Page 249 of 297

Verzorging van de auto247de bandenspanningentabel verwijzen
naar koude banden, dus bij een
temperatuur van 20 °C.
De druk wordt voor iedere tempera‐
tuurstijging van 10 °C met bijna
10 kPa verhoogd. Houd hiermee
rekening wanneer u warme banden
controleert.
Drukverliesdetectiesysteem
De spanningsverliesdetectie contro‐
leert voortdurend de rotatiesnelheid van alle vier de wielen en waarschuwt
voor een lage bandenspanning
tijdens het rijden. Dit wordt bereikt
door de afrolomtrek van de band te
vergelijken met referentiewaarden en andere signalen.
Als een band aan spanning verliest,
gaat het controlelampje q branden,
klinkt er een geluidssignaal en
verschijnt er een waarschuwingsbe‐ richt op het Driver Information Center.
Verlaag in dat geval de rijsnelheid en vermijd scherpe bochten en krachtige
remmanoeuvres. Stop zo spoedig
mogelijk om de bandenspanning te controleren.Controlelamp q 3 116.
Initialiseer het systeem na aanpas‐
sing van de bandenspanning om het
controlelampje te laten doven en het
systeem opnieuw in te schakelen.Voorzichtig
De spanningsverliesdetectie
waarschuwt alleen bij een te lage
bandenspanning en is geen
vervanging voor regulier onder‐
houd van de banden door de
bestuurder.
Bij een systeemdefect lichten de
controlelampen q en R tegelij‐
kertijd op of verschijnt er een bericht
op het Driver Information Center. Stel
de juiste bandenspanning in en initia‐
liseer het systeem opnieuw. Neem
contact op met een werkplaats, als
het storingsbericht niet van het
display verdwijnt. Het systeem werkt
niet, wanneer ABS of ESC een
storing vertoont of wanneer u een
reservewiel gebruikt. Controleer na
terugplaatsing van een standaardwiel de koude bandenspanning en initiali‐
seer het systeem.
Systeem initialiseren
Na aanpassing van de bandenspan‐
ning of het verwisselen van een
wielen moet u het systeem opnieuw
initialiseren zodat het de nieuwe afro‐
lomtrek kan inleren:
1. Zorg er altijd voor dat alle vier de banden de juiste bandenspanning
hebben 3 280.
2. Trek de handrem aan.
3. De initialisatieprocedure starten:
a) Auto's zonder Infotainmentsys‐
teem: Druk gedurende 3 secon‐
den op de toets q. Een geluids‐
signaal bevestigt de start.
Page 250 of 297

248Verzorging van de autob) Auto's met Infotainmentsys‐
teem: Initialiseer het drukverlies‐
detectiesysteem in de Persoon‐
lijke instellingen 3 127.
4. Na het resetten verschijnt een pop-upmelding.
Na initialisatie vindt tijdens het rijden
automatisch kalibratie plaats van de
nieuwe bandenspanningswaarden.
Na enige tijd rijden slaat het systeem
de nieuwe waarden op.
Controleer altijd de koude banden‐
spanning.
Het systeem moet opnieuw worden
geïnitialiseerd, wanneer:
● De bandenspanning is gewijzigd
● De belading is gewijzigd
● De wielen zijn verwisseld of vervangen
Het systeem waarschuwt niet meteen bij een klapband of een snelle vorm
van spanningsverlies. Dit komt door‐
dat de vereiste berekeningen enige
tijd vergen.Profieldiepte
Regelmatig de profieldiepte controle‐
ren.
Om veiligheidsredenen de banden te
vervangen wanneer een profieldiepte
van 2–3 mm (4 mm voor winterban‐
den) is bereikt.
Om veiligheidsredenen is het aan te
bevelen dat de profieldiepte van de banden op één as niet meer dan
2 mm verschilt.
De wettelijk toegestane minimumpro‐
fieldiepte (1,6 mm) is bereikt wanneer het profiel tot aan één van de slijtage- indicatoren (TWI = Tread Wear Indi‐
cator) is afgesleten. De locatie hier‐van is met markeringen op de zijkant
van de band weergegeven.
Is de slijtage voor groter dan achter,
dan de voorbanden regelmatig
omwisselen met de achterbanden. De draairichting van de wielen moet
dezelfde blijven.
Banden verouderen ook wanneer er
niet mee gereden wordt. Wij raden u
aan de banden om de zes jaar te vervangen.
Van banden- en velgmaatveranderen
Bij het gebruik van banden met een
andere bandenmaat dan af fabriek
gemonteerd, moet mogelijk het
bandenspanningsverliesdetectiesys‐
teem opnieuw worden geprogram‐
meerd en moeten er eventueel
andere aanpassingen aan de auto
worden verricht.
Drukverliesdetectiesysteem 3 247.
Laat de sticker met de bandenspan‐
ningswaarden vervangen.
Page 251 of 297

Verzorging van de auto2499Waarschuwing
Rijden met ongeschikte banden of
wielen kan ongevallen veroorza‐
ken en de typegoedkeuring van de auto vervalt hierdoor.
Wieldoppen
Gebruik wieldoppen en banden die
door de fabriek voor de desbetref‐
fende auto zijn goedgekeurd en daar‐
mee aan alle eisen voor de desbe‐
treffende combinatie van wielen en
banden voldoen.
Als geen wieldoppen en banden
worden gebruikt die door de fabriek
zijn goedgekeurd, mogen de banden
niet voorzien zijn van een velgbe‐
schermingsrand.
Wieldoppen mogen de koeling van de remmen niet belemmeren.
9 Waarschuwing
Het gebruik van ongeschikte
banden of wieldoppen kan tot plot‐
seling drukverlies leiden met
ongelukken als mogelijk gevolg.
Auto's met stalen velgen: Bij gebruik van wielborgmoeren mogen de wiel‐
doppen niet worden bevestigd.
Sneeuwkettingen
Sneeuwkettingen zijn alleen toege‐
staan op de vooras.
Fijne sneeuwkettingen gebruiken, die (inclusief kettingslot) maximaal
9 mm buiten het loopvlak en de
binnenkant van de band uit steken.
9 Waarschuwing
Beschadigingen kunnen een klap‐
band veroorzaken.
Sneeuwkettingen zijn op alle toege‐
laten bandenmaten voor de auto
toegestaan.
Compact reservewiel Het gebruik van sneeuwkettingen op
een compact reservewiel is niet
toegestaan.
Bandenreparatieset
Lichte beschadigingen van het loop‐
vlak van de banden kan met de
bandenreparatieset worden verhol‐
pen.
Vreemde voorwerpen niet uit de
banden verwijderen.
Beschadigingen die groter zijn dan
4 mm of die in de bandwang zitten,
kunnen niet met de bandenreparatie‐
set worden verholpen.
Page 252 of 297

250Verzorging van de auto9Waarschuwing
Niet sneller rijden dan 80 km/u.
Niet langdurig gebruiken.
Bestuurbaarheid en rijeigen‐
schappen worden mogelijk nade‐
lig beïnvloed.
Bij een lekke band:
Handrem aantrekken, eerste versnel‐ ling, achteruitversnelling of P inscha‐
kelen.
De bandenreparatieset ligt in de
gereedschapskist onder de voorstoel
links. Gereedschapskist 3 243.
1. Neem de sticker met de snel‐ heidslimiet van de bandenrepara‐
tieset en plak deze in het zicht van de bestuurder.
2. Trek de elektrische kabel en de luchtslang uit de vakken aan de
onderkant van de set.
3. Draai de keuzeschakelaar A in de
stand "afdichtmiddel". Controleer
of de schakelaar B in de stand J
staat.
4. Rol de luchtslang volledig uit en schroef de dop van het uiteinde
van de slang. Sluit de slang aan
op het ventiel van de defecte
band.
5. Sluit de elektrische kabel aan op de voorste 12V-elektrische
aansluiting van de auto 3 100.
Om te voorkomen dat de accu
leegraakt, is het raadzaam de
motor te laten draaien.
Page 253 of 297

Verzorging van de auto251
6.Wipschakelaar op de compressor
in stand I zetten. De band wordt
vervolgens gevuld met afdicht‐
middel.
7. De manometer van de compres‐ sor geeft even max.
600 kPa (6 bar) aan wanneer de
patroon met afdichtmiddel wordt
geleegd (ongeveer 30 sec.). De
druk begint daarna weer te dalen.
8. Al het afdichtmiddel wordt in de band gepompt. De band wordt
vervolgens opgepompt.
9. De voorgeschreven bandenspan‐ ning moet binnen tien minuten
worden bereikt.
Bandenspanning 3 280.
Wanneer de juiste bandenspan‐
ning bereikt is de compressor
uitschakelen.
Wordt de voorgeschreven
bandenspanning niet binnen tien
minuten bereikt, verwijder dan de
bandenreparatieset. De auto één
wielomwenteling verrijden. Sluit
de bandenreparatieset weer aan
en zet de vulprocedure tien minu‐ ten lang door. Wordt de voorge‐
schreven bandenspanning dan
nog niet bereikt, dan is de band te
ernstig beschadigd. De hulp van
een werkplaats inroepen.Laat een teveel aan bandenspan‐
ning ontsnappen via de knop.
Laat de compressor niet langer
dan tien minuten werken.
10. Bandenreparatieset loskoppelen. Bandenreparatieset in de baga‐
geruimte opbergen.
11. Eventueel vrijgekomen afdicht‐ middel met een doek verwijderen.
12. Onmiddellijk gaan rijden, zodat het afdichtmiddel zich gelijkmatigin de band kan verspreiden. Stop
na ca. 5 km uiterlijk na tien minu‐
ten en controleer de bandenspan‐
ning. Draai de keuzeschakelaar
op de set naar het
Page 254 of 297

252Verzorging van de autoluchtpompsymbool. Sluit de lucht‐slang van de compressor aan ophet ventiel van de band. Vul de
band zoals eerder beschreven.
Laat een teveel aan bandenspan‐
ning ontsnappen via de knop op
de set.
Als de bandenspanning niet tot
onder 150 kPa (1,5 bar) is
gedaald, moet u de bandespan‐
ning instellen op de juiste waarde.
Maak anders geen gebruik van de auto. Roep de hulp in van een
werkplaats. 3 280
Herhaal de controleprocedure na
nog eens 10 km rijden maximaal
tien minuten om na te gaan dat er geen bandenspanningsverlies
meer optreedt.
Bij een bandenspanning lager
dan 150 kPa (1,5 bar) dient u de
auto niet meer te gebruiken. De
hulp van een werkplaats inroe‐
pen.
13. Bandenreparatieset in de baga‐ geruimte opbergen.Let op
De rijeigenschappen van de
herstelde band zijn veel minder
goed, daarom deze band laten
vervangen.
Bij abnormale geluiden of sterke
verhitting van de compressor, deze
minimaal 30 minuten lang uitscha‐
kelen.
Let op de vervaldatum van de set.
Na deze datum is niet meer gega‐
randeerd dat het middel nog goed
afdicht. Let op de bewaarinstructies
op de fles met afdichtmiddel.
Gebruikte patroon met afdichtmiddel
vervangen. Afvoeren volgens de
desbetreffende wettelijke voorschrif‐ ten.
De compressor en het afdichtmiddel zijn vanaf ca. -30 °C te gebruiken.De leiding en de patroon
verwijderen
1. Draai de leiding als geheel naar links totdat deze de module raakt.
Page 255 of 297

Verzorging van de auto2532. Ontkoppel de aansluiting van depatroon door deze een kwartslag
linksom te draaien.
3. Trek de leiding als geheel iets eruit en ontkoppel de aansluiting
van de luchtslang door deze een
kwartslag linksom te draaien.
4. Verwijder de luchtslang.
Houd de set verticaal en schroef
de patroon los van de onderkant.
5. Ga voor het aanbrengen van de nieuwe patroon en leiding in
omgekeerde volgorde te werk.
Wiel verwisselen De onderstaande voorbereidingen
treffen en de instructies opvolgen:
● Auto op een vlakke, stevige en slipvrije ondergrond parkeren.
Voorwielen in de rechtuitstand
draaien.
● Zet zo nodig een stopblok onder het wiel schuin tegenover het te
vervangen wiel.
● Handrem aantrekken en eerste versnelling, achteruitversnelling
of P inschakelen.
● Bij een zachte ondergrond, een stevige plank (max. 1 cm dik)
onder de krik leggen.
● Haal vóór het opkrikken van de auto altijd eventuele zware objec‐ten eruit.
● In de op te krikken auto mogen zich geen personen of dieren
bevinden.
● Nooit onder een opgekrikte auto kruipen.
● Opgekrikte auto niet starten.
● Reinig de wielbouten voordat u ze erin schroeft.9Waarschuwing
Smeer de wielbouten niet.
Page 256 of 297

254Verzorging van de autoAanhaalmomentenVoorzichtig
Let er bij een auto met lichtmeta‐
len wielen op dat u de wielbouten
minstens vijf slagen aanhaalt.
Er zijn twee verschillende soorten wielen met uiteenlopende bouten enaanhaalmomenten.
Het aanhaalmoment voor aluminium
wielen is 125 Nm.
Het aanhaalmoment voor stalen
wielen is 125 Nm.
Gebruik de juiste wielbouten voor de
desbetreffende wielen.
Kriksteunpunten
De getoonde kriksteunpunten gelden
bij het gebruik van opnamearmen en kriks voor het vervangen van winter-/
zomerbanden.
De positie van de achterste arm van
het hefplatform is midden onder het betreffende krikpunt op de auto.
De positie van de voorste arm van het
hefplatform is midden onder het
betreffende krikpunt op de auto.
Reservewiel
Het reservewiel bevindt zich in een
houder onder de vloerplaat.
De gereedschappen liggen in een kist in de voorstoel links 3 243.
Gebruik de krik alleen op de speci‐
fieke krikpunten 3 253.
Het reservewiel kan afhankelijk van de uitvoering en de landelijke bepa‐lingen ook als compact reservewiel
(thuiskomer) worden aangemerkt. In
dit geval geldt er een toegestane