Page 129 of 510

• De portieren worden mogelijk
ontgrendeld als er een grote
hoeveelheid water op de portiergreep
terechtkomt, bijvoorbeeld tijdens een
zware regenbui of in een wasstraat,
wanneer de elektronische sleutel zich
binnen het detectiegebied bevindt.
(De portieren zullen na ongeveer
30 seconden automatisch weer
vergrendeld worden als ze niet
geopend en gesloten worden.)
• Als de afstandsbediening wordt
gebruikt om de portieren te
vergrendelen terwijl de elektronische
sleutel zich in de nabijheid van de auto
bevindt, bestaat de mogelijkheid dat
de portieren niet ontgrendeld worden
door de instapfunctie. (Gebruik de
afstandsbediening om de portieren te
ontgrendelen.)
• Wanneer u de vergrendelsensor
aanraakt terwijl u handschoenen
draagt, kan de reactie van het systeem
trager zijn of worden de portieren
mogelijk niet ontgrendeld. Trek uw
handschoenen uit en raak de
vergrendelsensor opnieuw aan.
• Sommige uitvoeringen: Wanneer de
vergrendelactie is uitgevoerd met de
vergrendelsensor, worden maximaal
tweemaal achter elkaar
identificatiesignalen getoond.
Vervolgens worden geen
identificatiesignalen gegeven.
• Als de portiergreep nat wordt terwijl
de elektronische sleutel zich binnen
het werkzame gebied bevindt, kan het
portier herhaaldelijk worden
vergrendeld en ontgrendeld. Volg in
dit geval de correctieprocedure
hieronder bij het wassen van de auto.
– Plaats de elektronische sleutel op
een afstand van ten minste 2 meter
van de auto. (Zorg ervoor dat de
sleutel niet gestolen wordt.)
– Schakel de batterijspaarmodus voor
de elektronische sleutel in om het
Smart entry-systeem met startknop
uit te schakelen. (→Blz. 125)•Als de elektronische sleutel zich in de
auto bevindt en een portiergreep wordt
nat tijdens het wassen van de auto,
wordt er mogelijk een melding
weergegeven op het multi-
informatiedisplay en klinkt er een
zoemer buiten de auto. Vergrendel alle
portieren om het alarm uit te schakelen.
• De vergrendelsensor werkt mogelijk
niet goed wanneer deze in contact
komt met ijs, sneeuw, modder, enz.
Maak de vergrendelsensor schoon en
probeer deze nogmaals te bedienen.
• Bij een plotselinge nadering van het
detectiegebied of de portiergreep kan
het voorkomen dat de portieren niet
ontgrendeld worden. Laat in dat geval
de portiergreep los en controleer of
de portieren worden ontgrendeld
voordat u opnieuw aan de
portiergreep trekt.
• Als er zich een andere elektronische
sleutel binnen het detectiegebied
bevindt, is de reactietijd voor het
ontgrendelen van de portieren nadat
een portiergreep is vastgepakt,
mogelijk langer.
Als er gedurende langere tijd niet met
de auto wordt gereden
• Bewaar, om diefstal van de auto te
voorkomen, de elektronische sleutel
niet binnen een afstand van 2 m van
de auto.
• Het Smart entry-systeem met
startknop kan vooraf worden
uitgeschakeld. (→Blz. 427)
Voor een juiste bediening van het
systeem
Zorg ervoor dat u de elektronische
sleutel bij u hebt als u het systeem
bedient. Houd de elektronische sleutel
niet te dicht bij de auto als u het systeem
van buitenaf bedient.
Afhankelijk van de positie en de conditie
waarin de elektronische sleutel wordt
bewaard, wordt de sleutel mogelijk niet
correct door het systeem gesignaleerd,
3.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
127
3
Bediening van elk onderdeel
Page 130 of 510

waardoor het systeem wellicht niet juist
functioneert. (Het alarm kan per ongeluk
afgaan of de functie die voorkomt dat de
portieren per ongeluk worden
vergrendeld, werkt mogelijk niet.)
Als het Smart entry-systeem met
startknop niet goed werkt
• Vergrendelen en ontgrendelen van de
portieren: Gebruik de mechanische
sleutel. (→Blz. 408)
• Starten van het hybridesysteem:
→blz. 408
Persoonlijke voorkeursinstellingen
Verschillende instellingen (bijv. van het
Smart entry-systeem met startknop)
kunnen worden gewijzigd. (Systemen
met mogelijkheden voor persoonlijke
voorkeursinstellingen:→blz. 427)
Als het Smart entry-systeem met
startknop is uitgeschakeld via de
persoonlijke voorkeursinstellingen
• Ontgrendelen en vergrendelen van de
portieren: Gebruik de
afstandsbediening of de mechanische
sleutel. (→Blz. 117, blz. 408)
• Starten van het hybridesysteem en
wijzigen van de standen van het
contact:→blz. 408
• Uitschakelen van het hybridesysteem:
→blz. 158
WAARSCHUWING!
Waarschuwing met betrekking tot
beïnvloeding van elektronische
apparatuur
• Mensen met een geïmplanteerde
pacemaker, CRT-pacemaker of
geïmplanteerde hartdefibrillator
moeten uit de buurt blijven van de
antennes van het Smart
entry-systeem met startknop.
(→Blz. 124)
Radiogolven kunnen de werking van
dergelijke apparatuur beïnvloeden.
Indien nodig kan de instapfunctie
worden uitgeschakeld. Neem voor
WAARSCHUWING!(Vervolg)
meer informatie over bijvoorbeeld de
frequentie van de radiogolven en de
momenten waarop deze worden
uitgezonden, contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige. Raadpleeg
vervolgens uw arts om na te gaan of
de instapfunctie moet worden
uitgeschakeld.
• Gebruikers van elektrische medische
apparatuur anders dan
geïmplanteerde pacemakers,
CRT-pacemakers en geïmplanteerde
hartdefibrillatoren moeten contact
opnemen met de fabrikant van deze
producten om te informeren of
radiosignalen invloed uitoefenen op
de werking van deze apparatuur.
Radiogolven kunnen onverwachte
effecten hebben op de werking van
dergelijke medische apparatuur.
Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige voor meer informatie over
het uitschakelen van de instapfunctie.
3.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
128
Page 131 of 510

3.3 Verstellen van de
stoelen
3.3.1 Voorstoelen
Procedure voor het verstellen
1Hendel stoelpositieverstelling
2Hendel rugleuningverstelling
3Hendel hoogteverstelling
(bestuurderszijde)
4Schakelaar lendensteunverstelling
(bestuurderszijde)
Wanneer de stoel wordt versteld
Let er bij het verstellen van de stoel op
dat de hoofdsteun het dak niet raakt.
WAARSCHUWING!
Wanneer de positie van de stoel
wordt versteld
• Let er bij het verstellen van de positie
van de stoel op dat de stoel de
overige inzittenden van de auto niet
raakt, omdat deze hierdoor wellicht
letsel zouden kunnen oplopen.
• Houd uw handen niet onder de stoel
of in de buurt van bewegende
onderdelen om letsel te voorkomen.
Uw vingers of handen zouden
bekneld kunnen raken in het
stoelmechanisme.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
Stoel afstellen
• Om te voorkomen dat u bij een
aanrijding onder de veiligheidsgordel
doorschuift, is het raadzaam de
leuning niet verder achterover te
zetten dan strikt noodzakelijk is. Als
de leuning te ver achterover staat,
kan bij een aanrijding het
heupgedeelte over uw heupen heen
schuiven en direct kracht op uw buik
uitoefenen, of de schoudergordel in
contact komen met uw nek,
waardoor de kans op dodelijk of
ernstig letsel toeneemt. Verstel de
bestuurdersstoel niet tijdens het
rijden, aangezien de stoel dan
onverwachts kan bewegen. Hierdoor
kan de bestuurder de controle over
de auto verliezen.
• Controleer na het verstellen of de
stoel goed is vergrendeld.
3.3.2 Achterstoelen
De delen van de rugleuning kunnen
worden neergeklapt.
Voordat u de rugleuning neerklapt
1. Breng de auto op een veilige plaats tot
stilstand.
Activeer de parkeerrem (→167) en
selecteer stand P. (→163)
2. Zet de voorstoel en de rugleuning in
de gewenste positie. (→129)
Afhankelijk van de positie van de
voorstoel kan de rugleuning ervan,
wanneer die naar achteren wordt
gezet, de werking van de achterstoel
belemmeren.
3. Zet de hoofdsteun van de achterstoel
omlaag. (→131)
4. Berg de armsteun van de achterstoel
op wanneer deze is uitgeklapt.
(→317)
Deze stap is niet nodig bij bediening
van alleen de linker achterstoel.
3.3 Verstellen van de stoelen
129
3
Bediening van elk onderdeel
Page 132 of 510

Rugleuningen neerklappen
Trek de ontgrendelingshendel van de
rugleuning naar u toe en klap de
rugleuning neer.
De rugleuningen achter terugzetten in
de oorspronkelijke positie
Voer, om te voorkomen dat de
veiligheidsgordel bekneld raakt, de gordel
door de gordelgeleider en zet dan de
rugleuning rechtop zodat deze goed
wordt vergrendeld.
WAARSCHUWING!
Als de rugleuningen worden
neergeklapt
Neem de volgende voorzorgsmaatre-
gelen in acht. Het niet in acht nemen van
de voorzorgsmaatregelen kan do- delijk
of ernstig letsel tot gevolg hebben.
• Klap de rugleuningen niet neer
tijdens het rijden.
•
Breng de auto op een vlakke onder-
grond tot stilstand, activeer de par-
keerrem en zet de selectiehendel in
stand P.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
•Laat geen personen op de
neergeklapte rugleuning of in de
bagageruimte zitten tijdens het rijden.
• Laat kinderen niet in de
bagageruimte komen.
• Bedien de achterstoel niet wanneer
deze bezet is.
• Let op dat tijdens het bedienen uw
handen of voeten niet klem komen te
zitten tussen de bewegende
onderdelen van de stoelen.
• Laat de stoel niet bedienen door
kinderen.
WAARSCHUWING!
Nadat de rugleuning rechtop is gezet
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet
in acht nemen van de
voorzorgsmaatregelen kan dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg hebben.
• Controleer of de rugleuning goed
vergrendeld is door de rugleuning
voorzichtig naar voren en naar
achteren te drukken. Als de
rugleuning niet goed vergrendeld is,
is de rode markering zichtbaar op de
ontgrendelingshendel van de
rugleuningverstelling. Zorg dat het
rode merkteken niet zichtbaar is.
• Controleer of de veiligheidsgordels
niet gedraaid zijn of vastzitten in de
rugleuning.
3.3 Verstellen van de stoelen
130
Page 133 of 510
3.3.3 Hoofdsteunen
Alle zitplaatsen zijn voorzien van een
hoofdsteun.
Voorstoelen
1Omhoog
Trek de hoofdsteunen omhoog.
2Omlaag
Duw de hoofdsteun omlaag en houd
daarbij de ontgrendelknop ingedrukt.
Achterstoelen
Buitenste zitplaatsen achter
1Omhoog
Trek de hoofdsteunen omhoog.
2Omlaag
Duw de hoofdsteun omlaag en houd
daarbij de ontgrendelknop ingedrukt.Middelste zitplaats achter
1Omhoog
Trek de hoofdsteunen omhoog.
2Omlaag
Duw de hoofdsteun omlaag en houd
daarbij de ontgrendelknop ingedrukt.
Verwijderen van de hoofdsteunen
Voorstoelen en middelste zitplaats achter
Trek de hoofdsteun omhoog en houd
daarbij de ontgrendelknop ingedrukt.
Buitenste zitplaatsen achter
1. Trek aan de ontgrendelingshendel van
de rugleuningverstelling en klap de
rugleuning omlaag tot de positie
3.3 Verstellen van de stoelen
131
3
Bediening van elk onderdeel
Page 134 of 510

waarin de hoofdsteunen verwijderd
kunnen worden.
2. Trek de hoofdsteun omhoog en houd
daarbij de ontgrendelknop ingedrukt.
Plaatsen van de hoofdsteunen
Voorstoelen en middelste zitplaats achter
Breng de hoofdsteun in lijn met de
bevestigingsgaten en schuif hem omlaag
tot hij in de vergrendeling klikt.
Houd de ontgrendelknop ingedrukt
wanneer u de hoofdsteun laat zakken.
Buitenste zitplaatsen achter
1. Trek aan de ontgrendelingshendel van
de rugleuningverstelling en klap de
rugleuning omlaag tot de positiewaarin de hoofdsteunen geplaatst
kunnen worden.
2. Breng de hoofdsteun in lijn met de
bevestigingsgaten en schuif hem
omlaag tot hij in de vergrendeling
klikt.
Houd de ontgrendelknop ingedrukt
wanneer u de hoofdsteun laat zakken.
Afstellen van de hoogte van de
hoofdsteunen (voorstoelen)
Stel de hoofdsteunen zo in dat het
midden van de hoofdsteun zich zo dicht
mogelijk bij de bovenzijde van uw oren
bevindt.
Afstellen van de hoofdsteun achter
Stel de hoofdsteunen voor gebruik altijd
minimaal in op de op een na laagste stand.
WAARSCHUWING!
Voorzorgsmaatregelen bij het
gebruik van de hoofdsteunen
Neem met betrekking tot de hoofdsteu-
nen de volgende voorzorgsmaatregelen
in acht. Het niet in acht nemen van de
voorzorgsmaatregelen kan dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg hebben.
3.3 Verstellen van de stoelen
132
Page 135 of 510

WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Plaats de hoofdsteunen altijd op de
bijbehorende stoel.
• Stel de hoofdsteunen altijd goed af.
• Druk de hoofdsteunen na het plaat-
sen naar beneden om te controleren
of ze goed vergrendeld zijn.
• Rijd nooit zonder hoofdsteunen.
3.4 Verstellen van het
stuurwiel en de
buitenspiegels
3.4.1 Stuurwiel
Procedure voor het verstellen
1. Houd het stuurwiel vast en druk de
hendel omlaag.
2. Zet het stuurwiel in de ideale positie
door het in horizontale en verticale
richting te bewegen.
Trek na de verstelling de hendel
omhoog om het stuurwiel te borgen.Claxon
Druk op of vlak bij het symbool
om
te claxonneren.
WAARSCHUWING!
Wees voorzichtig tijdens het rijden
Verstel het stuurwiel niet tijdens het
rijden. Anders kunt u de macht over het
stuur verliezen en een ongeval
veroorzaken, waardoor dodelijk of
ernstig letsel kan ontstaan.
Na het afstellen van het stuurwiel
Zorg ervoor dat het stuurwiel goed
vergrendeld is. Anders kan het
stuurwiel plotseling bewegen,
waardoor een ongeval kan ontstaan
met dodelijk of ernstig letsel tot
gevolg. Ook klinkt de claxon wellicht
niet als het stuurwiel niet goed is
vergrendeld.
3.3 Verstellen van de stoelen
133
3
Bediening van elk onderdeel
Page 136 of 510

3.4.2 Binnenspiegel
De positie van de binnenspiegel kan
worden afgesteld zodat de bestuurder
voldoende zicht naar achteren heeft.
Afstellen van de hoogte van de
binnenspiegel
De hoogte van de binnenspiegel kan
worden afgestemd op uw houding achter
het stuur.
Stel de hoogte van de binnenspiegel af
door de spiegel omhoog of omlaag te
bewegen.
Antiverblindingsstand
Binnenspiegel met handmatig bediende
antiverblindingsstand
Verblinding door de koplampen van
achteropkomend verkeer kan worden
beperkt door de lip te verstellen.
1Normale stand
2Antiverblindingsstand
Binnenspiegel met automatische
antiverblindingsstand
De hoeveelheid gereflecteerd licht wordt
automatisch gereduceerd op basis van de
helderheid van de koplampen van
achteropkomend verkeer.
De modus voor de automatische
antiverblindingsstand wijzigen
Aan/uit
Wanneer de automatische
antiverblindingsstand is ingeschakeld,
brandt het controlelampje. De functie
wordt ingeschakeld telkens wanneer het
contact AAN wordt gezet. Druk op de
toets om de functie uit te schakelen. (Het
controlelampje gaat ook uit.)
Voorkomen van een onjuiste werking
van de sensoren (auto's met
binnenspiegel met automatische
antiverblindingsstand)
Raak de sensoren niet aan en bedek ze
ook niet, omdat hierdoor de werking van
de sensoren in negatieve zin beïnvloed
kan worden.
3.4 Verstellen van het stuurwiel en de buitenspiegels
134