Page 65 of 510

• Er bevinden zich nog personen of
huisdieren in de auto.
• Een zijruit of het schuifdak (indien
aanwezig) is open.
In dit geval registreert de sensor
mogelijk het volgende:
– Wind of beweging van voorwerpen,
zoals bladeren en insecten, in de
auto
– Ultrasoongolven van apparaten,
zoals de inbraaksensoren van
andere auto's
– Het bewegen van mensen buiten de
auto
• Er bevinden zich onstabiele
voorwerpen, zoals loshangende
accessoires of kleding aan
kledinghaakjes, in de auto.• De auto is geparkeerd op een plek
waar extreme trillingen of geluiden
optreden, zoals in een parkeergarage.
• Er wordt ijs of sneeuw van de auto
verwijderd, waardoor de auto
herhaaldelijk wordt blootgesteld aan
schokken of trillingen.
• De auto staat in een wasstraat of een
hogedruk-wasinstallatie.
• De auto is blootgesteld aan schokken
die het gevolg zijn van hagel, onweer
of andere van buitenaf komende
herhaalde schokken of trillingen.
OPMERKING
Ervoor zorgen dat de inbraaksensor
goed werkt
• Raak de sensoren niet aan en bedek ze
ook niet, omdat hierdoor de werking
van de sensoren in negatieve zin
beïnvloed kan worden.
1 .5 Antidiefstalsysteem
63
1
Veiligheid en beveiliging
Page 66 of 510
OPMERKING(Vervolg)
• Spuit geen luchtverfrisser of andere
producten rechtstreeks in de
openingen van de sensoren.
• Als u andere accessoires installeert
dan originele Toyota-onderdelen of
wanneer u voorwerpen achterlaat
tussen de bestuurdersstoel en de
stoel van de voorpassagier, werkt de
inbraaksensor mogelijk minder goed.
1 .5 Antidiefstalsysteem
64
Page 67 of 510
2.1 Instrumentenpaneel...........66
2.1.1 Instrumentenpaneel........66
2.1.2 Waarschuwingslampjes en
controlelampjes...........72
2.1.3 Hoofdscherm............79
2.1.4 Multi-informatiedisplay.......84
2.1.5 Head-up display
*.........105
2.1.6 Energiemonitor/verbruiksscherm .109
Instrumentenpaneel2
65
Page 68 of 510

2.1 Instrumentenpaneel
2.1.1 Instrumentenpaneel
Het grote instrumentenpaneel is voorzien van 2 LCD-schermen waarop informatie,
zoals de voertuigconditie, de rijstatus en het brandstofverbruik, wordt weergegeven.
Lay-out instrumentenpaneel
1Hoofdscherm (→blz. 79)
Op het hoofdscherm wordt
basisinformatie met betrekking tot
het rijden weergegeven, zoals de
rijsnelheid en de resterende
hoeveelheid brandstof.
2Multi-informatiedisplay (→blz. 84)
Op het multi-informatiedisplay wordt
informatie weergegeven die het
gebruiksgemak van de auto vergroot,
zoals de bedrijfsconditie van het
hybridesysteem en de geschiedenis van
het brandstofverbruik. Tevens kunnen
de informatie met betrekking tot de
werking van de ondersteunendesystemen en de instellingen van de
weergave op het instrumentenpaneel
worden gewijzigd door over te
schakelen naar het instelscherm.
3Waarschuwingslampjes en
controlelampjes (→blz. 72)
De waarschuwingslampjes en
controlelampjes gaan branden of
knipperen om problemen met de auto
aan te geven of de bedrijfsstatus van
systemen in de auto weer te geven.
4Klok (→blz. 69)
De eenheden die op het display worden aangegeven, kunnen per model/type verschillend
zijn.
2.1 Instrumentenpaneel
66
Page 69 of 510

Handelingen met betrekking tot het
instrumentenpaneel
De bedieningstoetsen voor het
instrumentenpaneel op het stuurwiel
kunnen worden gebruikt om tussen de
verschillende schermen te schakelen en
om de instellingen van functies die
worden weergegeven op het scherm te
wijzigen.
1Elke keer dat op de toets wordt
gedrukt, wijzigt de weergave van de
kilometerstand tussen kilometerteller,
dagtellers, enz. en wijzigt tevens de
informatie over het brandstofverbruik
voor elke afstand. (→Blz. 81)
2Door op,,ofte drukken
kunnen diverse handelingen worden
uitgevoerd, zoals door het scherm
scrollen
*, wijzigen van de inhoud van het
scherm*en bewegen van de cursor.
3Deze toets wordt gebruikt om
handelingen uit te voeren zoals selecteren
van het actuele item of schakelen tussen
aan en uit.
4Door deze toets in te drukken wordt
het vorige scherm weer weergegeven.
*: Op schermen waar doorheen kan
worden gescrold en waarvan de weergave
kan worden veranderd, worden
merktekens weergegeven die de
bedieningsrichting (zoals
en)
aangeven.Regeling verlichting
instrumentenpaneel
Auto's met linkse besturing
Als op de toetsen wordt gedrukt,
verandert de verlichting van het
instrumentenpaneel als volgt.
De te selecteren helderheid van het
instrumentenpaneel hangt af van het al
dan niet branden van de achterlichten en
de helderheid van het omgevingslicht.
(→Blz. 70)
1Donkerder
2Helderder
Als op de toetsen wordt gedrukt, wordt
het controlescherm voor het aanpassen
van het niveau (pop-updisplay
*)
weergegeven op het hoofdscherm.
*:Korte tijd na het voltooien van de
handeling wordt het pop-updisplay
uitgeschakeld. Daarnaast kan het
pop-updisplay worden in- en uitgeschakeld
in de “Meter Customize”-instellingen
(persoonlijke voorkeursinstellingen
instrumentenpaneel). (→
Blz. 102)
Auto's met rechtse besturing
Via het scherm
van het multi-
informatiedisplay kan de helderheid van
de verlichting van het
instrumentenpaneel worden aangepast.
(→Blz. 100)
De te selecteren helderheid van het
instrumentenpaneel hangt af van het al
dan niet branden van de achterlichten en
de helderheid van het omgevingslicht.
(→Blz. 70)
2.1 Instrumentenpaneel
67
2
Instrumentenpaneel
Page 70 of 510

1. Druk opofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel op het scherm
en selecteer.
2. Druk op
om de cursor weer te
geven.
3. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel om de
helderheid van de verlichting van het
instrumentenpaneel aan te passen.
1Donkerder
2Helderder
Druk als het aanpassen is voltooid opom terug te keren naar het vorige
scherm.
Informatie automatisch weergegeven
Bepaalde informatie wordt automatisch
weergegeven overeenkomstig de
bediening van de startknop, de
voertuigconditie, enz.
Starten van het hybridesysteem
Als het hybridesysteem start, wordt op de
2 schermen een startanimatie
weergegeven.Als de animatie is afgelopen, wordt
overgeschakeld naar het normale scherm.
De startanimatie wordt onder een van de
volgende omstandigheden gestopt.
• Als een andere schakelstand dan P
wordt geselecteerd
• Als het Simple Intelligent Parking
Assist-systeem (indien aanwezig)
wordt ingeschakeld
Na het tanken (indien aanwezig)
Als na het tanken het contact AAN wordt
gezet, wordt het instelscherm voor de
benzineprijs* weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
Stel na het tanken de benzineprijs altijd
zo in, dat de functie “Eco Savings”
(eco-besparing) (→blz. 93) op de juiste
wijze werkt.
Instellingen met betrekking tot de
functie “Eco Savings” (eco-besparing)
kunnen worden gewijzigd in de “Meter
Customize”-instellingen (persoonlijke
voorkeursinstellingen
instrumentenpaneel). (→Blz. 102)
*: Als er een te kleine hoeveelheid
brandstof getankt is, wordt dit scherm
mogelijk niet weergegeven. (→Blz. 83)
Als de ondersteunende systemen in
werking zijn
Bij het gebruik van ondersteunende
systemen, zoals het Dynamic Radar
Cruise Control-systeem met volledig
snelheidsbereik
*(→blz. 210) en de LTA
(Lane Tracing Assist)*(→blz. 196),
wordt informatie met betrekking tot elk
2.1 Instrumentenpaneel
68
Page 71 of 510

systeem, afhankelijk van de situatie,
automatisch weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
Raadpleeg de bladzijde met uitleg over
alle systemen voor details over de
weergegeven informatie en de inhoud
van het display.
*: Indien aanwezig
Als u geïnformeerd moet worden over
de auto
Als een verkeerde schakelstand wordt
geselecteerd of er een probleem optreedt
in een voertuigsysteem, wordt een
waarschuwingsmelding (of afbeelding)
weergegeven op het multi-
informatiedisplay. Volg de instructies die
worden weergegeven op het display als er
een waarschuwingsmelding wordt
weergegeven. (→
Blz. 377)
Als het contact UIT wordt gezet (auto's
met inbraaksensor)
Het selectiescherm voor het
in-/uitschakelen van de inbraaksensor
wordt weergegeven op het
multi-informatiedisplay. (→Blz. 62)
Als het hybridesysteem wordt
uitgeschakeld
Vanaf het moment dat het
hybridesysteem wordt gestart totdat
het wordt uitgeschakeld, worden de
verstreken tijd, de afgelegde afstand,
het gemiddelde brandstofverbruik en de
Eco Score (→blz. 89, blz. 98) ongeveer
elke 30 seconden weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
1Verstreken tijd sinds starten
hybridesysteem
2Afgelegde afstand sinds starten
hybridesysteem
3Gemiddeld brandstofverbruik sinds
starten hybridesysteem
4Eco Score en advies
5Weergave score voor elk Eco
Score-item (→blz. 89, blz. 98)
Klok afstellen
U kunt de tijd instellen via het scherm(→blz. 96)van het
multi-informatiedisplay.
Instellen van de tijd
1. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel op het stuurwiel
en selecteer
.
2. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel en selecteer
.
3. Druk op
om de cursor weer te
geven.
2.1 Instrumentenpaneel
69
2
Instrumentenpaneel
Page 72 of 510

4. Druk opofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel om de
cursorpositie te wijzigen en druk
vervolgens op
ofom de
instelling te wijzigen.
Als de 12-uursweergave wordt
geselecteerd, wordt “12H”
weergegeven en als de 24-
uursweergave wordt geselecteerd,
wordt “24H” weergegeven.
Bij het instellen van de minuten
begint de werking automatisch vanaf
00 seconden.
Druk nadat de instellingen zijn
aangepast op
om terug te keren
naar het vorige scherm.
Resetten van de weergave van de
minuten
1. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel op het stuurwiel
en selecteer
.2. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel en selecteer
.
3. Druk op
.
De weergave van de minuten
verandert in “00”.
*
*
: bijv. 1:00 tot 1:29→1:00
1:30 tot 1:59→2:00
Tellers en display worden verlicht als
Het contact AAN staat.
Instellen van de helderheid van het instrumentenpaneel (→blz. 67)
• De te selecteren helderheid van het instrumentenpaneel hangt af van het al dan niet
branden van de achterlichten en de helderheid van het omgevingslicht, zoals
aangegeven in onderstaande tabel.
Achterlichten uitgeschakeld Achterlichten ingeschakeld
Op een heldere plaats
2 niveaus
*2 niveaus*
Op een donkere plaats 22 niveaus
*: 22 helderheidsniveaus worden weergegeven op het instelscherm. De helderheid is
echter het sterkst als een ander niveau dan het 1e (het donkerste) wordt geselecteerd. Als
een ander niveau dan het 1e of het 22e wordt geselecteerd wanneer de achterlichten
worden ingeschakeld op een donkere plaats, wordt de helderheidsinstelling van het
instrumentenpaneel het geselecteerde niveau.
• Als de achterlichten worden ingeschakeld in een donkere omgeving, wordt de
verlichting van het instrumentenpaneel gedimd. Als de helderheid van het
instrumentenpaneel echter wordt ingesteld op minimaal of maximaal (1e of 22e
helderheidsniveau van het instrumentenpaneel), wordt de verlichting van het
instrumentenpaneel zelfs als de achterlichten branden niet gedimd.
2.1 Instrumentenpaneel
70