Page 201 of 297

Rijden en bediening199Inschakelen
De parkeerhulp achter wordt geacti‐
veerd wanneer u bij ingeschakeld
contact de achteruitversnelling
inschakelt. Dit wordt bevestigd door
een geluidssignaal.Info-Display zonder aanraakscherm
Het systeem is klaar voor gebruik,
wanneer het led-lampje in de
parkeerhulpknop é niet brandt.Info-Display met aanraakscherm
Activeer de parkeerhulp in de
persoonlijke instellingen 3 127.Melding
Afhankelijk van de kant waar de auto
dichter bij een obstakel is, klinken er
aan de betreffende zijde akoestische
waarschuwingssignalen in de auto. De geluidssignalen volgen elkaarsneller op naarmate de afstand tot dat
obstakel afneemt. Is de afstand klei‐
ner dan ongeveer 30 cm, dan klinkt er een continu geluid.
Ook wordt de afstand tot obstakels
achter de auto weergegeven door
veranderlijke afstandslijnen op het
Info-Display 3 123. Wanneer u het
obstakel erg dicht bent genaderd,
verschijnt het gevarensymbool +.
UitschakelenInfo-Display zonder aanraakscherm
Druk op é om het systeem handma‐
tig uit te schakelen. Het led-lampje in
de knop gaat branden, wanneer het
systeem gedeactiveerd is.Info-Display met aanraakscherm Deactiveer de parkeerhulp in de
persoonlijke instellingen 3 127. De
staat van het systeem
Als het systeem uitgeschakeld is,
wordt het bij de volgende keer inscha‐
kelen van het contact niet automa‐
tisch opnieuw ingeschakeld.
Parkeerhulp voor-achter
De parkeerhulp voor-achter meet de
afstand tussen de auto en voorgele‐
gen obstakels en achter de auto.
Deze informeert en waarschuwt u met akoestische signalen en een aandui‐
ding op het display.
Het gebruikt twee verschillende
akoestische waarschuwingssignalen
voor de controlezones voor en achter,
elk met een andere geluidsfrequentie.
Page 202 of 297

200Rijden en bedieningHet systeem gebruikt ultrasone
parkeerhulpsensoren in de achter- en voorbumper.
Inschakelen
Wanneer bij een rijsnelheid lager dan
10 km/h een obstakel voor de auto
wordt gedetecteerd, wordt naast de
parkeerhulp ook de parkeerhulp voor
geactiveerd.Info-Display zonder aanraakscherm
Het systeem is klaar voor gebruik,
wanneer het led-lampje in de
parkeerhulpknop é niet brandt.Info-Display met aanraakscherm
Activeer de parkeerhulp in de
persoonlijke instellingen 3 127.
Melding
Afhankelijk van de kant waar de auto
dichter bij een obstakel is, klinken er
aan de betreffende zijde akoestische
waarschuwingssignalen in de auto.
De geluidssignalen volgen elkaar
sneller op naarmate de afstand tot dat
obstakel afneemt. Is de afstand klei‐
ner dan ongeveer 30 cm, dan klinkt er een continu geluid.
Ook wordt de afstand tot obstakels
voor en achter de auto weergegeven
door veranderlijke afstandslijnen op
het Info-Display 3 123.
Als de auto langer dan 3 seconden in
een vooruitversnelling stopt, als de
automatische versnellingsbak op P
staat of als er geen andere obstakels worden gedetecteerd, klinken er geen
geluidssignalen.
Uitschakelen
Het systeem wordt automatisch uitge‐
schakeld door bij een rijsnelheid van
meer dan 10 km/u op de parkeerhulp‐
knop é te drukken.
Info-Display zonder aanraakscherm
Druk op é om het systeem uit te
schakelen. Het led-lampje in de knop gaat branden, wanneer het systeem
gedeactiveerd is.Info-Display met aanraakscherm
Deactiveer de parkeerhulp in de
persoonlijke instellingen 3 127.
Als het systeem handmatig uitge‐
schakeld is, wordt het bij de volgende
keer inschakelen van het contact niet automatisch opnieuw ingeschakeld.
Systeembeperkingen Bij een storing of als het systeemtijdelijk niet goed werkt, bijv. vanwege
veel geluid buiten of andere storende factoren, gaat H op de instrumen‐
tengroep branden. Er verschijnt een
bericht op het Driver Information
Center.
9 Waarschuwing
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen reflecterende oppervlak‐
ken van uiteenlopende aard op
voorwerpen of kleding evenals
Page 203 of 297

Rijden en bediening201externe geluidsbronnen ertoe
leiden dat het systeem obstakels niet waarneemt.
In het bijzonder moet gelet worden op lage obstakels die het onderstegedeelte van de bumper kunnen
beschadigen.Voorzichtig
Het systeem werkt eventueel
minder goed wanneer de senso‐
ren zijn bedekt, bijv. met ijs of
sneeuw.
Het parkeerhulpsysteem werkt bij
een zware belading eventueel
minder goed.
Voor grotere auto's in de buurt
(bijv. off-roads, minivans, vans)
gelden speciale voorwaarden. De
objectherkenning en de juiste
afstandsindicatie in het bovenste
deel van deze voertuigen kan niet
worden gegarandeerd.
Objecten met een erg klein reflec‐ tievlak, bijv. smalle voorwerpen of
zachte materialen, herkent het
systeem mogelijkerwijs niet.
Parkeerhulpsystemen detecteren
geen voorwerpen buiten het
detectiebereik.
Blindehoeksysteem
Het dodehoeksysteem detecteert en
meldt objecten die zich, binnen een
bepaalde dode hoek, aan weerszij‐
den van de auto bevinden. Het
systeem geeft een visueel alarm visu‐ eel in elke buitenspiegel bij het detec‐
teren die in de binnen- en buitenspie‐ gels wellicht niet zichtbaar zijn.
Het blindehoeksysteem maakt
gebruik van sommige sensoren van
de parkeerhulp in de voor- en achter‐
bumper aan beide zijden van de auto.
9 Waarschuwing
Het blinde-hoeksysteem vervangt
het zicht van de bestuurder niet.
Het systeem detecteert geen:
● auto's die zich buiten de blinde hoeken bevinden, en die moge‐
lijk snel naderen
● voetgangers, fietsers of dieren Controleer voordat u van rijstrook
verandert altijd alle spiegels, kijk
over uw schouder en gebruik de
richtingaanwijzer.
Inschakelen
Info-Display zonder aanraakscherm
T indrukken.
Info-Display met aanraakscherm
Activeer de functie in de Persoonlijke
instellingen.
Page 204 of 297

202Rijden en bedieningPersoonlijke instellingen 3 127.
T brandt groen op de instrumenten‐
groep om aan te geven dat het
systeem geactiveerd is.
Werking
Wanneer het systeem tijdens het
vooruitrijden een voertuig in een dode hoek detecteert, gaat een ledje in de
desbetreffende buitenspiegel bran‐
den.
Het led-lampje gaat bij detectie van
het voertuig onmiddellijk branden.
Wanneer u zelf langzaam inhaalt,
gaat het led-lampje met vertraging branden.
Gebruiksvoorwaarden
Voor een juiste werking moet aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:
● alle voertuigen rijden in dezelfde richting en in aangrenzende rijst‐
roken
● uw auto heeft een rijsnelheid tussen 12 en 140 km/h
● u haalt in met een relatief snel‐ heidsverschil kleiner dan
10 km/h
● u wordt ingehaald door een ander voertuig met een relatief
snelheidsverschil kleiner dan
25 km/h
● de verkeersstroom is normaal
● u rijdt op een weggedeelte met geen of weinig bochten
● er hangt geen aanhangwagen achter de auto
● de sensoren zijn niet bedekt met modder, ijs of sneeuw
● de waarschuwingszones in de buitenspiegels of de detectiezo‐
nes op voor- en achterbumper
zijn niet bedektEr wordt niet gewaarschuwd in de
volgende situaties:
● als obstakels niet bewegen, bijv. geparkeerde voertuigen,
verkeersdrempels, straatverlich‐
ting, verkeersborden
● bij voertuigen die in tegenge‐ stelde richting rijden
● bij ritten op slingerende wegen of
in scherpe bochten
● u haalt een zeer lang voertuig, bijv. een vrachtwagen, bus, in of
wordt erdoor ingehaald en dit
voertuig wordt niet alleen opge‐
merkt door de dodehoekdetectie,
maar is tevens zichtbaar in het
gebied voor de auto
● in zeer druk verkeer: gedetec‐ teerde voertuigen voor en achter
uw auto worden ten onrechte
geïnterpreteerd als een vracht‐
wagen of een stilstaand obstakel
● wanneer u op te hoge snelheid inhaalt
UitschakelenInfo-Display zonder aanraakscherm
B indrukken.
Page 205 of 297

Rijden en bediening203Info-Display met aanraakscherm
Het systeem wordt geactiveerd in de Persoonlijke instellingen 3 127.
T dooft op de instrumentengroep.
Ook klinkt er een geluidssignaal.
De stand van het systeem wordt bij
uitschakeling van het contact opge‐
slagen.
Bij het aankoppelen van een aanhan‐
ger of een fietsendrager wordt het systeem automatisch gedeactiveerd.
Bij slecht weer zoals bijvoorbeeld
zware regenval, neemt het systeem
mogelijk onjuist waar.
Storing
Bij een storing knippert T even op de
instrumentengroep in combinatie met
R en een displaybericht. Oorzaak
van de storing onmiddellijk door een
werkplaats laten verhelpen.
Panoramazichtsysteem
Met dit systeem ziet u de omgeving van de auto op het Info-Display als
een afbeelding van bijna 180°, als het ware van boven af.Het systeem gebruikt:
● camera achter, in de achterklep
● ultrasone parkeerhulpsensoren in de achterbumper
Het scherm van het Info-Display is in
tweeën gesplitst. Rechts staat een
bovenaanzicht van de auto en links
een achteraanzicht. De parkeersen‐
soren vormen een aanvulling op het
panoramische bovenaanzicht van de
auto.
Wijzig het volume van de akoestische signalen door op 4 te tikken in de
rechter onderhoek van het scherm.
Inschakelen
Het panoramazichtsysteem wordt geactiveerd door:
● achteruitversnelling inschakelen
● snelheden tot 10 km/u
Werking
Links op het display kunt u de
verschillende weergaven kiezen. U
kunt het type weergave tijdens een
manoeuvre altijd wijzigen door het
display linksonder aan te raken:
● Standaardweergave
● Stand AUTO
● Ingezoomde weergave
● 180° voor
Bij het kiezen van een bepaalde
weergave wordt het display onmid‐
dellijk bijgewerkt.
Stand AUTO wordt standaard inge‐
schakeld. In deze modus kiest het
systeem op basis van de informatie
van de parkeersensoren de beste
weergave, de standaardweergave of
ingezoomde weergave.
Page 206 of 297

204Rijden en bedieningDe stand van het systeem blijft bij
uitschakeling van het contact niet in het geheugen staan.
Achteraanzicht /
Standaardweergave
Het gebied achter de auto wordt
weergegeven op het scherm. De verticale lijnen geven de breedte vande auto aan met de spiegels uitge‐
klapt. De lijnen buigen met het stuur‐
wiel mee.
De eerste horizontale lijn ligt op een
afstand van zo'n 30 cm van de rand
van de achterbumper. De bovenste
horizontale lijnen liggen op zo'n 1 en
2 m afstand van de achterbumper.
Dit aanzicht is beschikbaar in de
Stand AUTO of in het menu voor
aanzichtselectie.
Zoom zicht achter /
Ingezoomde weergave
De camera registreert de omgeving
van de auto tijdens het parkeren om
een bovenaanzicht van de achter‐
zijde van de auto en het omringende
gebied te creëren, zodat u de auto
langs obstakels kunt manoeuvreren.
Dit aanzicht is beschikbaar bij Stand
AUTO of in het menu voor aanzichts‐
electie.
Beeld naar opzij achter / 180° voor
De 180°-weergave maakt het uitpar‐
keren gemakkelijker, omdat u nade‐
rende voertuigen, voetgangers en
fietsers kunt zien. Het wordt afgera‐
den deze weergave te hanteren voor
een complete parkeermanoeuvre. De
weergave bestaat uit drie gebieden:
link 1, midden 2 en rechts 3. De weer‐ gave is alleen te kiezen in het menu
voor weergavekeuze.
Page 207 of 297

Rijden en bediening205Uitschakelen
Het panoramazichtsysteem wordt
gedeactiveerd wanneer:
● u sneller rijdt dan 10 km/u
● zeven seconden na uitschakelen
van de achteruitversnelling
● u het pictogram 3 in de linker
bovenhoek van het touchscreen aantikt en vervolgens op & tikt
● u de achterklep opent
● u een aanhanger of een fietsen‐ drager aankoppelt
Algemene informatie9 Waarschuwing
Het panoramazichtsysteem kan
nooit het zicht van de bestuurder
vervangen. Het brengt geen
kinderen, voetgangers, fietsers,
kruisend verkeer, dieren of even‐
tuele andere obstakels buiten het
zicht van de camera, zoals onder
de bumper of onder de auto, in
beeld.
Gebruik niet alleen het panorama‐
zichtsysteem om te rijden of te
parkeren.
Controleer vóór het wegrijden
altijd de omgeving van de auto.
Weergegeven beelden zijn moge‐
lijk verder weg of dichterbij dan ze lijken. De weergegeven zone is
beperkt en obstakels dicht bij een
van de randen van de bumper of
onder de bumper worden niet op
het scherm weergegeven.
Systeembeperkingen
Voorzichtig
Voor een optimale werking van het systeem is het belangrijk om de
cameralens tussen de kenteken‐
plaatverlichting op de achterklep
schoon te houden. Spoel de lens met water af en veeg deze met
een zachte doek af.
Reinig de lens niet met een stoom- of hogedrukreiniger.
Het panoramazichtsysteem werkt
mogelijkerwijs niet goed wanneer:
● In een donkere omgeving.
● De zon of de straal van koplam‐ pen rechtstreeks op de lenzen
van de camera valt.
● Bij 's nachts rijden.
● Door weersomstandigheden beperkt zicht, zoals bij mist,
regen of sneeuw.
● De lenzen van de camera zijn bedekt met sneeuw, ijs, slijk,
modder, vuil.
● De auto een aanhangwagen trekt.
● De auto een aanrijding heeft gehad.
● Bij extreme temperatuurwisselin‐
gen.
Achteruitkijkcamera
Afhankelijk van de versie is de
camera boven het kenteken in de
achterklep/de achterdeur links
gemonteerd.
Page 208 of 297

206Rijden en bediening9Waarschuwing
De achteruitrijcamera kan nooit
het zicht van de bestuurder
vervangen. Let op: voorwerpen
die zich buiten het bereik van de
camera en de sensoren van de
parkeerhulp bevinden, bijv. onder
de bumper of onder de auto,
worden niet getoond.
Gebruik niet alleen de achteruit‐ kijkcamera om achteruit te rijden
of te parkeren.
Controleer vóór het wegrijden
altijd de omgeving van de auto.
Het beeld van de camera verschijnt
op het Info-Display 3 123 of op de
binnenspiegel 3 42.
De camera bestrijkt slechts een
beperkt gebied. De afstand op het
beeld op de display, verschilt van de
werkelijke afstand.
Inschakelen
De achteruitkijkcamera wordt auto‐
matisch ingeschakeld als de auto in
de achteruitversnelling wordt gescha‐
keld.
Uitschakelen
De camera wordt uitgeschakeld
wanneer er een vooruitversnelling
wordt ingeschakeld.
Hulplijnen
Het gebied achter de auto wordt
weergegeven op het scherm. De
verticale lijnen geven de breedte van
de auto aan met de spiegels uitge‐
klapt.
De eerste horizontale lijn ligt op een
afstand van zo'n 30 cm van de rand
van de achterbumper. De bovenste
horizontale lijnen liggen op zo'n 1 en
2 m afstand van de achterbumper.
De richtlijnen kunnen worden uitge‐ schakeld in de Persoonlijke instellin‐
gen 3 127.
Systeembeperkingen De achteruitkijkcamera werkt moge‐
lijkerwijs niet goed:
● in een donkere omgeving
● de lichtbundel van koplampen valt rechtstreeks in de camera‐
lenzen
● door weersomstandigheden beperkt zicht, zoals bij mist,
regen of sneeuw