Page 49 of 510

WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Controleer als er een zitkussen
geplaatst is altijd of de
schoudergordel over het midden van
de schouder van het kind loopt. De
gordel mag niet langs de nek van het
kind lopen, maar mag ook niet van de
schouder van het kind vallen.
• Volg bij het plaatsen van een baby-
of kinderzitje altijd de
gebruiksaanwijzing van de fabrikant.
Baby- of kinderzitje vastgezet met een
onderste ISOfix-bevestigingspunt
Onderste ISOfix-bevestigingspunten
(ISOfix-baby- of kinderzitje)
Voor de buitenste zitplaatsen achter zijn la-
ge bevestigingspunten aanwezig. (Merkte-
kens geven aan waar de bevestiging-
spunten zich in de stoelen bevinden.)
Plaatsing van onderste ISOfix-
bevestigingspunt (ISOfix-baby- of
kinderzitje)
Plaats het baby- of kinderzitje aan de
hand van de bijgesloten handleiding.
Als het desbetreffende baby- of kinderzitje
niet binnen de “universele” categorie valt
(of de benodigde informatie staat niet in de
tabel), raadpleeg dan de “voertuiglijst” van
de fabrikant van het baby- of kinderzitje
voor de diverse mogelijke montageposities
of doe navraag naar de compatibiliteit bij de
verkoper van het baby- of kinderzitje.
(→
Blz. 41)1. Verwijder indien mogelijk de
hoofdsteun indien deze de plaatsing
van het baby- of kinderzitje hindert.
Zet anders de hoofdsteun in de
hoogste stand. (→Blz. 131)
2. Verwijder de klepjes van de
bevestigingspunten en plaats het
baby- of kinderzitje op de stoel.
De stangen worden achter de klepjes
van de bevestigingspunten geplaatst.
3. Beweeg het baby- of kinderzitje na
het plaatsen naar achteren en naar
voren om te controleren of het goed
vastzit. (→Blz. 46)
WAARSCHUWING!
Als er een baby- of kinderzitje wordt
geplaatst
Neem de volgende voorzorgsmaatre-
gelen in acht. Het niet in acht nemen
van de voorzorgsmaatregelen kan do-
delijk of ernstig letsel tot gevolg
hebben.
• Verstel de rugleuning niet meer
nadat het baby- of kinderzitje is
geplaatst.
• Controleer bij het gebruik van de
onderste bevestigingspunten of er
geen vreemde voorwerpen rond de
bevestigingspunten aanwezig zijn en
of de gordel niet klem zit achter het
zitje.
1 .2 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
47
1
Veiligheid en beveiliging
Page 50 of 510

WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Volg bij het plaatsen van een baby-
of kinderzitje altijd de
gebruiksaanwijzing van de fabrikant.
Met een bevestigingspunt voor de
bovenste gordel
Bevestigingspunten bovenste gordel
Voor de buitenste zitplaatsen achter zijn
bevestigingspunten voor de bovenste
gordel aanwezig.
Gebruik de bevestigingspunten voor de
bovenste gordel bij het vastmaken van de
bovenste gordel.
Bovenste gordel vastmaken aan het
bevestigingspunt voor de bovenste
gordel
Plaats het baby- of kinderzitje aan de
hand van de bijgesloten handleiding.
1. Zet de hoofdsteun in de hoogste
stand.
Verwijder indien mogelijk de
hoofdsteun indien deze de plaatsing
van het baby- of kinderzitje of de
bovenste gordel hindert. (→Blz. 131)2. Zet de haak vast aan het
bevestigingspunt voor de bovenste
gordel en trek de bovenste gordel aan.
Controleer of de bovenste gordel
goed vastzit. (→Blz. 46)
Wanneer u het baby- of kinderzitje
plaatst terwijl de hoofdsteun omhoog
staat, zorg er dan voor dat de bovenste
gordel onder de hoofdsteun door loopt.
WAARSCHUWING!
Als er een baby- of kinderzitje wordt
geplaatst
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet
in acht nemen van de
voorzorgsmaatregelen kan dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg hebben.
•
Bevestig de bovenste gordel stevig en
controleer of de gordel niet gedraaid
is.
• Bevestig de bovenste gordel
uitsluitend aan het bevestigingspunt
voor de bovenste gordel.
•
Verstel de rugleuning niet meer nadat
het baby- of kinderzitje is geplaatst.
• Volg bij het plaatsen van een baby-
of kinderzitje altijd de
gebruiksaanwijzing van de fabrikant.
• Wanneer u het baby- of kinderzitje
plaatst terwijl de hoofdsteun
omhoog staat, zet dan, nadat de
hoofdsteun omhoog is gezet en het
bevestigingspunt voor de bovenste
gordel vervolgens is vastgemaakt, de
hoofdsteun niet in een lagere stand.
1 .2 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
48
Page 51 of 510

1.3 Noodoproep
1.3.1 ERA-GLONASS/EVAK*1, 2, 3
*1: Indien aanwezig
*2: Werkt in regio's waar
noodoproepdiensten worden
aangeboden. Neem voor meer informatie
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.
*3: De systeemnaam kan per land
verschillend zijn.
Het noodoproepapparaat is een
apparaat dat in een auto is geplaatst om
(met behulp van GLONASS-signalen
[Global Navigation Satellite System] en
GPS-signalen [Global Positioning
System]) de locatie en rijrichting van de
auto te bepalen en om ervoor te zorgen
dat er bij verkeersongevallen en andere
incidenten op autowegen in de landen
waar noodoproepdiensten worden
aangeboden (niet-aanpasbare)
informatie over de auto wordt
verzameld en verzonden. Daarnaast
zorgt het apparaat via mobiele
netwerken (GSM) voor het verzenden
en ontvangen van gesproken
communicatie tussen de auto en de
ERA-GLONASS/EVAK-systeembeheerder.
Er zijn automatische noodoproepen
(automatische melding van een
aanrijding) en handmatige
noodoproepen (door het indrukken van
de toets SOS) mogelijk naar het
ERA-GLONASS/EVAK-controlecentrum.
Deze service is verplicht krachtens de
technische voorschriften van de
douane-unie.
Systeemonderdelen
1Microfoon
2Toets SOS*
3Controlelampjes
*: Deze toets is bestemd voor
communicatie met de
ERA-GLONASS/EVAK-systeembeheerder.
Andere SOS-toetsen van overige
systemen van een auto hebben geen
betrekking op het apparaat en zijn niet
bestemd voor communicatie met de
ERA-GLONASS/EVAK-systeembeheerder.
Noodoproepdiensten
Automatische noodoproepen
Als een airbag wordt geactiveerd, belt het
systeem automatisch het ERA-
GLONASS/EVAK-controlecentrum.
*De
medewerker van het controlecentrum
ontvangt de locatie van de auto, het
tijdstip waarop het ongeval plaatsvond
en het VIN van de auto, en probeert de
inzittenden van de auto te spreken om de
ernst van de situatie te beoordelen. Als
de inzittenden niet in staat zijn om te
communiceren, behandelt de
medewerker de oproep als een
noodgeval, neemt hij of zij contact op met
de dichtstbijzijnde hulpdiensten (112,
enz.) en verzoekt hij of zij om assistentie
ter plaatse.
*: In sommige gevallen kan er geen
oproep worden verzonden. (→50)
1 .3 Noodoproep
49
1
Veiligheid en beveiliging
Page 52 of 510

Handmatige noodoproepen
Druk in een noodsituatie op de toets SOS
om het ERA-GLONASS/EVAK-
controlecentrum te bellen.
*De medewerker
van het controlecentrum zal de locatie van
uw auto bepalen, de situatie beoordelen en
de benodigde hulpdiensten sturen.
Als u per ongeluk op de toets SOS hebt
gedrukt, zeg dan tegen de medewerker
dat er geen sprake is van een noodgeval.
*: In sommige gevallen kan er geen
oproep worden verzonden. (→50)
Controlelampjes
Wanneer het contact AAN wordt gezet, gaat
het rode controlelampje gedurende 10 se-
conden branden en gaat vervolgens het
groene controlelampje branden om aan te
geven dat het systeem is ingeschakeld. De
controlelampjes geven het volgende aan:
• Als het groene controlelampje gaat
branden en blijft branden, is het
systeem ingeschakeld.
• Als het groene controlelampje
tweemaal per seconde knippert, wordt
er een automatische of handmatige
noodoproep gedaan.
• Als er geen controlelampjes branden,
is het systeem niet ingeschakeld.
• Als het rode controlelampje brandt op
een ander moment dan direct na het
AAN zetten van het contact, is er
mogelijk een storing in het systeem
aanwezig of is de back-upbatterij
mogelijk leeg. Neem contact op met
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
• Als het rode controlelampje
gedurende ongeveer 30 seconden
knippert tijdens een noodoproep, is
de verbinding verbroken of is het
signaal van het mobiele netwerk te
zwak.
De back-upbatterij heeft een levensduur
van ten minste 3 jaar.Testmodus apparaat
Het apparaat is voorzien van een testmodus
om de werking van het noodoproepsysteem
te testen. Neem contact op met een
erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige
om het apparaat te testen.
WAARSCHUWING!
Wanneer er geen noodoproep kan
worden geplaatst
• In de volgende situaties kunnen
mogelijk geen noodoproepen
worden gedaan. Neem in dergelijke
gevallen op een andere wijze contact
op met hulpdiensten (112, enz.).
–
Zelfs als de auto zich in het ontvan-
gstgebied van de mobiele telefoon
bevindt, kan het moeilijk zijn om
contact te leggen met het ERA-
GLONASS/EVAK-controlecentrum
als de ontvangst slecht is of de lijn
bezet is. In dergelijke gevallen krijgt
u mogelijk geen contact met het
ERA-GLONASS/EVAK-controlecen-
trum en kunt u dus geen noodopro-
epen doen en kunnen hulpdiensten
niet worden ingeschakeld, ook al
probeert het systeem verbinding te
maken met het ERA-GLONASS/
EVAK-controlecentrum.
–Wanneer de auto zich buiten het dek-
kingsgebied van het mobiele-tele-
foonnetwerk bevindt, kunnen er geen
noodoproepen worden verzonden.
–Wanneer er een storing aanwezig is in
de bijbehorende apparatuur (zoals
het paneel van de toets SOS, de
controlelampjes, microfoon,
luidspreker, DCM, antenne of op de
apparatuur aangesloten bedrading) of
deze beschadigd of kapot is, kan er
geen noodoproep worden geplaatst.
– Tijdens een noodoproep doet het
systeem herhaaldelijk een poging
om contact op te nemen met het
ERA-GLONASS/EVAK- controlecen-
trum. Als er echter als gevolg van
1 .3 Noodoproep
50
Page 53 of 510

WAARSCHUWING!(Vervolg)
een slechte ontvangst geen contact
kan worden gelegd met het ERA-
GLONASS/EVAK-controlecentrum,
kan het systeem mogelijk geen
contact maken met het mobiele
netwerk en wordt de noodoproep
beëindigd zonder dat er verbinding
is gemaakt. Het rode controlelampje
knippert gedurende ongeveer
30 seconden om aan te geven dat
de verbinding is verbroken.
– Het apparaat werkt mogelijk niet
wanneer er een kracht op wordt
uitgeoefend.
• Als de spanning van de 12V-accu
afneemt of als de accu is losgenomen,
kan het systeem mogelijk geen
verbinding maken met het ERA-
GLONASS/ EVAK-controlecentrum.
Als het noodoproepsysteem wordt
vervangen door een nieuw exemplaar
Het noodoproepsysteem moet worden
geregistreerd. Neem contact op met een
erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
WAARSCHUWING!
Voor uw veiligheid
• Rijd voorzichtig. De functie van dit
systeem is om u te helpen bij het
plaatsen van een noodoproep bij
ongevallen, zoals een verkeerson-
geval of een plotseling medisch
noodgeval. Het systeem biedt de
bestuurder en de passagiers op geen
enkele wijze bescherming. Rijd
voorzichtig en doe voor uw veiligheid
altijd uw veiligheidsgordel om.
• Geef bij noodgevallen uw leven en de
levens van anderen topprioriteit.
• Wanneer u een branderige lucht of
anderszins een vreemde lucht ruikt,
verlaat dan de auto en zoek
onmiddellijk een veilige plek op.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Het systeem signaleert schokken,
waardoor de automatische
meldingen mogelijk niet altijd
overeenkomen met de werking van
het airbagsysteem. (Als de auto van
achteren wordt aangereden, enz.)
• Verstuur om veiligheidsredenen
geen noodoproep tijdens het rijden.
Wanneer u tijdens het rijden belt, kan
het zijn dat u het stuurwiel niet goed
kunt bedienen, waardoor er een
ongeval kan ontstaan.
Breng de auto tot stilstand en
controleer of de omgeving veilig is
alvorens een noodoproep te plaatsen.
• Vervang zekeringen altijd door de
voorgeschreven zekeringen. Als u
andere zekeringen gebruikt, kan er
kortsluiting in het circuit optreden en
kan er brand ontstaan.
•
Wanneer u het systeem gebruikt
terwijl er rook is of sprake is van een
ongewone geur, kan er brand ontstaan.
Stop onmiddellijk met het gebruik van
het systeem en neem contact op met
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
OPMERKING
Voorkomen van schade
Voorkom dat er vloeistof op het paneel
van de toets SOS, enz. komt en sla er
niet tegenaan.
In geval van een storing in het paneel
van de toets SOS, de luidspreker of de
microfoon tijdens een noodoproep of
een handmatige onderhoudscontrole
Het is wellicht niet mogelijk om noodo-
proepen te doen, de systeemstatus te be-
vestigen of te communiceren met de me-
dewerker van het ERA-GLONASS/EVAK-
controlecentrum. Als de apparatuur be-
schadigd is, neem dan contact op met een
1 .3 Noodoproep
51
1
Veiligheid en beveiliging
Page 54 of 510

OPMERKING(Vervolg)
erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
1.4 Hybridesysteem
1.4.1 Kenmerken hybridesysteem
Uw auto is een hybridevoertuig. De eigenschappen van uw auto zijn anders dan die
van conventionele auto's. Zorg ervoor dat u de eigenschappen van uw auto goed leert
kennen en gebruik de functies voorzichtig.
Bij het hybridesysteem werken een benzinemotor en een elektromotor (tractiemotor)
samen, afhankelijk van de rijomstandigheden, om het brandstofverbruik en de
uitlaatgasemissie te verlagen.
1Benzinemotor
2Elektromotor voor (tractiemotor)
3Elektromotor achter (tractiemotor)*
*: Alleen AWD-uitvoeringen
Bij stilstand/tijdens wegrijden
Wanneer de auto stilstaat, wordt de
benzinemotor uitgeschakeld
*. Bij het
wegrijden wordt de auto aangedreven
door de elektromotor (tractiemotor). Bij
het rijden met lage snelheid of bij het
afrijden van een flauwe helling wordt de
benzinemotor uitgeschakeld
*en wordt de
elektromotor (tractiemotor)
ingeschakeld.Wanneer de selectiehendel in stand N
staat, wordt het batterijpakket
(tractiebatterij) niet opgeladen.
*: Wanneer het batterijpakket
(tractiebatterij) moet worden opgeladen
of wanneer de motor aan het opwarmen
is, enz., wordt de benzinemotor niet
automatisch uitgeschakeld. (→Blz. 53)
De afbeelding dient slechts ter illustratie en wijkt mogelijk af van de werkelijkheid.
1 .3 Noodoproep
52
Page 55 of 510

Tijdens normaal rijden
De auto wordt voornamelijk aangedreven
door de benzinemotor. De elektromotor
(tractiemotor) laadt zo nodig het
batterijpakket (tractiebatterij) op.
Tijdens sterk accelereren
Wanneer het gaspedaal volledig wordt
ingetrapt, wordt de energie van het
batterijpakket (tractiebatterij)
toegevoegd aan de energie die de
benzinemotor levert via de elektromotor
(tractiemotor).
Tijdens het remmen (regeneratief
remmen)
De wielen drijven de elektromotor
(tractiemotor) aan, waardoor energie
wordt opgewekt en het batterijpakket
(tractiebatterij) wordt opgeladen.
Waarschuwingssysteem naderende
auto
Als u rijdt met uitgeschakelde
benzinemotor, wordt er een geluid, dat
aangepast wordt aan de rijsnelheid,
afgespeeld om mensen in de buurt te
waarschuwen dat de auto nadert. Het
geluid stopt als de rijsnelheid hoger
wordt dan ongeveer 25 km/h.
Regeneratief remmen
• In de volgende situaties wordt
kinetische energie omgezet in
elektrische energie en wordt er een
afremmingskracht gegenereerd
terwijl tegelijkertijd het batterijpakket
(tractiebatterij) wordt opgeladen.
– Het gaspedaal wordt losgelaten
terwijl er wordt gereden in stand D
of B.
– Het rempedaal wordt ingetrapt
terwijl er wordt gereden in stand D
of B.
• Auto's met benzineroetfiltersysteem:
Als het benzineroetfiltersysteem
(→blz. 285) in werking is om het
uitlaatgasfilter te regenereren, wordt
het batterijpakket (tractiebatterij)
mogelijk niet opgeladen.Hybridesysteemindicator
De hybridesysteemindicator geeft het
uitgaande vermogen en het
regeneratieniveau van het
hybridesysteem weer. (→Blz. 87)
Omstandigheden waarin de
benzinemotor mogelijk niet wordt
uitgeschakeld
De benzinemotor wordt automatisch
gestart en uitgeschakeld. Hij wordt
echter onder de volgende
omstandigheden mogelijk niet
automatisch uitgeschakeld
*:
• Tijdens de opwarmfase van de
benzinemotor
• Tijdens het opladen van het
batterijpakket (tractiebatterij)
• Als de temperatuur van het
batterijpakket (tractiebatterij) hoog
of laag is
• Als de verwarming is ingeschakeld
*:Afhankelijk van de omstandigheden
wordt de benzinemotor mogelijk ook
niet automatisch uitgeschakeld in
andere dan de hiervoor genoemde
situaties.
Opladen van het batterijpakket
(tractiebatterij)
Omdat het batterijpakket (tractiebatterij)
indien nodig door de benzinemotor wordt
opgeladen, hoeft het niet door een
externe bron te worden opgeladen. Als de
auto echter gedurende lange tijd wordt
geparkeerd, wordt het batterijpakket
(tractiebatterij) langzaam ontladen.
1 .4 Hybridesysteem
53
1
Veiligheid en beveiliging
Page 56 of 510

Daarom moet u ervoor zorgen dat er elke
paar maanden gedurende minimaal
30 minuten of 16 km met de auto gereden
wordt. Als het batterijpakket
(tractiebatterij) volledig ontladen raakt en
u het hybridesysteem niet meer kunt
starten, neem dan contact op met een
erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Opladen van de 12V-accu
→Blz. 411
Als de 12V-accu leeg is, vervangen is
of verwijderd is geweest.
De benzinemotor stopt mogelijk niet, ook
niet als de auto door het batterijpakket
(tractiebatterij) wordt aangedreven. Als
dit probleem enkele dagen aanhoudt,
neem dan contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.
Geluiden en trillingen die kenmerkend
zijn voor een hybrideauto
Mogelijk zijn er geen motorgeluiden
hoorbaar of trillingen voelbaar terwijl de
auto wel kan rijden en het controlelampje
READY brandt. Activeer uit
veiligheidsoverwegingen de parkeerrem
en zorg dat u stand P hebt ingeschakeld
wanneer u de auto parkeert.
De volgende geluiden of trillingen
kunnen hoorbaar of voelbaar zijn als het
hybridesysteem in werking is en deze
duiden niet op een defect:
• Er kunnen motorgeluiden hoorbaar
zijn uit het motorcompartiment.
• Bij het inschakelen of uitschakelen
van het hybridesysteem kan er geluid
hoorbaar zijn dat afkomstig is van het
batterijpakket (tractiebatterij) onder
de achterstoelen.
• Bij het inschakelen of uitschakelen
van het hybridesysteem zijn er
mogelijk werkingsgeluiden van het
relais te horen, zoals een klik of eenvaag gerammel, dat afkomstig is van
het batterijpakket (tractiebatterij)
onder de achterstoelen.
• Als de achterklep open is, kunnen er
geluiden van het hybridesysteem
hoorbaar zijn.
• Als de benzinemotor start of stopt, bij
rijden met lage snelheden of als de
motor met stationair toerental draait,
kunnen er geluiden hoorbaar zijn van
de transmissie.
• Bij sterk accelereren kunnen er
motorgeluiden hoorbaar zijn.
• Als het rempedaal wordt ingetrapt of
het gaspedaal wordt losgelaten,
kunnen er geluiden hoorbaar zijn die
worden veroorzaakt door het
regeneratief remmen.
• Als de benzinemotor start of stopt,
kunnen trillingen voelbaar zijn.
• Via de ventilatieopening kunnen
geluiden hoorbaar zijn die afkomstig
zijn van de koelventilator. (→Blz. 56)
Waarschuwingssysteem naderende
auto
In de volgende gevallen is het
waarschuwingssysteem voor een
naderende auto mogelijk moeilijk te
horen voor mensen in de buurt.
• In gebieden met harde
omgevingsgeluiden
• In de wind of regen
Ook is het waarschuwingssysteem voor
een naderende auto achter de auto
mogelijk moeilijker te horen dan voor de
auto omdat het systeem aan de
voorzijde van de auto is geïnstalleerd.
Als “Proximity Notification System
Malfunction Visit Your Dealer” (Storing
in waarschuwingssysteem naderende
auto. Ga naar uw dealer) op het
multi-informatiedisplay wordt
weergegeven
Er is mogelijk een storing aanwezig in
het waarschuwingssysteem voor een
naderende auto. Laat de auto nakijken
1 .4 Hybridesysteem
54