning snel
daalt, zoals bij een klapband, dan
verschijnt de waarschuwing mogelijk
niet.
De initialisatieprocedure (auto's met
bandenspanningswaarschuwings-
systeem)
• Voer de initialisatie uit na het op
spanning brengen van de banden.
Zorg er daarnaast voor dat de banden
koud zijn bij de initialisatie en bij het
aanpassen van de bandenspanning.
• Als u het contact tijdens de
initialisatie per ongeluk UIT hebt
gezet, dan is het niet noodzakelijk de
resettoets in te drukken, omdat de
initialisatie automatisch herstart
wordt wanneer het contact de
volgende keer AAN wordt gezet.
• Als u per ongeluk de resettoets
indrukt wanneer initialiseren niet
nodig is, breng de banden dan op de
juiste spanning wanneer ze koud zijn
en voer opnieuw de initialisatie uit.
Waarschuwingen bandenspanning-
swaarschuwingssysteem (indien
aanwezig)
De eventuele waarschuwing van het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
is gebaseerd op de omstandigheden
waaronder het systeem geïnitialiseerd
is. Daarom laat het systeem mogelijk
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
341
6
Onderhoud en verzorging
Page 344 of 510

zelfs een waarschuwing zien wanneer de
bandenspanning niet laag genoeg is of
wanneer de druk hoger is dan de druk
die was ingesteld tijdens het initialiseren
van het systeem.
Als de initialisatie van het banden-
spanningswaarschuwingssysteem
mislukt is (auto's met bandenspan-
ningswaarschuwingssysteem)
De initialisatie kan worden uitgevoerd in
enkele minuten. In de volgende gevallen
worden de instellingen echter niet
opgeslagen en zal het systeem niet goed
werken. Laat, als herhaalde pogingen de
bandenspanning op te slaan mislukken, de
auto nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.
•Als het systeem wordt geïnitialiseerd,
knippert het waarschuwingslampje lage
bandenspanning niet 3 keer en
verschijnt de melding voor het instellen
niet op het multi-informatiedisplay.
• Nadat er na de initialisatie gedurende
een bepaalde tijd gereden is, gaat het
waarschuwingslampje branden nadat
het gedurende 1 minuut heeft
geknipperd.
Registreren van identificatiecodes
(auto's met bandenspanning-
swaarschuwingssysteem)
De identificatiecodes van de
bandenspanningssensoren en -zenders
van twee sets banden kunnen worden
geregistreerd.
Als de identificatiecodes voor zowel de
normale banden als de winterbanden
vooraf zijn geregistreerd, is het niet
nodig om de identificatiecodes te
registreren wanneer de normale banden
worden vervangen door winterbanden.
Neem voor meer informatie over het
wijzigen van identificatiecodes contact
op met een erkende Toyota-dealer ofhersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
WAARSCHUWING!
Bij het controleren of vervangen van
de banden
Houd u aan de volgende
voorzorgsmaatregelen om ongevallen
te voorkomen.
Het niet in acht nemen van deze
voorzorgsmaatregelen kan schade aan
de aandrijflijn veroorzaken en
gevaarlijke rijeigenschappen tot gevolg
hebben, waardoor een ongeval kan
ontstaan met mogelijk dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg.
• Gebruik geen banden van
verschillende merken, types of
profielen. Gebruik ook geen banden
met duidelijk verschillende
slijtagepatronen door elkaar.
• Gebruik uitsluitend de door Toyota
voorgeschreven bandenmaat.
• Gebruik geen verschillende soorten
banden (radiaalbanden,
gordelbanden met diagonaalkarkas
en diagonaalbanden) door elkaar.
• Gebruik geen zomer-, all-season- en
winterbanden door elkaar.
• Gebruik nooit banden onder uw auto
die zijn gebruikt onder een andere
auto. Door het gebruik van banden
waarvan het verleden onbekend is,
loopt u extra risico.
• Auto's met een compact reservewiel:
Rijd niet met een aanhangwagen als
een compact reservewiel is
gemonteerd.
• Auto's met bandenreparatieset: Rijd
niet met een aanhangwagen o.i.d. als
een gemonteerde band gerepareerd
is met behulp van de
bandenreparatieset. De belasting
van de band kan leiden tot
onverwachte schade aan de band.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
342