Page 241 of 510

Voor auto's die in Servië zijn verkocht
WAARSCHUWING!
Ervoor zorgen dat het systeem goed
werkt
In de linker- en rechterzijde van de
achterbumper van de auto wordt
respectievelijk één Blind Spot
Monitor-sensor geplaatst. Houd u aan
het volgende om ervoor te zorgen dat
de Blind Spot Monitor goed werkt.
• Houd de sensor en het omliggende
gebied op de bumper te allen tijde
schoon.
• Stel de sensor en de omgeving ervan
op de achterbumper niet bloot aan
krachtige schokken. Als een sensor
ook maar iets wordt verplaatst,
werkt het systeem mogelijk niet
goed meer en worden auto's
mogelijk niet meer correct
gesignaleerd. Laat in de volgende
gevallen uw auto nakijken door een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
• Een sensor of de omgeving ervan is
blootgesteld aan krachtige
schokken.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Als er krassen op of deuken in de
omgeving van de sensor aanwezig
zijn of als een deel van de sensoren
is losgekomen.
• Neem de sensor niet uit elkaar.
• Monteer geen accessoires op de
sensor of het omliggende gebied op
de bumper en plak er geen stickers
op.
• Breng geen wijzigingen aan de
sensor of het omliggende gebied op
de bumper aan.
• Breng geen andere kleur lak dan een
officiële Toyota-kleur aan op de
achterbumper.
De Blind Spot Monitor-functie
De Blind Spot Monitor-functie maakt
gebruik van radarsensoren om auto's te
signaleren die in een aangrenzende
rijstrook rijden in het gebied dat niet in
de buitenspiegel is te zien (de dode hoek)
en brengt de bestuurder hiervan op de
hoogte via de indicator in de
buitenspiegel.
De detectiegebieden van de Blind Spot
Monitor-functie
Hieronder staan de gebieden aangegeven
waarin voertuigen kunnen worden
gesignaleerd.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
239
4
Rijden
Page 242 of 510

Het detectiegebied reikt tot:
1Ongeveer 3,5 m vanaf de zijkant van
de auto
De eerste 0,5 m vanaf de zijkant van
de auto bevindt zich buiten het
detectiegebied
2Ongeveer 3 m achter de achterbumper
3Ongeveer 1 m vóór de achterbumper
WAARSCHUWING!
Waarschuwingen met betrekking tot
het gebruik van het systeem
De bestuurder is zelf verantwoordelijk
voor een veilig rijgedrag. Rijd altijd
veilig en houd rekening met de
omgeving.
De Blind Spot Monitor-functie is een
aanvullend systeem dat de bestuurder
waarschuwt voor een auto in de dode
hoek. Vertrouw niet blindelings op de
Blind Spot Monitor-functie. De functie
kan niet beoordelen of het veilig is om
van rijstrook te wisselen. Daarom kan,
als uitsluitend op het systeem wordt
vertrouwd, een aanrijding het gevolg
zijn, waardoor dodelijk of ernstig letsel
kan ontstaan.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
Afhankelijk van de omstandigheden
werkt het systeem mogelijk niet goed.
Daarom dient de bestuurder altijd zelf
visueel de veiligheid te controleren.
De Blind Spot Monitor-functie werkt
wanneer
• Het BSM-systeem is ingeschakeld
(→blz. 100)
• De rijsnelheid hoger is dan ongeveer
16 km/h
De Blind Spot Monitor-functie
signaleert een auto wanneer
• Een auto in een aangrenzende
rijstrook uw auto inhaalt.
• U haalt een auto in een aangrenzende
rijstrook langzaam in.
• Een andere auto binnen het
detectiegebied komt wanneer deze
van rijstrook wisselt.
Situaties waarin het systeem geen
auto signaleert
De Blind Spot Monitor-functie is niet
ontworpen om de volgende typen
voertuigen en/of objecten te signaleren:
• Kleine motorfietsen, fietsen,
voetgangers, enz.
*
• Tegemoetkomende auto's
• Vangrails, muren, bebording,
geparkeerde auto's en vergelijkbare
stilstaande objecten
*
• Auto's achter u die op dezelfde
rijstrook rijden*
• Auto's die 2 rijstroken van uw auto
verwijderd zijn*
• Auto's die snel door uw auto worden
ingehaald*
*
: Afhankelijk van de omstandigheden
wordt een voertuig en/of object toch
gesignaleerd.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
240
Page 243 of 510

Omstandigheden waaronder het
systeem mogelijk niet goed werkt
• In de volgende gevallen signaleert de
Blind Spot Monitor-functie auto's
mogelijk niet correct:
– Als de sensor niet goed is uitgelijnd
doordat de sensor of de omgeving
ervan is blootgesteld aan hevige
schokken
– Wanneer de sensor of de omgeving
ervan op de achterbumper is bedekt
door modder, sneeuw of ijs of
wanneer er een sticker op is geplakt
– Bij het rijden op een nat wegdek als
gevolg van slecht weer, zoals zware
regenval, sneeuw, of mist
– Wanneer meerdere auto's naderen
met slechts weinig ruimte tussen
elke auto
– Wanneer er slechts weinig ruimte zit
tussen uw auto en een auto achter u
– Bij een duidelijk verschil in snelheid
tussen uw auto en de auto die
binnen het detectiegebied komt
– Wanneer het snelheidsverschil
tussen uw auto en een andere auto
verandert
– Wanneer een auto het
detectiegebied binnenkomt met
ongeveer dezelfde snelheid als uw
auto
– Wanneer uw auto vanuit stilstand
wegrijdt, blijft een auto in het
detectiegebied
– Bij het op- en afrijden van
opeenvolgende steile hellingen,
zoals heuvels, dalingen in de weg,
enz.
– Bij het rijden op wegen met scherpe
bochten, opeenvolgende bochten of
oneffenheden
– Wanneer de rijstroken breed zijn of
wanneer op de rand van een
rijstrook wordt gereden en de auto
op een aangrenzende rijstrook ver
van uw auto vandaan is
– Wanneer een fietsendrager of een
ander accessoire op de achterzijde
van de auto is gemonteerd– Bij een duidelijk verschil in hoogte
tussen uw auto en de auto die
binnen het detectiegebied komt
– Direct nadat de Blind Spot
Monitor-functie is ingeschakeld
• In de volgende gevallen is de kans dat
de Blind Spot Monitor-functie
onnodig een auto en/of object
signaleert groter:
– Als de sensor niet goed is uitgelijnd
doordat de sensor of de omgeving
ervan is blootgesteld aan hevige
schokken
– Wanneer de afstand tussen uw auto
en een vangrail, muur, enz. die het
detectiegebied binnenkomt kort is
– Bij het op- en afrijden van
opeenvolgende steile hellingen,
zoals heuvels, dalingen in de weg,
enz.
– Wanneer de rijstroken smal zijn of
wanneer op de rand van een
rijstrook wordt gereden en een auto
die op een andere dan de
aangrenzende rijstroken rijdt het
detectiegebied binnenkomt
– Bij het rijden op wegen met scherpe
bochten, opeenvolgende bochten of
oneffenheden
– Als de banden slippen of spinnen
– Wanneer er slechts weinig ruimte zit
tussen uw auto en een auto achter u
– Wanneer een fietsendrager of een
ander accessoire op de achterzijde
van de auto is gemonteerd
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
241
4
Rijden
Page 244 of 510

De Rear Crossing Traffic Alert-functie
De Rear Crossing Traffic Alert werkt wanneer de achteruitversnelling is ingeschakeld. Hij
kan andere auto's signaleren die van rechts of links achter naderen. Hij maakt gebruik van
radarsensoren om de bestuurder te waarschuwen voor de aanwezigheid van andere
auto's: de indicatoren in de buitenspiegels gaan knipperen en er klinkt een zoemer.
1Naderende auto's
2Detectiegebieden
WAARSCHUWING!
Waarschuwingen met betrekking tot
het gebruik van het systeem
Vertrouw niet blindelings op het
systeem, aangezien er een grens is aan
de mate van nauwkeurigheid bij de
herkenning en de ondersteunende
mogelijkheden die dit systeem kan
bieden. Het is altijd de
verantwoordelijkheid van de
bestuurder om de omgeving van de
auto in de gaten te houden en veilig te
rijden. (→Blz. 240)
Ervoor zorgen dat het systeem goed
werkt
→Blz. 239
Weergave RCTA-icoon
Wanneer een auto wordt gesignaleerd die
van rechts of links achter nadert, wordt
het volgende weergegeven op het
scherm van het navigatiesysteem.Wanneer de Toyota Parking Assist Monitor
wordt weergegeven
Wanneer de Panoramic View
Monitor-monitor (indien aanwezig) wordt
weergegeven
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
242
Page 245 of 510

De detectiegebieden van de Rear Crossing Traffic Alert-functie
Hieronder staan de gebieden aangegeven waarin voertuigen kunnen worden gesignaleerd.
Om ervoor te zorgen dat de bestuurder een consistente reactietijd heeft, kan de zoemer
een waarschuwing geven voor snellere auto's die verder weg zijn.
Bijvoorbeeld:
Naderende auto Snelheid1
Afstand waarschuwing (bij benadering)
Snel 28 km/h 20 m
Langzaam 8 km/h 5,5 m
De Rear Crossing Traffic Alert-functie
werkt wanneer
• Het BSM-systeem is ingeschakeld.
(→Blz. 100)
• De selectiehendel in stand R staat.
• De rijsnelheid lager is dan ongeveer
8 km/h.
• De rijsnelheid van de naderende auto
tussen ongeveer 8 km/h en 28 km/h
ligt.
Situaties waarin het systeem geen
auto signaleert
De Rear Crossing Traffic Alert-functie is
niet ontworpen om de volgende typen
voertuigen en/of objecten te signaleren:
• Voertuigen die van direct achter de
auto naderen
• Voertuigen die achteruit inparkeren in
een parkeerruimte naast uw auto• Voertuigen die niet kunnen worden
gesignaleerd door de sensoren als
gevolg van obstakels
• Vangrails, muren, bebording,
geparkeerde auto's en vergelijkbare
stilstaande objecten
*
• Kleine motorfietsen, fietsen,
voetgangers, enz.*
• Voertuigen die van de auto af
bewegen
• Voertuigen die naderen vanuit
parkeerruimtes naast uw auto
*
• De afstand tussen de sensor en de
naderende auto wordt te klein
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
243
4
Rijden
Page 246 of 510

*: Afhankelijk van de omstandigheden
wordt er mogelijk een auto en/of object
gesignaleerd.
Situaties waarin het systeem mogelijk
niet goed werkt
In de volgende gevallen signaleert de
Rear Crossing Traffic Alert-functie auto's
mogelijk niet correct:
•
Als de sensor niet goed is uitgelijnd
doordat de sensor of de omgeving er-
van is blootgesteld aan hevige schokken
• Wanneer de sensor of de omgeving
ervan op bovenstaande positie op de
achterbumper is bedekt door modder,
sneeuw of ijs of wanneer er een
sticker op is geplakt
• Bij het rijden op een nat wegdek als
gevolg van slecht weer, zoals zware
regenval, sneeuw, of mist
•
Wanneer meerdere auto's naderen met
slechts weinig ruimte tussen elke auto
• Wanneer een auto met hoge snelheid
nadert
•
Als er uitrusting die een sensor kan hin-
deren, zoals een sleepoog, bumperbe-
schermer (een extra beschermstrip,
enz.), fietsendrager of sneeuwploeg, is
geplaatst
• Bij het achteruitrijden op een helling
met een grote verandering in het
hellingspercentage
• Bij het onder een scherpe hoek
achteruit uitrijden van een
parkeerplaats
• Bij het rijden met een aanhangwagen
• Bij een duidelijk verschil in hoogte
tussen uw auto en de auto die binnen
het detectiegebied komt
• Wanneer een sensor of de omgeving
van een sensor zeer heet of koud is
• Als de wielophanging is gewijzigd of
als er een andere maat banden dan
voorgeschreven is gemonteerd
• Als de voorzijde van de auto omhoog
of omlaag staat door de belading van
de auto
• Wanneer u achteruitrijdend een bocht
maakt
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
244
Page 247 of 510

• Wanneer een voertuig een bocht
maakt in het detectiegebied
Situaties waarin het systeem mogelijk
werkt, zelfs als er geen kans op een
aanrijding is
In de volgende gevallen is de kans dat de
Rear Crossing Traffic Alert-functie
onnodig een auto en/of object
signaleert groter:
• Wanneer de parkeerplaats uitkijkt op
een straat en er auto's over die straat
rijden
• Wanneer de afstand tussen uw auto
en metalen objecten, zoals een
vangrail, wand, verkeersbord ofgeparkeerde auto, die mogelijk
elektrische golven richting de
achterzijde van de auto reflecteren,
kort is
• Als er uitrusting die een sensor kan
hinderen, zoals een sleepoog,
bumperbeschermer (een extra
beschermstrip, enz.), fietsendrager of
sneeuwploeg, is geplaatst
• Wanneer een voertuig uw auto van
opzij passeert
• Wanneer een gesignaleerde
naderende auto een bocht maakt
• Als er zich ronddraaiende objecten,
zoals een ventilator van een
airco-unit, in de buurt van de auto
bevinden
• Als er water op de achterbumper spat
of gespoten wordt, bijvoorbeeld van
een sproeier
• In geval van bewegende objecten
(vlaggen, uitlaatgassen, grote
regendruppels of sneeuwvlokken,
plassen op het wegdek, enz.)
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
245
4
Rijden
Page 248 of 510

• Wanneer de afstand tussen uw auto
en een vangrail, muur, enz. die het
detectiegebied binnenkomt kort is
• Roosters en goten
• Wanneer een sensor of de omgeving
van een sensor zeer heet of koud is
• Als de wielophanging is gewijzigd of
als er een andere maat banden dan
voorgeschreven is gemonteerd
• Als de voorzijde van de auto omhoog
of omlaag staat door de belading van
de auto
4.5.10 Toyota Parking
Assist-sensor*
*: Indien aanwezig
De afstand van uw auto tot obstakels bij
het fileparkeren en achteruit
inparkeren in een garage wordt
gemeten door sensoren en wordt
doorgegeven via de displays en een
zoemer. Controleer bij gebruik van dit
systeem ook altijd zelf de omgeving.
Soorten sensoren
1Hoeksensoren voor
2Binnenste sensoren voor
3Hoeksensoren achter
4Binnenste sensoren achter
5Zijsensoren voor
6Zijsensoren achter
Toyota Parking Assist-sensor
in-/uitschakelen
De Toyota Parking Assist-sensor kan
worden ingeschakeld/uitgeschakeld via
het scherm
(→100) van het
multi-informatiedisplay.
Wanneer ON (aan) wordt geselecteerd,
gaat het controlelampje van de Toyota
Parking Assist-sensor branden.
Wanneer OFF (uit) wordt geselecteerd,
wordt de Toyota Parking Assist-sensor
pas weer ingeschakeld wanneer ON (aan)
wordt geselecteerd via het scherm
op
het multi-informatiedisplay. (Het
systeem wordt niet automatisch
ingeschakeld, zelfs niet wanneer het
hybridesysteem opnieuw wordt gestart.)
Display
Wanneer de sensoren een obstakel
signaleren, wordt de bestuurder door
middel van de volgende displays
geïnformeerd over de positie en afstand tot
het obstakel.
Multi-informatiedisplay
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
246