Page 249 of 510

1Werking binnenste sensor voor
2Werking hoeksensor voor
3Werking zijsensor voor
4Werking zijsensor achter
5Werking hoeksensor achter
6Werking binnenste sensor achter
• Het display van de werking wordt
grijs weergegeven als de sensoren in
werking zijn.
• De displays van de werking van de
zijsensor voor en zijsensor achter
worden niet weergegeven tot de
gebieden aan de zijkant volledig zijn
gescand.Scherm audiosysteem
Wanneer de Toyota Parking Assist
Monitor
*wordt weergegeven:
Bij signalering van een obstakel
verschijnt er in de rechter bovenhoek van
het scherm van het audiosysteem een
vereenvoudigde weergave van het beeld.
*: Indien aanwezig
Weergave sensorsignalering, afstand tot obstakel
Weergave afstand
Sensoren die een obstakel signaleren, branden continu of knipperen.
Multi-
informatie-
display
*
Scherm au-
diosysteem*
Globale afstand tot obstakel
Hoeksensoren voor, bin-
nenste sensoren voor en
zijsensoren voor
Hoeksensoren achter,
binnenste sensoren ach-
ter en zijsensoren achter
(continu)(langzaam
knipperen)Ver weg1
100cm-60cm
6
150 cm - 60 cm
(continu) (knipperen)
↕
1
60cm-45cm
2
60cm-45cm
3
100cm-70cm
4
100 cm - 70 cm
5
60cm-45cm
6
60cm-45cm
(continu)(snel knippe-
ren)
1
45cm-35cm
2
45cm-35cm
3
70cm-30cm
4
70cm-30cm
5
45cm-35cm
6
45cm-35cm
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
247
4
Rijden
Page 250 of 510

Multi-
informatie-
display
*
Scherm au-
diosysteem*
Globale afstand tot obstakel
Hoeksensoren voor, bin-
nenste sensoren voor en
zijsensoren voor
Hoeksensoren achter,
binnenste sensoren ach-
ter en zijsensoren achter
(knipperen) (continu)Dichtbij
1
Minder dan 35 cm
2
Minder dan 35 cm
3
Minder dan 30 cm
4
Minder dan 30 cm
5
Minder dan 35 cm
6
Minder dan 35 cm
1Binnenste sensoren voor
2Hoeksensoren voor
3Zijsensoren voor
4Zijsensoren achter
5Hoeksensoren achter
6Binnenste sensoren achter*: De afbeeldingen wijken, afhankelijk van de signaleringsstatus, mogelijk af van de
getoonde afbeeldingen. (→Blz. 246)
Zoemer
Wanneer een obstakel wordt
gesignaleerd, klinkt de zoemer.
•
Wanneer u een obstakel nadert, klinkt
de zoemer met steeds kortere tussen-
pozen. Wanneer het obstakel zeer
dichtbij is, klinkt de zoemer niet langer
met tussenpozen (korte piepsignalen),
maar continu (lang piepsignaal).
– De afstand tot het obstakel dat door
de hoeksensor voor is gesignaleerd,
is ongeveer 35 cm of minder
– De afstand tot het obstakel dat door
de zijsensor voor of de zijsensor
achter is gesignaleerd, is ongeveer
30 cm of minder
– De afstand tot het obstakel dat door
de sensor voor is gesignaleerd, is
ongeveer 35 cm of minder
–
De afstand tot het obstakel dat door
de hoeksensor achter is gesignaleerd,
is ongeveer 35 cm of minder
– De afstand tot het obstakel dat door
de sensor achter is gesignaleerd, is
ongeveer 35 cm of minder
•
Wanneer een obstakel door meerdere
sensoren tegelijkertijd wordt gesigna-
leerd, klinkt de zoemer overeenkomstig
de kortste afstand tot het obstakel.
•Wanneer er gelijktijdig obstakels aan de
voor- en achterzijde van de auto worden
gesignaleerd, klinken er afzonderlijk
zoemers met verschillende
zoempatronen overeenkomstig de
afstand tot elk obstakel.
Het volume en de timing van de zoemer
kunnen worden gewijzigd. (→Blz. 427)
Detectiebereik van de sensoren
1Ongeveer 100 cm
2Ongeveer 150 cm
3Ongeveer 60 cm
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
248
Page 251 of 510

4Ongeveer 100 cm
• Het detectiebereik is rechts in de
afbeelding aangegeven. De sensor zal
het obstakel echter niet signaleren
wanneer dit zich te dichtbij bevindt.
• Meer informatie m.b.t. de signalering
van objecten aan de zijkanten.
(→Blz. 250)
• De afstand waarbij een obstakel kan
worden gesignaleerd en of het
obstakel kan worden gesignaleerd,
zijn afhankelijk van de vorm en de
status van het obstakel.
Het detectiebereik voor obstakels kan
worden gewijzigd. (→Blz. 427)
Werkingsvoorwaarden
Het contact wordt AAN gezet.
• Hoeksensoren voor:
– Andere schakelstand dan P
geselecteerd
– De rijsnelheid is ongeveer 10 km/h
of lager
• Zijsensoren voor/zijsensoren achter:
– Andere schakelstand dan P
geselecteerd
– De rijsnelheid is ongeveer 10 km/h
of lager
– Het stuurwiel wordt ongeveer 90° of
meer gedraaid
• Binnenste sensoren voor:
– Andere schakelstand dan P of R
geselecteerd
– De rijsnelheid is ongeveer 10 km/h
of lager
• Hoeksensoren achter/binnenste
sensoren achter:
Schakelstand R is geselecteerd
Pop-updisplay Toyota Parking
Assist-sensor
→Blz. 264Detectie-informatie sensoren
• Het detectiegebied van de sensoren is
beperkt tot het gebied rond de
bumper van de auto.
• Afhankelijk van de vorm van het
obstakel en andere factoren kan de
detectieafstand korter worden of kan
detectie onmogelijk zijn.
• Mogelijk worden obstakels niet
gesignaleerd als deze zich te dicht bij
de sensor bevinden.
• Tussen het signaleren van een object
en de weergave zit een kleine
vertraging. Zelfs wanneer u met een
lage snelheid rijdt en u een obstakel te
dicht nadert voordat het display en de
zoemer worden geactiveerd, worden
het display en de zoemer mogelijk
helemaal niet geactiveerd.
• Smalle paaltjes of objecten die lager
zijn dan de sensor worden mogelijk
niet gesignaleerd wanneer u ze
nadert, zelfs als ze eenmaal zijn
gesignaleerd.
• Het kan moeilijk zijn om de
geluidssignalen te horen als de
audio-installatie hard staat of als de
luchtcirculatie van de airconditioning
veel geluid produceert.
Waarschuwingsfunctie obstakel
Wanneer een obstakel zich aan de zijkant
van de auto op het traject van de auto be-
vindt terwijl de auto naar voren of achte-
ren rijdt, informeert deze functie de bestu-
urder m.b.v. het display en de zoemer.
1Obstakel
2Berekend traject auto
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
249
4
Rijden
Page 252 of 510

Signalering obstakels aan zijkanten
• Obstakels aan de zijkanten worden
tijdens het rijden gesignaleerd door
de zijkanten te scannen met de
zijsensoren. Herkende obstakels
worden gedurende maximaal
ongeveer 2 minuten in het geheugen
opgeslagen.
• Obstakels worden mogelijk niet aan de
zijkanten gesignaleerd tot de scan is
voltooid. Nadat het contact AAN is
gezet, wordt het scannen voltooid
nadat er korte tijd met de auto is
gereden.
• Wanneer een obstakel, zoals een
ander voertuig, een voetganger of een
dier, door de zijsensoren is
gesignaleerd, blijft het systeem het
obstakel mogelijk signaleren, zelfs
nadat het obstakel zich niet meer
binnen het detectiegebied van de
zijsensor bevindt.
Als “Clean Parking Assist Sensor”
(reinig Parking Assist-sensor) wordt
weergegeven op het
multi-informatiedisplay
Mogelijk is een sensor vuil of bedekt met
sneeuw of ijs. Wanneer dit in zo'n geval
van de sensor wordt verwijderd, moet
het systeem weer normaal werken.
Ook kan het gebeuren dat er een storing
wordt weergegeven of een obstakel niet
wordt gesignaleerd doordat de sensor
bij lage buitentemperaturen is bevroren.
Als de sensor is ontdooid, moet het
systeem weer normaal werken.
Als “Parking Assist Malfunction”
(storing Parking Assist) wordt
weergegeven op het
multi-informatiedisplay
Afhankelijk van de storing in de sensor,
werkt het apparaat mogelijk niet
normaal. Laat de auto nakijken door een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.Persoonlijke voorkeursinstellingen
Instellingen (bijv. volume zoemer)
kunnen worden gewijzigd. (Systemen
met mogelijkheden voor persoonlijke
voorkeursinstellingen:→blz. 427)
Objecten die mogelijk niet goed
worden gesignaleerd door het systeem
Door de vorm van het object kan de
sensor het mogelijk niet signaleren. Let
goed op bij de volgende objecten:
• Kabels, hekken, touwen, enz.
• Katoen, sneeuw en andere materialen
die geluidsgolven absorberen
• Zeer hoekige objecten
• Lage objecten
• Hoge obstakels waarbij het bovenste
deel uitsteekt in de richting van uw
auto
Situaties waarin het systeem mogelijk
niet goed werkt
De staat van de auto en de omgeving
kunnen van invloed zijn op de capaciteit
van de sensor om objecten correct te
signaleren. Specifieke situaties waarin
dit voor kan komen ziet u hieronder.
•
De sensor is bedekt met vuil, sneeuw,
waterdruppels of ijs. (Het reinigen van
de sensoren zal het probleem oplossen.)
• De sensor is bevroren. (Het ontdooien
van de sensor zal het probleem
oplossen.) Vooral bij lage
buitentemperaturen kan het gebeuren
dat er ten gevolge van een bevroren
sensor een abnormaal beeld te zien is
op het display of dat objecten, zoals
een muur, niet worden gesignaleerd.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
250
Page 253 of 510

• Wanneer een sensor of de omgeving
van een sensor zeer heet of koud is.
• De auto rijdt op een bijzonder
hobbelige weg, op een helling, op
grind of op gras.
• Wanneer in de omgeving van de auto
ultrasoongolven worden
geproduceerd door claxons,
voertuigdetectiesystemen,
motorfietsmotoren, luchtremmen van
vrachtwagens, sonarsystemen van
andere auto's of andere bronnen.
• Een sensor is bedekt met een
waterfilm of er is sprake van zware
regenval.
• Als het object zich te dicht bij de
sensor bevindt.
• Als een voetganger kleren draagt die
geen ultrasoongolven reflecteren
(bijvoorbeeld een rok met plooien of
volants).
• Wanneer objecten die niet loodrecht
op de grond staan, objecten die niet in
een rechte hoek ten opzichte van de
rijrichting van de auto staan of
ongelijkmatige of golvende objecten
zich binnen het detectiebereik
bevinden.
• Bij sterke wind
• Bij het rijden onder barre
weersomstandigheden, bijvoorbeeld
bij mist, sneeuw of een zandstorm
• Wanneer zich tussen de auto en een
gesignaleerd obstakel een object
bevindt dat niet kan worden
gesignaleerd
• Als een object zoals een auto,
motorfiets, fiets of voetganger voor
de auto langs komt of plotseling van
opzij opduikt.
• Als de stand van een sensor is
gewijzigd door een aanrijding o.i.d.
• Als er uitrusting die een sensor kan
hinderen, zoals een sleepoog,
bumperbeschermer (een extra
beschermstrip, enz.), fietsendrager of
sneeuwploeg, is geplaatst• Als de voorzijde van de auto omhoog
of omlaag staat door de belading van
de auto
• Als de auto niet stabiel functioneert,
zoals na een ongeval of tijdens een
storing
•
Als er sneeuwkettingen, een compact
reservewiel of een bandenreparatieset
worden toegepast.
Situaties waarin het systeem mogelijk
werkt, zelfs als er geen kans op een
aanrijding is
Onder sommige omstandigheden, zoals
de onderstaande, werkt het systeem
mogelijk zelfs als er geen kans op een
aanrijding is.
• Wanneer op een smalle weg wordt
gereden
• Wanneer richting een spandoek of
vlag, een laaghangende tak of een
slagboom (zoals wordt gebruikt bij
spoorwegovergangen, tolpoortjes en
parkeerplaatsen) wordt gereden
• Bij een groef of gat in het wegdek
• Wanneer de auto over een metalen
afdekking (rooster) rijdt, zoals
gebruikt boven afvoergoten
• Bij het omhoog of omlaag rijden op
een steile helling
• Als een sensor wordt geraakt door een
grote hoeveelheid water, zoals bij het
rijden op een overstroomde weg
•
De sensor is bedekt met vuil, sneeuw,
waterdruppels of ijs. (Het reinigen van
de sensoren zal het probleem oplossen.)
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
251
4
Rijden
Page 254 of 510

• Een sensor is bedekt met een
waterfilm of er is sprake van zware
regenval
• Bij het rijden onder barre
weersomstandigheden, bijvoorbeeld
bij mist, sneeuw of een zandstorm
• Wanneer het stevig waait
• Wanneer in de omgeving van de auto
ultrasoongolven worden
geproduceerd door claxons,
voertuigdetectiesystemen,
motorfietsmotoren, luchtremmen van
vrachtwagens, sonarsystemen van
andere auto's of andere bronnen.
• Als de voorzijde van de auto omhoog
of omlaag staat door de belading van
de auto
• Als de stand van een sensor is
gewijzigd door een aanrijding o.i.d.
• Wanneer vlak langs pilaren
(H-vormige stalen balken, enz.) in
parkeergarages, op bouwplaatsen,
enz. wordt gereden
• Als de auto niet stabiel functioneert,
zoals na een ongeval of tijdens een
storing• De auto rijdt op een bijzonder
hobbelige weg, op een helling, op
grind of op gras
•
Als er sneeuwkettingen, een compact
reservewiel of een bandenreparatieset
worden toegepast.
WAARSCHUWING!
Waarschuwingen met betrekking tot
het gebruik van het systeem
Vertrouw niet blindelings op het systeem,
aangezien er een grens is aan de mate
van nauwkeurigheid bij de herkenning en
de ondersteunende mogelijkheden die
dit systeem kan bieden. Het is altijd de
verantwoordelijkheid van de bestuurder
om de omgeving van de auto in de gaten
te houden en veilig te rijden.
Ervoor zorgen dat het systeem goed
werkt
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht om
ongevallen te voorkomen.
• Beschadig de sensoren niet en houd
ze altijd schoon.
• Plaats geen stickers of elektronische
onderdelen zoals een kentekenplaat
met achtergrondverlichting (met
name fluorescerende), een mistlamp,
een spatbordantenne of een
draadloze antenne in de buurt van
een radarsensor.
•
Stel de omgeving van de sensor niet
bloot aan krachtige schokken. Als deze
wel aan krachtige schokken is
blootgesteld, laat de auto dan nakijken
door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige. Neem contact
op met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige als de voor- de
achterbumper moet worden
verwijderd/geplaatst of vervangen.
• Wijzig, demonteer of spuit de
sensoren niet.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
252
Page 255 of 510

WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Bevestig geen afdekking op de
kentekenplaat.
• Houd de bandenspanning op de
juiste waarde.
Wanneer moet de functie
uitgeschakeld worden
Schakel in de volgende situaties de
functie uit, omdat deze anders mogelijk
zelfs werkt als er geen kans op een
aanrijding is.
• Het niet in acht nemen van
bovenstaande waarschuwingen.
• Als een niet-originele Toyota-
wielophanging (bijvoorbeeld
verlaagde wielophanging) is
gemonteerd.
Zijsensoren
In de onderstaande situaties werkt de
Toyota Parking Assist-sensor mogelijk
niet goed, waardoor een ongeval kan
ontstaan. Rijd met de nodige
voorzichtigheid.
• Obstakels worden mogelijk niet aan
de zijkanten gesignaleerd tot er kort
met de auto is gereden en de scan
van de zijkanten is voltooid.
(→Blz. 250)
• Zelfs nadat de scan van de zijkanten
is voltooid, kunnen obstakels zoals
andere voertuigen, mensen of dieren
die vanaf opzij naderen niet worden
gesignaleerd.
• Zelfs nadat de scan van de zijkanten
is voltooid, kunnen obstakels
mogelijk niet worden gesignaleerd,
afhankelijk van de situatie rondom de
auto. Op dat moment wordt de
weergave van de werking van de
zijsensor (→246) tijdelijk
uitgeschakeld.WAARSCHUWING!
Opmerkingen bij het wassen van de
auto
• Stel de omgeving van de sensoren
niet bloot aan sterke waterstralen of
stoom. Anders kan de sensor defect
raken.
• Richt bij het wassen van de auto met
stoom de stoom niet rechtstreeks op
de sensoren. De sensoren werken
mogelijk niet goed als gevolg van
blootstelling aan stoom.
OPMERKING
Als de Toyota Parking Assist-sensor in
gebruik is
Het systeem werkt in de volgende
situaties mogelijk niet correct door een
storing in een sensor, enz. Laat de auto
nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
• Het display van de Toyota Parking
Assist-sensor knippert en er klinkt
een piepsignaal als er geen obstakel
wordt gesignaleerd.
• Als het gedeelte rond de sensor in
aanraking komt met iets of wordt
blootgesteld aan een krachtige schok.
• Als de bumper ergens tegenaan komt.
• Als het display wordt weergegeven en
weergegeven blijft worden terwijl er
geen piepsignaal klinkt.
• Controleer eerst de sensor als er een
weergavefout optreedt. Als de fout
zich voordoet terwijl er geen ijs,
sneeuw of modder op de sensor zit, is
de sensor waarschijnlijk defect.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
253
4
Rijden
Page 256 of 510
4.5.11 Parking Support Brake-functie*
*: Indien aanwezig
Wanneer zich mogelijk een aanrijding met een obstakel zal voordoen bij het parkeren of
het rijden met een lage snelheid en de auto plotseling naar voren beweegt doordat het
gaspedaal per ongeluk wordt ingetrapt, of wanneer de auto in beweging treedt doordat de
verkeerde schakelstand wordt geselecteerd, signaleren de sensoren obstakels voor en
achter de auto in de rijrichting van de auto en werkt het systeem om de gevolgen van een
aanrijding met obstakels als een muur zo veel mogelijk te beperken.
Voorbeelden van de werking van het systeem
Het systeem werkt in de volgende situaties wanneer in de rijrichting van de auto een
obstakel wordt gesignaleerd.
Er wordt langzaam gereden en het rempedaal wordt niet of te laat ingetrapt
Het gaspedaal wordt te diep ingetrapt
De auto beweegt doordat de verkeerde schakelstand is geselecteerd
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
254